4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 1 tezamen en in vereniging, opzettelijk heeft begaan. Het ter beschikking stellen aan [betrokkene 1] kan volgens de officier van justitie niet worden bewezen waardoor zij een gedeeltelijke vrijspraak van feit 1 vordert. De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 2, 4 en 6 (tezamen en in vereniging), opzettelijk heeft begaan. Ten aanzien van feit 3 acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte na 25 oktober 2004 opzettelijk rookballen ter beschikking heeft gesteld aan [betrokkene 2] en [betrokkene 3]. De levering van rookballetjes na 25 oktober 2004 aan [betrokkene 4] en [betrokkene 5][betrokkene 8] acht de officier van justitie niet bewezen. Zij vordert vrijspraak voor dit gedeelte van feit 3.
Ten aanzien van feit 5 acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het feit tezamen en in vereniging, opzettelijk heeft begaan. Het feit ten aanzien van [betrokkene 6] kan volgens de officier van justitie echter niet worden bewezen waardoor zij een gedeeltelijke vrijspraak van feit 5 vordert.
Tot slot acht de officier van justitie niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten 7 en 8 heeft begaan en vordert hiervoor vrijspraak.
4.2. Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 kan de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komen voor wat betreft het ter beschikking stellen van vuurwerk aan [betrokkene 1]. Ten aanzien van [betrokkene 1] is niet ter beschikking gesteld en verdachte heeft aan het handelen van [betrokkene 7] geen feitelijk leiding gegeven, hij wist er zelfs niets vanaf.
Ten aanzien van feit 2 kan niet uit het dossier blijken dat verdachte wetenschap had van de wijze van levering. Derhalve heeft verdachte geen feitelijk leiding gegeven aan de verboden gedraging wat tot vrijspraak zal moeten leiden.
Er is voorts geen bewijs inzake feit 3 [betrokkene 4] en [betrokkene 8] hebben verklaard dat zij de rookballen voor 25 oktober 2004 opgehaald hebben en ten aanzien van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] kan de vaststelling dat na 25 oktober 2004 is afgeleverd alleen berusten op één geschrift,waardoor vrijspraak dient te volgen.
Subsidiair kan verdachte niet als feitelijk leidinggever van deze feiten worden aangemerkt, omdat hij niet degene is geweest die contact met de klant gehad heeft en hij ook niet het bestelformulier heeft ingevuld.
Ten aanzien van feit 4 kan niet bewezen worden dat er meer dan 1000 kg vuurwerk geleverd is aan [betrokkene 9] en [betrokkene 10]. Tevens valt niet in te zien hoe de inrichtingen veranderd zouden kunnen zijn door verdachte.
Ten aanzien van feit 5 is primair aangevoerd dat de tenlastelegging onvoldoende duidelijk is en derhalve nietig. Subsidiair acht de raadsman geen bewijs aanwezig voor het niet nakomen van de zorgplicht.
Ten aanzien van feit 6 dient eveneens vrijspraak te volgen. Verdachte heeft slechts aan Belgische vuurwerkhandelaren vuurwerk ter beschikking gesteld en kan niet verantwoordelijk zijn voor wat er daarna met het vuurwerk is gebeurd. Ter beschikkingstellen dient aldus te worden uitgelegd dat het ziet op overdracht van de feitelijke beschikkingsmacht van een goed. Er is niet in Nederland, maar in België ter beschikking gesteld
Ten slotte kan de rechtbank ten aanzien van de feiten 7 en 8 ook niet tot een bewezenverklaring komen. Verdachte is in het geheel niet betrokken bij de administratie en in het dossier is geen enkel bewijs te vinden voor betrokkenheid van verdachte bij deze twee fiscale feiten.
4.3. Inleiding