ECLI:NL:RBUTR:2009:BJ6987
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vordering tot beëindiging onderhuur en huisvestingsvergunning
In deze zaak vorderde de besloten vennootschap Interco B.V. de beëindiging van de onderhuurovereenkomst met de gedaagden, die de woning huurden van de oorspronkelijke huurder, de heer [X]. De kantonrechter heeft de vordering van Interco afgewezen. De zaak betreft een geschil over de beëindiging van de onderhuur op basis van artikel 7:269 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek, waarbij Interco stelde dat de gedaagden onvoldoende waarborg boden voor een behoorlijke nakoming van de huur en dat de onderhuur was aangegaan met de kennelijke strekking om de onderhuurder de positie van huurder te verschaffen. De kantonrechter oordeelde dat Interco geen feiten of omstandigheden had aangevoerd die deze stellingen konden onderbouwen. De gedaagden, [naam sub 1] en [naam sub 2], hadden een huisvestingsvergunning verkregen en voldeden aan de voorwaarden voor het huren van de woning. De kantonrechter weegt het belang van de gedaagden, die al twee jaar in de woning wonen met een klein kind, zwaarder dan het belang van Interco om de huur te beëindigen. De kantonrechter concludeerde dat de vorderingen van Interco niet voor toewijzing in aanmerking kwamen en veroordeelde Interco in de proceskosten van de gedaagden.