ECLI:NL:RBUTR:2009:BK3878

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
12 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-600694-09
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en mishandeling met een mes en kruissleutel

Op 12 oktober 2009 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 18 juni 2009, waarbij de verdachte in een boze bui met een mes en een kruissleutel een groep studenten heeft bedreigd en aangevallen. De rechtbank achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk heeft geprobeerd een van de studenten, [benadeelde], te doden door hem met een mes in de oksel te steken, wat leidde tot ernstige verwondingen. Daarnaast heeft de verdachte [benadeelde 2] mishandeld met de kruissleutel en een personenauto beschadigd. De rechtbank heeft de verdediging verworpen die stelde dat er geen sprake was van opzet, en oordeelde dat de verdachte doelbewust de confrontatie had opgezocht. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk werd gesteld voor de schade die het gevolg was van zijn daden. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een blanco strafblad en een psychologisch rapport dat wees op verminderd toerekeningsvatbaarheid. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, waarbij de rechtbank de noodzaak van een gevangenisstraf onderstreepte.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600694-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 12 oktober 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1961] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats] aan de [adres].
Raadsman: mr. A.H. Westendorp, advocaat te Den Haag.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 28 september 2009, waarbij de officier van justitie, mr. F. Rethmeijer, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 (primair en subsidiair): heeft geprobeerd [benadeelde] met een mes te doden dan wel hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
feit 2: [benadeelde 2] heeft mishandeld;
feit 3: een personenauto heeft beschadigd;
feit 4: [benadeelde 3] en [benadeelde 4] heeft bedreigd.
3. De beoordeling van het bewijs
3.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij onder meer op de verklaring van verdachte, de verklaringen van aangevers, de verklaringen van getuigen en de medische verklaringen omtrent het letsel van aangevers.
3.2. Het standpunt van de verdediging
Feit 1 primair, subsidiair:
De verdediging is primair van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde vanwege het ontbreken van opzet bij verdachte. Verdachte had niet de bedoeling en had daarom ook geen opzet - ook niet in voorwaardelijke vorm - op het veroorzaken van de dood of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat verdachte in paniek raakte en daardoor met het mes heeft gezwaaid, waarbij hij [benadeelde] per ongeluk met het mes heeft gestoken.
Feit 2
De verdediging heeft zich ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit op het standpunt gesteld dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van dit feit kan komen wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat de aangifte van [benadeelde 2] door geen enkel ander bewijsmiddel wordt ondersteund.
Ten aanzien van de feiten 3 en 4 heeft de raadsman aangegeven dat deze wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
3.3 Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de bewijsmiddelen en het bewijsverweer
Ten aanzien van de bewijsmiddelen
Verdachte heeft verklaard dat hij in het verleden veel ergernis en schade heeft gehad door voetballende studenten rond zijn woning in [plaats].
Als hij op 18 juni 2009 opnieuw voetballende studenten hoort en kort daarna glasgerinkel, is voor hem de maat vol. Boos pakt hij een kruissleutel en een duikersmes en gaat hiermee naar buiten. Verdachte loopt naar de studenten toe en rent vervolgens schreeuwend achter hen aan, al zwaaiend met de kruissleutel en het mes. Omdat de studenten sneller zijn dan hij, gaat verdachte steeds weer achter een andere student aan. Verdachte bedreigt [benadeelde 3] en [benadeelde 4] met het mes en de kruissleutel en roept tegen [benadeelde 3]: “het moet nou afgelopen zijn” en “ik maak er nu een eind aan” . Verdachte raakt [benadeelde 2] vervolgens tweemaal met de kruissleutel op zijn bovenlichaam. Getuige [getuige] verklaart hierover dat verdachte met kracht met de kruissleutel uithaalde naar [benadeelde 2]. [benadeelde 2] heeft hierdoor niet alleen pijn bekomen, maar ook letsel, namelijk blauwe plekken. Verdachte wordt ondertussen steeds bozer. Als hij voor een tweede maal achter [benadeelde 2] aanrent, weet deze aan zijn aanval te ontkomen door over de motorkap van een geparkeerde personenauto te klimmen. Door getuigen wordt verklaard dat verdachte - in een poging om [benadeelde 2] te raken - een aantal maal “als een wilde” op de auto inslaat en insteekt met de kruissleutel en het mes. Hierdoor raakt de personenauto, die toebehoort aan [benadeelde 5], beschadigd.
Nadat [benadeelde] de aanvallen van verdachte probeert te stoppen door hem een trap in zijn rug te geven, steekt verdachte hem met het mes in zijn rechteroksel. [benadeelde] loopt hierdoor een snijwond op. Het bloed spuit uit de wond. Nadat verdachte [benadeelde] met het mes heeft gestoken, loopt hij naar [benadeelde 3] toe en bedreigt hem voor een tweede maal met het mes. [benadeelde 3] voelt zich hierdoor zeer bedreigd en hij is - zeker nadat hij gezien heeft dat zijn vriend is neergestoken - ervan overtuigd dat verdachte ook hem zal neersteken.
Verdachte loopt hierna weer naar zijn woning, waar hij even later door de politie wordt aangehouden. Het mes wordt in een kliko in de tuin van verdachte aangetroffen, de kruissleutel onder een overkapping in deze tuin.
In afwachting van de ambulance houden [benadeelde]’ vrienden de hevig bloedende wond dicht door hierop te duwen, de paniek is groot. Nadat de ambulance is gearriveerd wordt [benadeelde] naar het ziekenhuis vervoerd en daar geopereerd. Uit de medische verklaring betreffende zijn letsel volgt dat er door de messteek in de okselstreek een ader en een slagader zijn doorgesneden. Hij heeft dusdanig veel bloed verloren dat hij in shock is geraakt.
Ten aanzien van het bewijsverweer
De verdediging heeft ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde aangevoerd dat er geen sprake was van (voorwaardelijk) opzet bij verdachte.
De rechtbank verwerpt het verweer dat geen sprake zou zijn van (voorwaardelijk) opzet. Verdachte is in een boze bui, gewapend met een kruissleutel en een mes, doelbewust op de studenten afgestapt en heeft daarmee de confrontatie met hen gezocht. Uit de verklaring van aangevers en getuigen, alsmede uit het feit dat verdachte [benadeelde 2] daadwerkelijk heeft geraakt met de kruissleutel, blijkt naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate dat dat verdachte daarbij opzettelijk heeft gepoogd de studenten te raken met het mes dan wel met de kruissleutel. [benadeelde] probeerde verdachte in zijn aanval te stoppen, maar hij kwam hierbij te dichtbij. Hij werd vervolgens door verdachte met het mes in zijn oksel geraakt. Het bovenlichaam is een kwetsbare plek van het lichaam. Het met een mes in de oksel steken houdt het risico in zich dat als gevolg van die steek vitale organen worden geraakt. Gezien de kenmerken van het mes kan het zodanige steken veroorzaken dat daarmee veel schade kan worden toegebracht. De kans dat aangever door deze steek zou komen te overlijden is naar het oordeel van de rechtbank dan ook aanmerkelijk te noemen en is door verdachte, door op aangever in te steken, willens en wetens aanvaard en op de koop toegenomen. Gezien het voorgaande acht de rechtbank voorwaardelijk opzet aanwezig bij verdachte.
De verdediging heeft ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is, nu de verklaring van aangever niet zou worden ondersteund door andere bewijsmiddelen. De rechtbank verwerpt dit verweer, nu uit het onderzoek ter terechtzitting blijkt dat de verklaring van aangever wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige] alsmede door de medische verklaring omtrent het letsel van aangever.
3.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
Primair
op 18 juni 2009 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde] van het leven te
beroven, met dat opzet met een mes in de rechter oksel van die [benadeelde] heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
op 18 juni 2009 te [plaats] opzettelijk mishandelend
[benadeelde 2] met een kruissleutel tegen de arm en de schouder heeft geslagen, waardoor voornoemde [benadeelde 2] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
3.
op 18 juni 2009 te [plaats] opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto, merk Peugeot, type 207, toebehorende aan [benadeelde 5], heeft beschadigd door toen aldaar opzettelijk en wederrechtelijk meermalen
- met een mes op de motorkap van genoemde auto te steken en
- met een kruissleutel op de ruit en de motorkap van genoemde auto te slaan;
4.
op 18 juni 2009 te [plaats] [benadeelde 3] en [benadeelde 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes en een schroefsleutel naar die [benadeelde 3] en die [benadeelde 4]
opgehouden en stekende en slaande bewegingen met dat mes en die schroefsleutel gemaakt in de richting van die [benadeelde 3] en die [benadeelde 4], terwijl hij, verdachte, naar die [benadeelde 3] en die [benadeelde 4] toeliep en voornoemde [benadeelde 3] dreigend de woorden toegevoegde:
"het moet nou afgelopen zijn" en “Ik maak er nu een eind aan”.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
3.5. Beoordeling van de verweren ten aanzien van noodweer en noodweerexces
De verdediging heeft ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde aangevoerd dat ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen, nu sprake zou zijn geweest van een noodweer- dan wel een noodweerexcessituatie. Daartoe heeft de raadsman het navolgende aangevoerd.
Nadat hij de studenten had weggejaagd, wilde verdachte teruglopen naar zijn woning. De studenten kwamen echter naar hem toe en zij vielen hem aan. Verdachte werd daarbij door [benadeelde] in de rug aangevallen, waardoor hij zich belaagd voelde. Hij heeft zich tegen deze ogenblikkelijke wederrechtelijke aanval verweerd, maar is in zijn verdediging te ver gegaan, aldus de verdediging.
Ten aanzien van het voorgaande overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank constateert dat de door verdachte zowel bij de politie als ten overstaan van de rechtbank afgelegde verklaring op een aantal belangrijke punten afwijkt van de door aangevers en diverse getuigen afgelegde verklaringen. Gezien deze getuigenverklaringen acht de rechtbank niet aannemelijk dat verdachte weer rustig op weg naar huis was op het moment dat [benadeelde] hem een trap in zijn rug gaf. Niet [benadeelde], maar verdachte was degene die steeds opnieuw de confrontatie opzocht in één eruptie van geweld. [benadeelde] probeerde hem hierin te stoppen door hem in de rug te trappen. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt niet uit de stukken dat verdachte daarbij ten val is gekomen. Verdachte heeft bovendien zelf aangegeven die trap niet gevoeld te hebben. De rechtbank is op basis van het voorgaande van oordeel dat er geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdediging noodzakelijk was noch dat de situatie zo dreigend voor verdachte was dat hij geen andere mogelijkheid had dan op deze wijze de aanval te kiezen. Gelet hierop kan een beroep op noodweer dan wel een beroep op noodweerexces niet slagen.
4. De strafbaarheid
4.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
feit 1 (primair):
poging tot doodslag;
feit 2:
mishandeling;
feit 3:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort beschadigen;
feit 4:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
4.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5. De strafoplegging
5.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarde reclasseringscontact, ook als dit inhoudt dat verdachte een behandeling dient te volgen bij De Waag.
5.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een aantal persoonlijke omstandigheden van verdachte genoemd. De verdediging heeft de rechtbank verzocht om hiermee rekening te houden.
5.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Met betrekking tot de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft bewust de confrontatie opgezocht met een groep studenten, waartoe ook de slachtoffers behoren. Hij is in blinde woede met een mes en een kruissleutel achter de studenten aangegaan, waarbij hij een van de studenten meermalen met de kruissleutel heeft geslagen, twee van hen heeft bedreigd en - in een poging een van de studenten te raken - een personenauto heeft beschadigd. Nadat een van de studenten hem probeerde te stoppen, stak verdachte hem met het mes in zijn oksel.
Vaststaat dat verdachte die avond alle controle over zichzelf heeft verloren. Het mag een wonder genoemd worden dat er niet meer slachtoffers zijn en dat de slachtoffers geen ernstigere verwondingen hebben opgelopen.
Het spreekt voor zich dat misdrijven zoals deze een enorme schok teweeg brengen bij omstanders, maar zeker ook bij de slachtoffers zelf. Dat blijkt ook wel uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [benadeelde], het slachtoffer van het onder 1 bewezenverklaarde feit, die heeft verklaard dat hij beseft dat hij geluk heeft gehad omdat hij wel dood had kunnen zijn. Zijn kijk op het leven is veranderd. Daarnaast heeft hij blijvende schade opgelopen aan de zenuwen in zijn oksel, waar hij nog dagelijks hinder van ondervindt. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Voor wat betreft de persoonlijke omstandigheden van verdachte heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte meegewogen dat hij een blanco strafblad heeft.
Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met een omtrent verdachte opgemaakt psychologisch rapport d.d. 31 augustus 2009 van psycholoog A.D. Wallace, inhoudende als conclusie dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde lijdende was aan een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, zodat verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. De rechtbank neemt de conclusie van deze deskundige over en maakt deze tot de hare. Voorts heeft de rechtbank gelet op het voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland, opgemaakt d.d. 16 september 2009, waarin geadviseerd wordt een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een verplicht reclasseringstoezicht en een behandeling bij De Waag.
Tot slot heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden die door de raadsman zijn aangevoerd.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat, uit het oogpunt van vergelding en normhandhaving, een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Wel ziet de rechtbank aanleiding een deel daarvan, te weten zes maanden, voorwaardelijk op te leggen. Deze voorwaardelijke straf maakt een verplichte begeleiding door de Reclassering en een verplichte behandeling bij De Waag mogelijk.
6. De benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde] vordert ten aanzien van feit 1 een schadevergoeding van € 7.945,12.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 1.955,00 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 455,00 ter zake van materiële schade (€ 155,00 voor de eigen bijdrage ziektekostenverzekering, € 100,00 voor telefoon- en portokosten en € 200,00 voor schade aan de kleding van de benadeelde partij) en € 1.500,00 ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en de rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering omdat de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 45, 57, 285, 287, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 (primair):
poging tot doodslag;
feit 2:
mishandeling;
feit 3:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort beschadigen;
feit 4:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens [naam], ook als dit inhoudt dat verdachte een behandeling dient te volgen bij De Waag of een soortgelijke instelling;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- heft het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] van
€ 1.955,00, waarvan € 455,00 ter zake van materiële schade en € 1.500,00 ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
€ 1.955,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 29 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A.C. Koster, voorzitter, mr. A.J.P. Schotman en mr. Y.A.T. Kruijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.A. Groenevelt-Timmer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 12 oktober 2009.