ECLI:NL:RBUTR:2009:BK3124

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
11 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
612330 UC EXPL 09-1135 LH
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van arbeidsovereenkomsten en werkloosheidsuitkeringen na reorganisatie

In deze zaak verzoekt SHL Nederland B.V. de kantonrechter om ontbinding van de arbeidsovereenkomsten van twee werkneemsters, omdat hun functies komen te vervallen door een reorganisatie. Voorafgaand aan de geplande zittingen bereiken partijen echter overeenstemming over de beëindiging van de arbeidsovereenkomsten, met een vergoeding voor de werkneemsters. De ontbindingsprocedures worden pro forma voortgezet, wat leidt tot ontbindingen met een ingangsdatum die bijna een maand na de overeengekomen beëindigingsdatum ligt. Het UWV weigert vervolgens om de werkloosheidsuitkeringen van de werkneemsters eerder te laten ingaan dan na het verstrijken van de fictieve opzegtermijn, die begint bij de rechterlijke ontbinding. De werkneemsters vorderen het loon over de maand die zij aan WW zijn misgelopen, maar de kantonrechter wijst hun vorderingen af. De arbeidsovereenkomsten zijn immers reeds geëindigd door wederzijds goedvinden, en het onjuiste standpunt van het UWV kan niet aan de werkgeefster worden tegengeworpen. De kantonrechter oordeelt dat de werkneemsters niet in bezwaar of beroep zijn gekomen tegen de UWV-beslissingen, waardoor zij hun schade niet hebben beperkt. De vorderingen worden afgewezen, en de werkneemsters worden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector kanton
Locatie Utrecht
zaaknummer: 612330 UC EXPL 09-1135 LH
vonnis d.d. 11 november 2009
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SHL Nederland B.V.,
gevestigd te Utrecht,
verder ook te noemen SHL,
opposerende partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. T.J.C.M. Broekman,
tegen:
1. [geopposeerde sub 1],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [geopposeerde 1],
2. [geopposeerde sub 2],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [geopposeerde sub 2],
geopposeerde partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. P.J.L.J. Duijsens.
Verloop van de procedure
In conventie
SHL heeft verzet gedaan tegen het op vordering van [geopposeerde 1] en [geopposeerde sub 2] gewezen verstekvonnis van 10 december 2008 met kenmerk 603602 UC EXPL 08-17250 en heeft alsnog verweer gevoerd.
[geopposeerde 1] en [geopposeerde sub 2] hebben voor antwoord in oppositie en SHL heeft voor repliek in oppositie geconcludeerd.
Hierna is uitspraak bepaald.
In reconventie
SHL heeft een voorwaardelijke tegeneis ingediend.
[geopposeerde 1] en [geopposeerde sub 2] hebben geantwoord op de tegeneis.
Hierna is uitspraak bepaald.
De vaststaande feiten
1.1. [geopposeerde 1] is op 1 juli 2003 als sales/marketing assistant in dienst getreden van SHL. Het laatstgenoten loon bedroeg € 2.227,10 bruto per maand (exclusief vakantiebijslag).
[geopposeerde sub 2] is op 1 april 2004 als medewerker product support in dienst getreden van SHL. Het laatstgenoten loon bedroeg € 3.090,-- bruto per maand (exclusief vakantiebijslag).
De bij opzegging van de arbeidsovereenkomsten door SHL in acht te nemen termijn was een kalendermaand.
1.2. Ten gevolge van een reorganisatie binnen de groep waarvan SHL deel uitmaakt, zijn de functies van [geopposeerde 1] en [geopposeerde sub 2] per 1 juli 2008 vervallen. Omdat met hen geen overeenstemming over de beëindiging van de arbeidsovereenkomsten kon worden bereikt, heeft SHL op 24 april 2008 de kantonrechter te Utrecht verzocht om ontbinding daarvan per 1 juli 2008, onder toekenning van een vergoeding, aan [geopposeerde 1] van € 14.259,-- bruto en aan [geopposeerde sub 2] van € 15.943,08 bruto. [geopposeerde 1] en [geopposeerde sub 2] hebben daartegen op 28 mei 2008 respectievelijk 5 juni 2008 een verweerschrift doen indienen. Daarin hebben zij te kennen gegeven ingeval van ontbinding genoegen te willen nemen met een vergoeding van € 16.664,27 bruto ([geopposeerde 1]) respectievelijk € 18.686,10 bruto ([geopposeerde sub 2]). Daarop heeft de kantonrechter bepaald dat de mondelinge behandeling van de verzoeken begin juni 2008 zou plaatsvinden.
1.3. Op 4 juni 2008, voorafgaand aan de geplande zittingen, hebben partijen alsnog overeenstemming bereikt over de beëindiging van hun arbeidsovereenkomsten met wederzijds goedvinden per 1 juli 2008, tegen betaling door SHL aan [geopposeerde 1] van een vergoeding van € 16.664,27 bruto en aan [geopposeerde sub 2] van een vergoeding van € 18.686,10 bruto. Op 5 juni 2008 heeft de gemachtigde van SHL de uiteindelijke versie van de beëindigingsovereenkomsten aan de gemachtigde van [geopposeerde 1] en [geopposeerde sub 2] gemaild. In reactie daarop, en vooruitlopend op de ondertekening daarvan door zijn cliënten, heeft de gemachtigde van [geopposeerde 1] en [geopposeerde sub 2] bij e-mail van 6 juni 2008 aan de gemachtigde van SHL bericht dat de inhoud van de beëindigingsovereenkomsten akkoord was. Binnen enkele dagen daarna hebben [geopposeerde 1] en [geopposeerde sub 2] de beëindigingsovereenkomsten ondertekend.
1.4. Omdat de gemachtigde van [geopposeerde 1] en [geopposeerde sub 2] prijs stelde op rechterlijke ontbindingsbeschikkingen, hebben partijen op 5 en 6 juni 2008 de kantonrechter ervan in kennis gesteld dat zij alsnog een minnelijke regeling hadden bereikt en dat werd afgezien van een mondelinge behandeling van de ontbindingsverzoeken. De gemachtigde van [geopposeerde 1] en [geopposeerde sub 2] heeft op 5 juni 2008 nogmaals de eerdere verweerschriften ingediend. Op verzoek van de kantonrechter heeft de gemachtigde van SHL zijnerzijds (eerst) op 18 juli 2008 gewijzigde verzoekschriften ingediend, waarin de overeengekomen vergoedingen waren opgenomen. Bij beschikkingen van 21 juli 2008 heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomsten van partijen met ingang van 22 juli 2008 ontbonden, met toekenning aan [geopposeerde 1] en [geopposeerde sub 2] van de overeengekomen vergoedingen.
1.5. Op hun aanvraag van een werkloosheidsuitkering heeft het UWV met toepassing van artikel 16 lid 3 Werkloosheidswet (WW) geweigerd aan [geopposeerde 1] en [geopposeerde sub 2] eerder dan met ingang van 1 september 2008 een uitkering toe te kennen. [geopposeerde 1] en [geopposeerde sub 2] zijn daartegen niet in bezwaar of beroep gekomen.
1.6. Ter voldoening aan het (uitvoerbaar bij voorraad verklaarde) verstekvonnis van 10 december 2008 heeft SHL aan [geopposeerde 1] en [geopposeerde sub 2] totaal € 9.427,93 betaald.
De vorderingen en de standpunten van partijen
In conventie
2.1. [geopposeerde 1] vordert de veroordeling van SHL om aan haar te voldoen € 2.227,10 bruto aan loon over de maand juli 2008, te vermeerderen met 8% vakantiebijslag hierover, dit loon en deze vakantiebijslag te vermeerderen met de wettelijke verhoging wegens te late betaling van 50% en de wettelijke rente hierover vanaf de dag dat SHL in gebreke is gebleven tot die der algehele voldoening.
2.2. [geopposeerde sub 2] vordert de veroordeling van SHL om aan haar te voldoen € 3.090,-- bruto aan loon over de maand juli 2008, te vermeerderen met 8% vakantiebijslag hierover, dit loon en deze vakantiebijslag te vermeerderen met de wettelijke verhoging wegens te late betaling van 50% en de wettelijke rente hierover vanaf de dag dat SHL in gebreke is gebleven tot die der algehele voldoening.
2.3. [geopposeerde 1] en [geopposeerde sub 2] vorderen voorts de betaling door SHL van € 1.050,-- aan buitengerechtelijke incassokosten, met veroordeling van SHL in de proceskosten.
3. [geopposeerde 1] en [geopposeerde sub 2] leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat SHL heeft nagelaten om de beëindigingsovereenkomsten ondertekend aan hen te retourneren. Ook heeft zij verzuimd zodanig tijdig nadat begin juni 2008 overeenstemming over de beëindiging van de arbeidsovereenkomsten was bereikt, bij de kantonrechter gewijzigde ontbindingsverzoeken in te dienen dat de ontbinding per 1 juli 2008 had kunnen plaatsvinden. De ontbindings-verzoeken hadden een onvoorwaardelijk karakter. Omdat het UWV een door beide partijen ondertekende beëindigingsovereenkomst verlangt, konden [geopposeerde 1] en [geopposeerde sub 2] hun WW-aanspraken slechts baseren op de gewezen ontbindingsbeschikkingen. Het komt daarom voor rekening van SHL dat zij pas per 1 september 2008 een WW-uitkering hebben ontvangen. Uitgaande van de rechterlijke ontbindingen heeft het UWV bij de toepassing van artikel 16 lid 3 WW terecht de maand augustus 2008 aangemerkt als de fictieve opzegtermijn. Met het UWV rekenen [geopposeerde 1] en [geopposeerde sub 2] de ontbindingsvergoeding toe aan deze fictieve opzegmaand. SHL is daarom gehouden het loon c.a. over juli 2008 aan hen te voldoen.
4. SHL betwist dat zij na 1 juli 2008 nog loon c.a. aan [geopposeerde 1] en [geopposeerde sub 2] verschuldigd is en vordert dat zij wordt ontheven van de bij verstek tegen haar uitgesproken veroordeling. De arbeidsovereenkomsten van partijen zijn met wederzijds goedvinden per 1 juli 2008 beëindigd en niet eerst door de ontbindingen per 22 juli 2008 tot een einde gekomen. In de beëindigingsovereenkomsten is de overeengekomen beëindiging van de arbeidsovereenkomsten niet afhankelijk gesteld van rechterlijke ontbinding. De ontbindingsprocedures zijn louter voortgezet, omdat de gemachtigde van [geopposeerde 1] en [geopposeerde sub 2] voor de betaling van de overeengekomen beëindigingsvergoedingen een executoriale titel wenste. SHL heeft [geopposeerde 1] en [geopposeerde sub 2] niet gegarandeerd dat zij aansluitend of per 1 augustus 2008 voor een WW-uitkering in aanmerkingen zouden komen. Dat zij zich jegens het UWV niet nadrukkelijk op het standpunt hebben gesteld dat begin juni 2008 al schriftelijke overeenstemming over de beëindiging van de arbeidsovereenkomsten, en dat zij tegen de UWV-beslissing om hen eerst per 1 september 2008 voor een WW-uitkering in aanmerking te brengen niet in bezwaar of beroep zijn gegaan, komt voor hun risico. SHL heeft de beëindigingsovereenkomst met [geopposeerde 1] ondertekend geretourneerd. Van [geopposeerde sub 2] heeft zij desverzocht niet de originele, door haar getekende beëindigingsovereenkomst ontvangen.
In voorwaardelijke reconventie
5. SHL vordert de veroordeling van [geopposeerde 1] en [geopposeerde sub 2] om haar binnen 2 dagen na het te wijzen vonnis terug te betaling het bedrag van € 9.427,93 dat zij ter voldoening aan het verstekvonnis van 10 december 2008 aan [geopposeerde 1] en [geopposeerde sub 2] heeft voldaan.
6. [geopposeerde 1] en [geopposeerde sub 2] betwisten de vordering.
De beoordeling van het geschil
In conventie
7.1. Het verzet is tijdig gedaan.
7.2. Partijen twisten allereerst over de vraag op welke wijze en op welk moment aan hun arbeidsovereenkomst een einde is gekomen. Volgens SHL zijn de arbeidsovereenkomsten door partijen per 1 juli 2008 met wederzijds goedvinden beëindigd. Volgens [geopposeerde 1] en [geopposeerde sub 2] zijn de arbeidsovereenkomst op 22 juli 2008 door rechterlijke ontbinding geëindigd. [geopposeerde 1] en [geopposeerde sub 2] beroepen zich erop dat de arbeidsovereenkomsten tot 22 juli 2008 hebben voortgeduurd, met name omdat SHL heeft nagelaten de beëindigingsovereenkomsten ondertekend aan hen terug te sturen. De kantonrechter volgt [geopposeerde 1] en [geopposeerde sub 2] hierin niet.
7.3. Bij de beantwoording van genoemde vraag kan in het midden blijven of SHL de beëindigingsovereenkomsten heeft ondertekend en of zij die ondertekende overeenkomsten aan [geopposeerde 1] en [geopposeerde sub 2] heeft (terug)gestuurd. De arbeidsovereenkomst is immers een vormvrij contract, dat door partijen met wederzijdse instemming ook vormvrij kan worden beëindigd. Ook een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 BW behoeft niet schriftelijk te worden gesloten. Nu vaststaat dat partijen op 4 juni 2008 mondeling overeenstemming hebben bereikt over de beëindiging van hun arbeidsovereenkomsten met ingang van 1 juli 2008, is aan de beide dienstverbanden per die datum een rechtsgeldig einde gekomen. Daarmee eindigde op 1 juli 2008 ook de verplichting van SHL tot betaling van het bedongen loon c.a.
7.4. Aan het voorgaande kan niet afdoen dat de kantonrechter bij beschikkingen van 21 juli 2008 de arbeidsovereenkomsten van partijen op verzoek van SHL heeft ontbonden. Toen SHL op 24 april 2008 haar aanvankelijke verzoekschriften indiende, was van een door partijen overeengekomen beëindiging van de arbeidsovereenkomsten nog geen sprake. Pas op 4 juni 2008 bereikten partijen hierover overeenstemming. Niet gebleken is dat de (voortzetting van) de ontbindingsprocedures een andere reden had dan de wens van [geopposeerde 1] en [geopposeerde sub 2] om een titel te verkrijgen, waarmee zonodig betaling van de overeengekomen vergoedingen kon worden verkregen. Niet mogelijk is dat hierbij voor [geopposeerde 1] en [geopposeerde sub 2], zoals zij hebben gesteld, het achterwege blijven van de ondertekening door SHL van de beëindigingsovereenkomsten een rol speelde, omdat hen daarvan pas (veel) later bleek.
7.5. Dat uit de door SHL vervolgens op 18 juli 2008 ingediende verzoekschriften niet blijkt dat zij voorwaardelijk bedoeld waren, derhalve alleen werden ingediend voor het geval mocht blijken dat de arbeidsovereenkomsten nog voortduurden, brengt niet mee dat pas met de rechterlijke ontbindingen per 22 juli 2008 aan de arbeidsovereenkomsten een einde kwam. Op 21 juli 2008 kon de kantonrechter namelijk alleen de arbeidsovereenkomsten ontbinden voor zover die op dat moment nog bestonden. Omdat aan de arbeidsovereenkomsten inmiddels op andere wijze een einde was gekomen, viel er op 21 juli 2008 niets meer te ontbinden. De beschikkingen van die dag hebben in die zin voor de rechtsverhouding van partijen derhalve geen gevolg gehad.
7.6. Anders dan SHL kennelijk meent, is met het voorgaande het lot van de vorderingen nog niet bezegeld. Die vorderingen moeten namelijk mede aldus worden begrepen, dat [geopposeerde 1] en [geopposeerde sub 2] aan SHL het verwijt maken dat door haar handelwijze het UWV hen eerst met ingang van 1 september 2008 een werkloosheidsuitkering heeft toegekend en daarom van haar een schadevergoeding ter hoogte van een maand loon c.a. vorderen. De kantonrechter oordeelt dat inderdaad in het algemeen, ook indien partijen het bepaalde in artikel 16 WW niet uitdrukkelijk hebben verdisconteerd, op een werkgever de verplichting rust om zich het belang van zijn (gewezen) werknemer aan te trekken, in die zin dat hij ertegen dient te waken dat door zijn toedoen of nalaten door de uitkerende instantie op een later tijdstip dan mogelijk was geweest een WW-uitkering wordt verleend. In dit geval kan dit echter niet tot toewijzing van de vorderingen leiden. De kantonrechter overweegt daartoe het volgende.
7.7. Ingevolge artikel 16 lid 1 WW staat het recht op onverminderde loondoorbetaling eraan in de weg dat een werknemer als werkloos wordt aangemerkt. In lid 3 van dat artikel worden met het recht op onverminderde loondoorbetaling gelijkgesteld de inkomsten waarop de werknemer in verband met de beëindiging van de dienstbetrekking recht heeft, tot aan het bedrag aan loon dat de werknemer zou hebben ontvangen indien de dienstbetrekking door opzegging met inachtneming van de rechtens geldende opzegtermijn zou zijn geëindigd. In geval de dienstbetrekking met wederzijds goedvinden is geëindigd, geldt de termijn die de werkgever op grond van artikel 7:672 BW bij opzegging in acht behoort te nemen en wordt de beëindigingsvergoeding toegerekend aan de periode, onmiddellijk volgend op de datum waarop de beëindiging schriftelijk is overeengekomen, dan wel, bij gebrek aan een schriftelijke beëindigingsovereenkomst, aan de periode onmiddellijk volgend op het tijdstip waarop de dienstbetrekking is geëindigd. Juiste toepassing van artikel 16 WW had het UWV er daarom toe moeten leiden om, nu de arbeidsovereenkomsten - gezien de correspondentie tussen de gemachtigden van partijen op en omstreeks 5 juni 2008 - met ingang van 1 juli 2008 met wederzijds goedvinden waren geëindigd en de fictieve opzegtermijn een maand bedroeg, aan [geopposeerde 1] en [geopposeerde sub 2] per 1 augustus 2008 een WW-uitkering te verlenen. Dat het UWV anders heeft beslist, kunnen [geopposeerde 1] en [geopposeerde sub 2] aan SHL niet tegenwerpen. Zij hadden van de hen onwelgevallige beslissingen in bezwaar en beroep kunnen komen. Door hiervan af te zien, hebben zij nagelaten hun schade (tot nihil) te beperken. Dat SHL, zoals [geopposeerde 1] en [geopposeerde sub 2] stellen, de beëindigingsovereenkomsten niet ondertekend aan hen heeft geretourneerd en niet tijdig vóór 1 juli 2008 haar ontbindingsverzoeken, in het bijzonder de daarin genoemde vergoedingsbedragen, heeft aangepast, staat derhalve niet in een oorzakelijk verband met de ingangsdatum van hun WW-uitkeringen.
7.8. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het verstekvonnis van 10 december 2008 niet in stand kan blijven en dat de vorderingen alsnog worden afgewezen. [geopposeerde 1] en [geopposeerde sub 2] worden, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de proceskosten. De kosten van de verzetdagvaarding blijven echter voor rekening van SHL.
In voorwaardelijke reconventie
8.1. Hetgeen in conventie is overwogen, leidt ertoe dat SHL ter voldoening aan het vonnis van 10 december 2008 € 9.427,93 onverschuldigd aan [geopposeerde 1] en [geopposeerde sub 2] heeft betaald. De vordering van SHL is daarom toewijsbaar. Omdat [geopposeerde 1] en [geopposeerde sub 2] niet hoofdelijk tot betaling van het geheel gehouden zijn, zal genoemd bedrag deels aan hen beiden worden toegerekend, zoals hierna omschreven.
8.2. [geopposeerde 1] en [geopposeerde sub 2] worden, nu zij in het ongelijk worden gesteld, veroordeeld in de proceskosten. Gezien de nauwe samenhang met de conventionele vordering, worden deze proceskosten begroot op nihil.
Beslissing
De kantonrechter:
in conventie:
vernietigt het verstekvonnis van 10 december 2008 en, opnieuw rechtdoende, wijst de vordering van [geopposeerde 1] en [geopposeerde sub 2] af;
veroordeelt [geopposeerde 1] en [geopposeerde sub 2] in de kosten van de verzetprocedure (met uitzondering van de kosten van de verzetdagvaarding) aan de zijde van SHL, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 500,-- aan salaris gemachtigde;
in reconventie:
veroordeelt [geopposeerde 1] om binnen twee dagen na dit vonnis aan SHL tegen bewijs van kwijting te betalen € 3.518,81, vermeerderd met de door SHL hierover aan haar voldane wettelijke rente;
veroordeelt [geopposeerde sub 2] om binnen twee dagen na dit vonnis aan SHL tegen bewijs van kwijting te betalen € 4.882,20, vermeerderd met de door SHL hierover aan haar voldane wettelijke rente;
veroordeelt [geopposeerde 1] en [geopposeerde sub 2] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van SHL tot de uitspraak van dit vonnis begroot op nihil;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.F. van Vugt, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 11 november 2009.