ECLI:NL:RBUTR:2009:BK0927

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
16 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
251395 / HA ZA 08-1374
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wanprestatie en misleidende informatie bij de verkoop van een vishandel

In deze zaak heeft eiser, een ondernemer die meerdere viswinkels exploiteert, een vordering ingesteld tegen gedaagden, die een viswinkel onder de naam [naam] te [vestigingsplaats] hebben geëxploiteerd. Eiser heeft de winkel op 19 februari 2007 overgenomen voor een bedrag van € 425.000, waarvan € 400.000 voor de activa en € 25.000 voor goodwill. Eiser stelt dat gedaagden wanprestatie hebben gepleegd door misleidende informatie te verstrekken over de omzet van de winkel, die volgens eiser in 2006 € 500.000 zou hebben bedragen, terwijl de werkelijke omzet aanzienlijk lager was. Eiser vordert onder andere een schadevergoeding van € 87.616, wettelijke rente en vergoeding van buitengerechtelijke kosten.

Gedaagden betwisten de vordering en stellen dat zij geen onjuiste informatie hebben verstrekt. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat gedaagden onjuiste omzetgegevens hebben verstrekt. De rechtbank concludeert dat de toekomstverwachtingen in het bedrijfsplan van het Visgilde, dat door eiser is ingeschakeld, niet zijn gebaseerd op mededelingen van gedaagden, maar op eigen verwachtingen van het Visgilde. Eiser heeft ook niet aangetoond dat hij door de vermeende wanprestatie of onrechtmatige daad van gedaagden schade heeft geleden.

De rechtbank wijst de vorderingen van eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten van gedaagden, die zijn begroot op € 3.753. De uitspraak is gedaan door mr. M. Engelbert-Clarenbeek op 16 september 2009.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 251395 / HA ZA 08-1374
Vonnis van 16 september 2009
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. J.M. van Noort te Utrecht,
tegen
1. de vennootschap onder firma
[gedaagde sub 1],
2. [gedaagde sub 2],
3. [gedaagde sub 3],
4. [gedaagde sub 4],
allen gevestigd respectievelijk wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. J.J. Degenaar te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiser] en (in vrouwelijk enkelvoud) [gedaagden] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
• het tussenvonnis van 8 oktober 2008
• het proces-verbaal van comparitie van 6 februari 2009.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] exploiteert meerdere viswinkels.
2.2. [gedaagden] heeft op 9 maart 2005 een viswinkel onder de naam [naam] te [vestigingsplaats] geopend. Deze winkel heeft zij eind 2006 te koop aangeboden voor een bedrag van € 550.000,--.
2.3. Het Visgilde, een samenwerkingsverband van visspecialisten, heeft in december 2006 het Bedrijfsplan [naam plan] opgesteld, waarin de visie van Visgilde op de overname van de viswinkel van [gedaagden] door [eiser] uiteen wordt gezet.
2.4. [eiser] en [gedaagden] hebben een “overeenkomst van overdracht [naam] te [vestigingsplaats]” gesloten, waarbij zij zijn overeengekomen dat [eiser] per 19 februari 2007 de (inventaris van de) winkel van [gedaagden] koopt, alsmede de handelsnaam en goodwill. De tussen partijen overeengekomen koopprijs van € 425.000,-- bestaat uit een bedrag van € 400.000,-- voor de over te dragen activa en een bedrag van € 25.000,-- voor goodwill. De handelsnaam [naam] is om niet wordt overgedragen, waarbij is overeengekomen dat deze niet langer dan maximaal drie maanden na de overdrachtsdatum mag worden gebruikt.
Met de verhuurder van het bedrijfspand waarin de viswinkel is gevestigd, is overeengekomen dat [eiser] als huurder in de plaats van [gedaagden] wordt gesteld.
2.5. [gedaagden] heeft de viswinkel begin 2008 verkocht voor een bedrag van € 345.000,--.
3. De vordering
3.1. [eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
primair
1. voor recht zal verklaren dat er sprake is van een toerekenbare tekortkoming zijdens [gedaagden] betreffende de nakoming van de tussen partijen op 19 februari 2007 gesloten overeenkomst;
subsidiair
2. voor recht zal verklaren dat [gedaagden] een onrechtmatige daad jegens [eiser] heeft gepleegd;
primair en subsidiair
3. [gedaagden] hoofdelijk zal veroordelen tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 87.616, althans een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag;
4. [gedaagden] hoofdelijk zal veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de schadevergoeding vanaf 19 februari 2007 tot aan de dag de algehele betaling;
4. [gedaagden] hoofdelijk zal veroordelen tot vergoeding van de buitengerechtelijk kosten ter hoogte van € 1.788,-- en
5. [gedaagden] hoofdelijk zal veroordelen tot betaling van de proceskosten.
3.2. [eiser] baseert zijn vorderingen primair op de stelling dat [gedaagden] wanprestatie heeft gepleegd, omdat [gedaagden] hem heeft niet geleverd waar hij op basis van de tussen partijen gesloten overeenkomst aanspraak op mocht maken.
Subsidiair stelt [eiser] dat [gedaagden] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door opzettelijk misleidende informatie te verschaffen over de omzet van de viswinkel te [vestigingsplaats] om hem op die manier te bewegen de overeenkomst te sluiten. Omdat het Visgilde in opdracht van [gedaagden] heeft bemiddeld bij de verkoop van de winkel, is [gedaagden] aansprakelijk voor de inhoud van het door het Visgilde ten behoeve van die verkoop vervaardigde bedrijfsplan. In dat bedrijfsplan werd [eiser] voorgespiegeld dat er in het jaar 2006 met de winkel een omzet van € 500.000,-- was behaald en dat in de toekomst een jaarlijkse omzet van € 600.000,-- mogelijk is.
Na de overname van de winkel bleek de omzet aanzienlijk lager te zijn. De schade die [eiser] als gevolg van de wanprestatie dan wel onrechtmatige daad heeft geleden bestaat enerzijds uit het verlies dat hij heeft geleden doordat hij de winkel noodgedwongen heeft verkocht en anderzijds uit het exploitatieverlies. De totale door [gedaagden] te vergoeden schade begroot hij op € 87.616,--. Daarnaast dient [gedaagden] de rente te vergoeden over het schadebedrag over de periode dat zij in verzuim is, te weten vanaf de dag van het sluiten van de overeenkomst. Ook is [gedaagden] gehouden de door [eiser] gemaakte buitengerechtelijke incassokosten te vergoeden.
4. Het verweer
4.1. [gedaagden] concludeert dat de rechtbank de vorderingen van [eiser] af zal wijzen en [eiser], zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zal veroordelen in de kosten van de procedure.
4.2. [gedaagden] voert de volgende weren.
De rapportage van het Visgilde is buiten haar om opgesteld. Zij betwist dat de rapportage is gebaseerd op door haar aangeleverde omzetcijfers. Zij heeft geen onjuiste omzetcijfers aangeleverd, laat staan dat zij dit bewust heeft gedaan.
Maar zelfs al zou zij onjuiste gegevens hebben verstrekt, dan geldt dat zij op geen enkele wijze enig omzet heeft gegarandeerd. Zou [eiser] al schade hebben geleden, dan ontbreekt het causaal verband tussen die schade en de aan [gedaagden] verweten handelswijze. Het door [eiser] gestelde verlies heeft hij geheel aan zichzelf te wijten.
5. De beoordeling
5.1. [gedaagden] heeft weersproken dat zij het Visgilde heeft verzocht te bemiddelen bij de verkoop van haar winkel aan [eiser].
Na deze betwisting heeft [eiser] geen feiten of omstandigheden aangevoerd ter onderbouwing van zijn stelling dat [gedaagden] het Visgilde als bemiddelaar heeft aangesteld. Ter terechtzitting heeft [eiser] verklaard dat hij ervan uit ging dat het Visgilde bemiddelde voor [gedaagden] omdat hij van het Visgilde een heel boekwerk kreeg over de winkel van [gedaagden], maar dat hij geen kennis draagt van een bemiddelings-overeenkomst tussen het Visgilde en [gedaagden]. Volgens [eiser] zijn op enig moment twee heren van het Visgilde in zijn winkel te [vestigingsplaats] gekomen, wisten zij dat hij zijn winkelketen wilde uitbreiden en vertelden zij hem dat er een winkel in [vestigingsplaats] te koop stond.
Het enkele feit dat het Visgilde [eiser] heeft geattendeerd op de te koop staande winkel van [gedaagden] is onvoldoende om te kunnen concluderen dat het Visgilde de winkel in opdracht van [gedaagden] heeft aangeprezen en dat dat in de risicosfeer van [gedaagden] ligt, zoals [eiser] heeft betoogd.
5.2. [gedaagden] heeft ook betwist dat het Visgilde het bedrijfsplan (productie 3 van [eiser]) in haar opdracht heeft opgesteld.
Voor de juistheid van deze stelling van [eiser] is geen steun te vinden in de inhoud van het bedrijfsplan. Bij de beschrijving van de situatie wordt in het bedrijfsplan vermeld:
“(…) In aansluiting op de met de familie [eiser] gevoerde gesprekken inzake het overnemen van de bestaande Visgilde winkel in [vestigingsplaats], hebben wij het initiatief genomen een bedrijfsplan te schrijven waarin de visie van Visgilde op deze overname uiteen wordt gezet.(…)”, en verderop in het bedrijfsplan bij '[naam] [vestigingsplaats]' is vermeld:
“(…) De vereniging van Visspeciaalzaken “Visgilde” heeft gezamenlijk met de heer [eiser] een plan van aanpak opgesteld. (…)” en bij 'Samenvatting en Conclusie':
“(...) Voor het overnemen van de visspeciaalzaak in [vestigingsplaats] hebben wij een plan opgesteld (…)”.
Na betwisting door [gedaagden] heeft [eiser] zijn stelling dat het bedrijfsplan door het Visgilde in opdracht van [gedaagden] is opgesteld, niet nader onderbouwd. Uit hetgeen hiervoor is geciteerd uit het bedrijfsplan leidt de rechtbank af dat het Visgilde na de interesse van [eiser] voor overname van de viswinkel van [gedaagden] te hebben gepeild, zelf het initiatief heeft genomen voor het opstellen van het bedrijfsplan.
Dit leidt tot de conclusie dat [gedaagden] niet aansprakelijk gesteld kan worden voor de inhoud van het door het Visgilde opgestelde bedrijfsplan.
5.3. [eiser] heeft aangevoerd dat [gedaagden] hem een viswinkel diende te leveren waarmee in 2007 een omzet van € 600.000,-- gerealiseerd zou kunnen worden, dan wel in ieder geval de door [gedaagden] voorgespiegelde omzet van
€ 500.000,--. Achteraf blijkt volgens [eiser] dat [gedaagden] in 2006 een omzet heeft behaald van nog geen € 400.000,--.
Ten aanzien van de stelling van [eiser] dat hem is voorgehouden dat de omzet naar een bedrag van € 600.000,-- zou kunnen groeien, geldt dat [eiser] onvoldoende heeft gesteld om te kunnen concluderen dat deze verwachting is gebaseerd op mededelingen van [gedaagden] aan [eiser] dan wel aan het Visgilde. Het Visgilde schrijft in het bedrijfsplan bij het hoofdstuk 'Financiële onderbouwing':
“(…) De op de toekomst gerichte financiële informatie is gestoeld op dezelfde basis als dezelfde jaarrekeningen van vergelijkbare Visgilde vestigingen, met gebruikmaking van aanvaardbare grondslagen van waardebepaling en rendementsvaststelling. (…)
Verder zijn er methoden gebruikt voor de opstellingen en toepassing van de veronderstellingen op het gebied van:
1. omzetgroei
2. brutomargeontwikkeling
3. kostenontwikkeling
(…)”
De rechtbank begrijpt hieruit dat het Visgilde bij het opstellen van de meerjaren exploitatiebegroting in het bedrijfsplan uit is gegaan van gegevens van met de winkel te [vestigingsplaats] vergelijkbare winkels. Nu de in het bedrijfsplan verwoorde toekomstverwachting niet gebaseerd is op mededelingen van [gedaagden] aan het Visgilde, maar op eigen verwachtingen en berekeningen van het Visgilde kan [gedaagden] niet aangesproken worden op de onjuistheid van deze toekomstverwachting.
5.4. Uit de stellingen van [eiser] volgt dat hij zijn aankoopbeslissing niet alleen heeft gebaseerd op het bedrijfsplan van het Visgilde, maar ook op de uitkomsten van een eigen onderzoek. Hij heeft zijn adviseur, de heer [X] (hierna ook: [X]), laten onderzoeken of de aankoop van de viswinkel financieel haalbaar zou zijn. Op verzoek van [X] heeft de accountant van [gedaagden] hem een overzicht van de omzet per week toegezonden, waaruit blijkt dat de omzet in 2006
€ 487.831,75 exclusief btw bedroeg (productie 4 van [eiser]). [eiser] heeft voorts eind 2006 de winkel bezocht en met [gedaagde sub 4] gesproken. Volgens [eiser] heeft [gedaagde sub 4] hem toen bevestigd dat de omzet over 2006 op een bedrag van € 500.000,-- zou uitkomen.
[gedaagde sub 4] heeft ter terechtzitting weersproken dat hij bij het bezoek van [eiser] aan de winkel in [vestigingsplaats] heeft gezegd dat in 2006 een omzet van € 500.000,-- gehaald zou worden. Ter onderbouwing van deze betwisting heeft hij aangevoerd dat hij dat toen niet kon zeggen omdat de maand december nog niet voorbij was en hij nooit iets over cijfers zegt voordat de accountant daarnaar gekeken heeft.
Gelet op deze betwisting is niet voldoende komen vast te staan dat [gedaagden] aan [eiser] heeft meegedeeld dat de omzet over 2006 op een bedrag van € 500.000,-- zou uitkomen. Maar zou al aangenomen worden dat door [gedaagden] wel een dergelijke mededeling aan [eiser] is gedaan, dan is het volgende van belang.
5.5. [eiser] stelt dat de omzet van [gedaagden] in 2006 ongeveer € 400.000,-- is geweest. Omdat hij aan deze stelling het rechtsgevolg verbindt dat [gedaagden] wanprestatie dan wel een onrechtmatige daad heeft gepleegd, is het aan [eiser] bewijs te leveren van zijn door [gedaagden] betwiste stelling. Hiervan kan echter gelet op het volgende worden afgezien.
[eiser] heeft daartoe aangevoerd dat hij, nadat al in de eerste weken na de overname bleek dat de omzet van de winkel aanzienlijk lager was dan de volgens het omzetoverzicht door [gedaagden] in diezelfde periode in 2006 behaalde omzet, bij de visleverancier van de winkel heeft geïnformeerd naar de hoeveelheid vis die [gedaagden] afnam. Toen deze leverancier hem zei dat [eiser] eerder meer dan minder vis dan [gedaagden] afnam, ontstond bij [eiser] het vermoeden dat [gedaagden] onjuiste omzetgegevens had voorgespiegeld.
[gedaagden] heeft daartegenover onweersproken aangevoerd dat zij de vis altijd zelf door het hele land heen inkocht en niet zoals [eiser] bij slechts één leverancier. De betreffende visleverancier kon daarom volgens [gedaagden] niet beoordelen of door [gedaagden] minder of meer werd ingekocht dan door [eiser].
[eiser] heeft desgevraagd ter terechtzitting verklaard dat de betreffende leverancier alleen haring levert en er dus meer leveranciers zijn die de winkel bevoorraden.
Het enkele feit dat [eiser] na overname van de winkel meer haring van de betreffende leverancier betrokken heeft dan [gedaagden] deed, biedt onvoldoende steun biedt aan de stelling van [eiser] dat [gedaagden] hem onjuiste omzetgegevens heeft voorgespiegeld.
5.6. [eiser] heeft voorts aangevoerd dat hij via via heeft vernomen dat [gedaagden] de winkel al eens eerder aan een andere partij te koop heeft aangeboden. Aan die andere partij zou [gedaagden] hebben gezegd dat er in 2006 een omzet van ongeveer € 330.000,-- behaald zou worden. Het door de accountant van [gedaagden] opgestelde verkoopmemorandum dat volgens [eiser] aan de eerdere gegadigde is verstrekt, heeft hij als productie 11 in het geding gebracht.
Opgemerkt moet worden dat de mededeling van [eiser] dat hij er in geslaagd is dit memorandum in handen te krijgen, niet valt te rijmen met de onweersproken verklaring van [gedaagden] dat [eiser] - naar de rechtbank begrijpt bij diens bezoek aan de viswinkel te [vestigingsplaats] - een exemplaar van het verkoopmemorandum heeft meegekregen.
Voorts strookt de stelling dat aan die andere gegadigde is meegedeeld dat een omzet van € 330.000,-- behaald zou worden, niet met het verkoopmemorandum. Daarin wordt de omzet over 2006 immers begroot op € 410.000,--.
Anders dan [eiser] heeft aangevoerd kan evenwel uit het feit dat in dat memorandum de omzet nog werd begroot op
€ 410.000,-- niet worden afgeleid dat de latere begroting van de omzet op € 500.000,-- onjuist is. Het memorandum is immers al op 17 oktober 2006, dus in week 42 aan [gedaagden] gestuurd, terwijl uit het overzicht van de omzet in productie 4 blijkt dat in de weken 42 tot en met 52 nog een omzet van ongeveer € 123.370,-- is behaald.
De inhoud van het verkoopmemorandum biedt derhalve onvoldoende bewijs voor de stelling van [eiser] dat [gedaagden] hem onjuiste informatie heeft verstrekt over de omzet in 2006.
5.7. Voor de suggestie van de advocaat van [eiser] dat de door [gedaagden] verschafte omzetgegevens niet alleen betrekking hebben op de omzet van de winkel maar ook op de omzet van de door [gedaagden] eveneens gedreven ambulante vishandel is geen steun te vinden. Zowel in het verkoopmemorandum als in het door het Visgilde opgestelde bedrijfsplan wordt bij de weergave van de resultaatontwikkeling uitdrukkelijk vermeld:
“De omzet van de winkel is exact bijgehouden in voormelde grafiek. De kostentoerekening is op basis van inschatting gemaakt.”
Hieruit volgt dat de omzet van de winkel apart is bijgehouden en de aan [eiser] voorgehouden omzet alleen betrekking had op de winkel.
5.8. [eiser] heeft als productie 10 een uitdraai uit de kassa's van de winkel te [vestigingsplaats] in het geding gebracht. Hij heeft aangevoerd dat deze uitdraaien zien op de periode
9 november 2004 tot en met 24 mei 2007 en dat de kassa's eerst in maart 2005 door [gedaagden] in gebruik zijn genomen. Uit de uitdraaien blijkt dat in de periode maart 2005 tot eind mei 2007 de totaal behaalde omzet € 911.885,79 bedroeg. Wordt op dat bedrag de door [eiser] vanaf maart 2007 behaalde omzet van omstreeks € 50.000,-- in mindering gebracht, dan volgt daaruit dat [gedaagden] in de twee jaar tussen maart 2005 en maart 2007 een omzet van € 850.000,-- heeft gehad, terwijl dit op grond van de door [gedaagden] gepresenteerde cijfers ruim € 1.000.000,-- zou moeten zijn, aldus [eiser].
[gedaagden] heeft aangevoerd dat de gegevens uit de kassa's niet volledig zijn en ter onderbouwing van deze stelling het volgende aangevoerd. Bij haar in de winkel stonden twee kassa's. Van deze kassa's heeft [eiser] een uitdraai gemaakt. [gedaagden] had al jaren Van Berkelweegschalen en kon niet wennen aan de WEDA-weegschalen. Deze weegschalen zijn door [gedaagden] een aantal weken niet gebruikt en ook nog twee weken kapot geweest. [gedaagden] heeft naast de WEDA-schalen twee Van Berkelweegschalen gebruikt. Pas na drie maanden had [gedaagden] het werken met de WEDA-schalen onder de knie. Omdat zij veel visschotels verkocht is er één achter neergezet om voor de schotels te gebruiken en om kassabonnen uit te printen. [gedaagden] heeft betoogd dat dit het verschil verklaart tussen de werkelijke omzet en de kassa-uitdraaien.
Uit de stellingen van [gedaagden] en de door haar in het geding gebrachte factuur maakt de rechtbank op dat de kassa's in de winkel aan de WEDA-weegschalen waren gekoppeld.
[eiser] is na dit verweer van [gedaagden] niet meer op zijn stellingen met betrekking tot de kassa-uitdraaien terug gekomen, zodat de rechtbank van de juistheid van de verklaring van [gedaagden] dient uit te gaan.
Ook de door [eiser] in het geding gebrachte uitdraai van de kassa's biedt daarom geen steun aan de stelling van [eiser] dat [gedaagden] hem onjuist geïnformeerd heeft over de in 2006 behaalde omzet.
5.9. Tenslotte levert het feit dat [eiser] aanzienlijk minder omzet in de winkel heeft behaald dan [gedaagden] evenmin bewijs voor zijn verwijt aan [gedaagden] dat zij hem onjuist heeft voorgelicht over de omzet.
[gedaagden] heeft de stelling van [eiser] dat hij geen (substantiële) wijzigingen in het winkelconcept heeft doorgevoerd gemotiveerd weersproken. Zij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat tussen partijen afgesproken was dat alles de eerste drie maanden na overname zou blijven zoals het was, maar dat [eiser] op de dag van overname de naam van de winkel al veranderde in [naam] en de vitrine anders liet inrichten. Zij, [gedaagden], kocht de vis zelf in en beoordeelde de kwaliteit, terwijl [eiser] zijn vis liet aanleveren waardoor niet kan worden uitgegaan van de beste kwaliteit. Waar bij [gedaagden] de kwaliteit op de eerste plaats stond, kocht [eiser] goedkopere soorten vis in en verkocht andere merken salades en dergelijke. Ook lag er minder vis in de vitrine. [gedaagden] gebruikte voor het frituren twee grote en twee kleine pannen; een voor de friet en snacks en drie voor de vis. Zij ververste de frituurolie dagelijks. [eiser] bakte de frites en snacks in dezelfde pan als de vis en ververste de frituurolie maar twee á drie keer per week.
[eiser] is na deze gemotiveerde betwisting niet meer op zijn stelling teruggekomen, zodat het ervoor gehouden moet worden dat de bedrijfsvoering en de kwaliteit van de in de winkel aangeboden waren afweken van die van [gedaagden]. In dit verband is van belang de opmerking in het bedrijfsplan van het Visgilde dat de kwaliteit en hygiëne veruit bovenaan staan bij de eisen die een consument stelt aan de verkoop van vis en dat het voldoen aan een minimaal kwaliteitsniveau een belangrijke voorwaarde is voor het succes van een visspeciaalzaak. Niet uitgesloten moet worden dat de wijzigingen die [eiser] heeft doorgevoerd in de winkel debet zijn geweest aan het behalen van een lagere omzet dan [gedaagden].
Daar komt nog bij dat [gedaagden] onweersproken heeft aangevoerd dat zij zeer veel Duitse klanten had en dat ten tijde van de verkoop van de winkel een viswinkel werd geopend in Duitsland, net over de grens. Ook heeft zich een broodjeszaak van Bakker Bart schuin tegenover de winkel van [eiser] gevestigd wat omzetverlies kan meebrengen, aldus [gedaagden].
De rechtbank sluit niet uit dat ook deze factoren invloed hebben gehad op de omzet van [eiser].
5.10. [eiser] heeft ter terechtzitting nog aangevoerd dat de huidige eigenaar, degene die de winkel van hem heeft gekocht, dezelfde omzet draait als hij zelf destijds deed. [eiser] heeft deze stelling evenwel niet nader onderbouwd, terwijl voorts niet uitgesloten kan worden dat de hiervoor besproken kwaliteits- en concurrentiefactoren ook een rol spelen bij de exploitatie van de winkel door de huidige eigenaar. De rechtbank zal daarom aan deze stelling voorbijgaan.
5.11. Al de door [eiser] aangevoerde en hiervoor besproken feiten en omstandigheden kunnen ieder voor zich noch in onderling verband bezien tot de conclusie leiden dat [gedaagden] [eiser] onjuist heeft voorgelicht over de door haar in haar viswinkel te [vestigingsplaats] behaalde omzet in 2006. [eiser] heeft voor het overige geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot de conclusie zouden kunnen leiden dat de door [gedaagden] in 2006 behaalde omzet € 400.000,--, maar in ieder geval (veel) minder dan € 500.000,-- bedroeg. Zou er al van uitgegaan worden dat [gedaagden] [eiser] heeft meegedeeld dat de omzet van de winkel in 2006 € 500.000,-- bedroeg, dan geldt dat [eiser] geen bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat de omzet in 2006 (aanzienlijk) lager was dan dit aan hem voorgehouden bedrag.
Nu derhalve geen sprake is geweest van een door [gedaagden] jegens [eiser] gepleegde wanprestatie of onrechtmatige daad moeten de vorderingen van [eiser] worden afgewezen.
5.12. Omdat [eiser] in het ongelijk wordt gesteld, zal hij veroordeeld worden in de aan de zijde van [gedaagden] gevallen kosten van deze procedure. Die kosten worden begroot op:
- vast recht € 1.965,--
- salaris advocaat 1.788,-- (2 punten× factor 1,0 × tarief IV)
Totaal € 3.753,--
6. De beslissing
De rechtbank
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagden] gevallen en begroot op € 3.753,--;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
In verband met een herverdeling van werkzaamheden wordt dit vonnis door een andere rechter geschreven dan door degene die de comparitie heeft gehouden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Engelbert-Clarenbeek en in het openbaar uitgesproken op 16 september 2009.
w.g. griffier w.g. rechter
ap/ec