Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 248152 / HA ZA 08-893
Vonnis van 18 november 2009
[man],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. C.L. Berkel,
[vrouw],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. A.A. Bart.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 30 juli 2008 waarin een comparitie van partijen is bepaald,
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 25 juni 2009. De man is tijdens deze comparitie niet verschenen.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. Partijen zijn op 10 mei 2002 in gemeenschap van goederen gehuwd. Op 20 september 2005 is het huwelijk ontbonden door inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand.
2.2. In verband met de echtscheiding hebben partijen een echtscheidingsconvenant gesloten ter verdeling van hun huwelijksgemeenschap en de financiële afwikkeling daarvan.
2.3. Van de gemeenschap van goederen maakte de echtelijke woning aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning) deel uit .
2.4. Ten behoeve van de aankoop en verbouwing van deze woning hebben partijen een hypothecaire lening gesloten.
2.5. Partijen hebben op 19 december 2005 een notariële akte van verdeling (hierna: de notariële akte) opgesteld en getekend. Hierin is opgenomen, voor zover van belang:
“- Partijen hebben met elkaar regelingen getroffen betreffende de verdeling van de gemeenschappelijke goederen en schulden, de alimentatie en de pensioenverevening, welke tussen partijen van kracht blijven voor zover in deze akte daarvan niet is afgeweken of reeds uitvoering daaraan is gegeven. Van de tussen hen gesloten overeenkomst is een kopie aan deze akte gehecht.
- De gemeenschappelijke goederen en schulden zijn inmiddels door de partijen volkomen verdeeld, behoudens na te melden goederen en schulden, ten aanzien waarvan partijen zijn overeengekomen dat deze zullen worden toegedeeld aan partij 1 (rechtbank: de vrouw) onder de verplichting om de bestaande hypothecaire geldlening, hierna nader te omschrijven, voor haar rekening te nemen. In verband met de waarde van de woning en de daarop rustende hypothecaire geldlening vindt er geen uitkering wegens overbedeling plaats.
- De datum op basis waarvan de verdeling plaatsvindt (verdelingsdatum) hebben partijen vastgesteld op de datum van huwelijksontbinding.
Te verdelen goederen en schulden
De te verdelen goederen en schulden bestaan uit:
Goederen
-het woonhuis (…) hierna te noemen: “het registergoed”
belast met een hypotheek (…)
Schulden
-een schuld wegens geldlening aan voormelde hypotheekhouder, tot meerdere zekerheid voor de terugbetaling waarvan voormelde hypotheek op het registergoed is gevestigd.
(…)
Verdeling
Ter uitvoering van het bovenstaande verklaarden comparanten het registergoed toe te delen en – voor zover nodig – te leveren aan partij 1, die het registergoed – voor zover nodig – in levering aanvaardt, zulks onder de verplichting om voor haar rekening te nemen de bestaande hypothecaire geldlening verstrekt door voormelde hypotheekhouder.
(…)
Slotbepalingen
1. (…)
2. De verdeling heeft tot volkomen genoegen van partijen plaatsgehad; iedere partij heeft het hem of haar toekomende ontvangen, zodat zij terzake van de onderhavige verdeling niets meer van elkaar te vorderen of met elkaar te verrekenen hebben en verlenen elkaar over en weer kwitantie met uitdrukkelijke uitzondering ten aanzien van al hetgeen partij 1 en partij 2 (rechtbank: de man) met elkaar te verrekenen hebben over de periode september tweeduizend twee tot en met september tweeduizend vijf. Mocht hierover door partijen geprocedeerd gaan worden zal partij 1 de proceskosten voor haar rekening nemen en de kosten van de advocaat van partij 2, welke laatstgenoemde kosten tot een maximum van duizend euro (EUR 1.000,00) door partij 1 betaald zullen worden. Zijn de kosten van de advocaat van partij 2 hoger zal partij 2 het meerdere voor zijn rekening nemen.
3.1. De man vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw zal gelasten inzage te verschaffen in de door haar gevoerde administratie van het bouwdepot voor de verbouwing van de woning en daarbij de vrouw te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de man te betalen een bedrag van EUR 19.410,00, althans tot een bedrag als de rechtbank in goede justitie mag vaststellen, te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen vanaf datum aanschrijving, zijnde 30 januari 2008, dan wel vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening en met veroordeling van de vrouw in de kosten van het geding.
3.2. De man baseert zijn vordering op de (slotbepaling uit de) notariële. Van de volgende posten vordert hij betaling door de vrouw aan hem:
1. door de man aan de vrouw (op 19 oktober 2003) betaalde lening ten bate van de aankoop van een huis voor de ouders van de vrouw: EUR 2.000,00;
2. door de man in de periode van 11 september 2004 tot september 2005 voorgeschoten verbouwingskosten aan de woning, welke woning aan de vrouw is toegescheiden: EUR 6.600,99;
3. door de man betaalde aanschaf van inboedelgoederen voor de vrouw EUR 7.910,00;
4. tegenwaarde goederen die niet door de vrouw aan de man zijn teruggegeven: EUR 975,00;
5. vergoeding voor schade aan de auto van de man die door toedoen van de vrouw is ontstaan: EUR 922,25;
6. kosten rechtsbijstand ten bedrage van EUR 1.000,00.
Ter onderbouwing van de omvang van de posten onder 2 en 3 hiervoor genoemd, vordert de man inzage in de administratie van de vrouw op de voet van artikel 843a Rv.
3.3. De vrouw voert verweer. Zij stelt dat de notariële akte slechts strekt tot toedeling aan haar van de woning en de daaraan verbonden hypothecaire lasten. De overige gemeenschappelijke goederen en schulden waren al verdeeld door middel van het echtscheidingsconvenant waarnaar wordt verwezen in de notariële akte.
Voorts hebben er volgens haar geen transacties plaatsgevonden op grond waarvan de man recht heeft op een vergoeding uit de gemeenschap aan hem in privé of op grond waarvan de gemeenschap recht heeft op een vergoeding uit het privévermogen van de vrouw.
3.4. Ter zitting heeft de vrouw ten aanzien van de onder 2.3. opgenomen slotbepaling uit de notariële akte het volgende toegelicht:
“Toen we bij de notaris zaten, kwam de man nog met een aantal punten die hij wilde verrekenen. Het betrof eigenlijk de hele huwelijkse periode waarover hij wilde afrekenen. Ik vond dat vreemd, omdat we in gemeenschap van goederen waren gehuwd. Het was voor mij echter belangrijk dat op dat moment de akte getekend kon worden, zodat ik het huis overgedragen kon krijgen, omdat dit op een later moment financieel niet haalbaar zou zijn voor mij. De notaris heeft toen deze slotbepaling in de akte opgenomen, maar zich wel bemoeid met de bepaling over de advocaatkosten, die hij heeft gemaximeerd tot € 1.000,00.”
3.5. De vrouw heeft voorts nog naar voren gebracht dat in het geval de vordering van de man wordt toegewezen, zij aanspraak maakt op vergoeding door hem aan haar van EUR 1.250,00 (ter zake onderbedeling bij de verdeling van goederen), EUR 7.180,96 (ter zake van onderbedeling bij de toebedeling aan haar van de woning en de hypothecaire schuld) en EUR 3.750,00 (in verband met verrekening saldi rekeningen en consumptief krediet).
3.6. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nog nader ingegaan.
4.1. Bij de uitleg van de tekst van de notariële akte die hier tussen partijen ter discussie staat, komt het aan op hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit hetgeen zij uit elkaars verklaringen en gedragingen mochten afleiden overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.2. In dit geval is van belang dat er een echtscheidingsconvenant was gesloten dat integraal deel uit maakte van de notariële akte, gelet op de verwijzing daarna en de aanhechting daarvan aan de notariële akte. Uit de stellingen van de vrouw, die niet nader zijn weersproken door de man, blijkt dat partijen tegenover de notaris hebben verklaard dat de goederen en de schulden al waren verdeeld met uitzondering van de woning en de hypotheekschuld en dat partijen naar de notaris waren gegaan om dit laatste onderdeel van de afwikkeling van hun huwelijksgoederengemeenschap te regelen.
4.3. In het licht van deze omstandigheden legt de rechtbank (de slotbepaling van) de notariële akte aldus uit dat slechts de woning en de hypotheekschuld nog verdeeld moesten worden waarbij partijen zijn overeenkomen dat deze aan de vrouw worden toebedeeld en dat ten aanzien van deze verdeling partijen niets meer van elkaar te vorderen hebben, met uitzondering van hetgeen zij met elkaar te verrekenen hebben over de periode september 2002 tot en met september 2005. Partijen hebben daarbij niet beoogd – als hen dat al vrijstond - hun huwelijksgoederenregime met terugwerkende kracht zo te wijzigen dat diverse posten waarvan (op grond van de gemeenschap van goederen) verrekening niet aan de orde was, nu alsnog tussen partijen afgerekend zouden moeten worden.
4.4. De in de slotbepaling genoemde verrekenperiode valt samen met de huwelijkse periode. Aangezien partijen in gemeenschap van goederen waren gehuwd, hebben partijen in beginsel over deze periode niets te verrekenen, tenzij er een overheveling heeft plaatsgevonden tussen privévermogen van één van partijen naar de gemeenschap of omgekeerd. Er is echter niet gesteld of gebleken dat de man in privé schulden van de gemeenschap heeft voldaan of dat privé schulden van de vrouw met gemeenschapsgeld is betaald.
4.5. Hieruit volgt dat de vorderingen van de man met betrekking tot de woning (de onder 3.2. onder 2 genoemde post) en de aan de ouders van de vrouw verstrekte lening dienen te worden afgewezen, aangezien de grondslag tot verrekening - zoals hiervoor uiteengezet - ontbreekt.
4.6. Ook de vorderingen wegens onderbedeling bij de verdeling van de goederen (posten 3 en 4) zullen worden afgewezen, nu uit de tekst van de notariële akte voortvloeit dat de verdeling van de inboedel reeds genoegzaam heeft plaatsgevonden en partijen op dat punt niets meer van elkaar te vorderen hebben en voorts van een grondslag tot verrekening niet is gebleken.
4.7. Uit overweging 4.5. en 4.6. volgt dat de man geen belang meer heeft bij de vordering tot inzage in de administratie van de vrouw, zodat reeds om die reden deze vordering zal worden afgewezen.
4.8. Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van de schade aan de autospiegel heeft de vrouw ter zitting toegelicht dat er door een derde schade is toegebracht aan de auto nadat zij deze, toen het huwelijk al was beëindigd, van de man had geleend. Voorts heeft zij de hoogte van de schade betwist. De man heeft niet nader onderbouwd wat de grondslag is voor zijn vordering en evenmin het schadebedrag onderbouwd, terwijl dat wel op zijn weg had gelegen. Deze vordering zal aldus worden afgewezen.
4.9. Ten aanzien van de vordering tot betaling van EUR 1.000,00 voor advocaatkosten overweegt de rechtbank dat de man niet heeft gesteld dat hij kosten voor rechtsbijstand heeft moeten maken en wat daarvan de omvang is, zodat hij op dit punt niet aan zijn stelplicht heeft voldaan en de rechtbank ook deze vordering zal afwijzen.
4.10. Aangezien partijen met elkaar gehuwd zijn geweest, zal de rechtbank de proceskosten compenseren in de zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. compenseert de proceskosten, in de zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Phaff en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2009.?