ECLI:NL:RBUTR:2009:BJ5495
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- J.M. Bruins
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatig verkregen bewijs en bevoegdheid van de politie bij identiteitscontrole
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 5 augustus 2009, stond de verdachte, geboren in 1972 en thans gedetineerd, terecht op verdenking van een strafbaar feit. De zaak kwam voort uit een controle door twee surveillanten in Amersfoort, die op 26 juli 2009 een Peugeot 106 met drie inzittenden observeerden. Na het geven van een stopteken bleek dat een van de inzittenden geen geldig identiteitsbewijs kon tonen en gesignaleerd stond als ongewenst vreemdeling. De verdachte werd daarop aangehouden.
De politierechter oordeelde dat de verbalisanten niet de bevoegdheid hadden om de inzittenden naar hun identiteitsbewijzen te vragen. De rechter stelde vast dat er geen redelijke verdenking van een strafbaar feit of dreigende wanordelijkheden was die de vordering van identiteitsgegevens rechtvaardigden. De politierechter benadrukte dat de wetgever met artikel 8a van de Politiewet 1993 beoogde dat de politie niet zonder aanleiding burgers naar hun identiteit vraagt. Dit was in dit geval wel gebeurd.
De schending van artikel 8a Politiewet 1993 had geen invloed op de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, maar leidde wel tot de conclusie dat het bewijs onrechtmatig was verkregen. De politierechter sprak de verdachte vrij van het ten laste gelegde feit, omdat de aanhouding en de daaropvolgende bewijsverzameling niet in overeenstemming waren met de wet. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, waarbij de raadsman van de verdachte, mr. F.W. Verweij, aanwezig was. De politierechter concludeerde dat de beginselen van een goede procesorde waren geschonden, maar dat dit niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.