Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 266933 / HA ZA 09-1086
Vonnis van 4 november 2009
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat: mr. L.J. Speijdel,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat: mr. P. van der Zalm.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
• het tussenvonnis van 1 juli 2009
• het proces-verbaal van comparitie van 26 augustus 2009.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. [eiseres] en [gedaagde] hebben een affectieve relatie gehad in de periode 2001 – 2006. Zij hebben enige jaren samengewoond in de woning die eigendom is van [eiseres].
2.2. In juni 2003 is er door partijen een auto gekocht, een Volvo S60, (hierna: de 1e auto) voor € 35.595, -. Ten behoeve van deze aankoop heeft [eiseres] € 15.000, - aan [gedaagde] ter beschikking gesteld. [gedaagde] heeft de rest van de koopsom betaald, deels door inruil van zijn auto. De 1e auto stond op naam van [eiseres].
2.3. In mei 2004 is de 1e auto voor € 26.240, - ingeruild tegen een andere, een Volvo V70 (hierna: de 2e auto). Op de koopsom van € 39.740, - moest € 13.500, - worden bijbetaald, welk bedrag [eiseres] aan [gedaagde] hiervoor ter beschikking heeft gesteld. De 2e auto stond op naam van [gedaagde].
2.4. In december 2004 heeft [gedaagde] € 10.000, - overgemaakt aan [eiseres].
2.5. Na het verbreken van de relatie heeft [gedaagde] de 2e auto meegenomen.
2.6. Eind 2004 hebben partijen een hypothecaire geldlening afgesloten bij Obvion N.V. (hierna: Obvion). Als zekerheid voor de terugbetaling is een hypotheekrecht gevestigd op de woning van [eiseres] voor een bedrag van € 100.000, -. In eerste instantie hebben partijen € 75.000, - geleend. Een jaar later hebben zij nog € 25.000, - geleend bij Obvion.
2.7. Een deel van het bedrag uit de hypothecaire geldlening is gebruikt om een boot te kopen voor de prijs van € 207.037,60. Het grootste deel van de koopsom is door [eiseres] betaald. De boot is eigendom van [eiseres].
2.8. De maandelijks verschuldigde rente over de hypothecaire lening is in eerste instantie steeds door [gedaagde] betaald. Als gevolg van een vonnis in kort geding d.d.
28 september 2007 is de rente vanaf september 2006 voor rekening van [eiseres] gekomen.
2.9. In november 2008 is er een voorlopig getuigenverhoor geweest bij de rechtbank Almelo op verzoek van [eiseres], waarbij onder meer [gedaagde] en zijzelf als getuigen zijn gehoord.
in conventie
3.1. [eiseres] vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van:
- € 28.500, - totaalbedrag dat zij [gedaagde] heeft verschaft voor de aankoop van de 1e en 2e auto, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag
- € 2.021,25 rente, berekend t/m april 2009, over dat deel van de hypothecaire lening dat tot genoegen van [gedaagde] is besteed
- € 61,25 rente per maand vanaf mei 2009 over voornoemd deel van de hypothecaire lening
vermeerderd met rente en kosten.
3.2. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.3. [gedaagde] stelt samengevat - dat hij diverse tegenvorderingen op [eiseres] heeft die verrekend dienen te worden en vordert het resultaat van deze verrekening, te weten veroordeling van [eiseres] tot betaling van € 8.615,10, vermeerderd met rente en kosten.
De door [gedaagde] gevorderde hoofdsom is opgebouwd uit de volgende posten:
- € 8.338,25 overboekingen levensonderhoud
- € 2.700,- helft betalingen (huishoudelijke) kosten
- € 10.000,- bevoordeling non-betaling vakanties
- € 400,- bijdrage aan de hond die bij [eiseres] is gebleven
- € 676,85 + extra kosten boot (buiten hypothecaire lening)
€ 22.115,51
- € 13.500,- - bijdrage [eiseres] aan 2e auto
€ 8.615,10
3.4. [eiseres] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in conventie en in reconventie
4.1. Tussen partijen is in geschil of, en zo ja hoeveel, zij financieel nog met elkaar af te rekenen hebben als gevolg van het beëindigen van hun relatie in 2006. Uit de stellingen van beide partijen blijkt dat er geen duidelijke afspraken tussen hen bestonden over hun bijdragen in de gezamenlijke huishouding gedurende hun relatie. [eiseres] en [gedaagde] hebben elk tijdens de comparitie verklaard dat zij dan wel hij degene was die financieel meer heeft bijgedragen dan de ander. Beiden vorderen nu geld van elkaar waarbij ze beiden voor een deel als grondslag van hun vordering ongerechtvaardigde verrijking opvoeren.
4.2. Bij de beoordeling van de wederzijdse vorderingen stelt de rechtbank voorop dat als mensen met elkaar een gezamenlijke huishouding voeren en daar allebei financieel aan bijdragen, al is dat niet in dezelfde mate, zij niet zonder meer naderhand deze bijdragen van elkaar kunnen terugvorderen. Schadevergoeding vorderen op grond van ongerechtvaardigde verrijking kan alleen als de verrijking ongerechtvaardigd is geweest, dat wil zeggen, als er geen redelijke grond voor bestond. De rechtbank is van oordeel dat als in het kader van een gezamenlijke huishouding de één bepaalde kosten voor zijn rekening neemt en de ander andere kosten, ervan uitgegaan moet worden dat dat in onderling overleg en met wederzijds goedvinden gebeurt. Dergelijke (impliciete) afspraken vormen een redelijke grond voor eventuele verrijkingen waarop een latere vordering op grond van ongerechtvaardigde verrijking moet afstuiten. Dit sluit ook aan bij de stellingen van zowel [eiseres] als [gedaagde], weliswaar ten aanzien van elkaars vorderingen en niet ten aanzien van hun eigen vordering, dat bepaalde betalingen bijdragen in de relatiesfeer zijn geweest en dat het nu eenmaal zo gaat in een relatie, dat de een dit en de ander dat betaalt. In bepaalde gevallen is terugvordering echter wel mogelijk, zodat bekeken moet worden of dit het geval is ten aanzien van de verschillende onderdelen van de vorderingen van partijen.
4.3. [eiseres] stelt primair dat zij de bedragen van € 15.000, - voor de 1e auto en
€ 13.500, - voor de 2e auto aan [gedaagde] heeft geleend en dat hij deze bedragen daarom aan haar terug dient te betalen. [gedaagde] betwist dat er sprake is geweest van leningen. Hij stelt dat de bedragen door [eiseres] ter beschikking zijn gesteld als bijdragen in de relatiesfeer en dat uit de verklaring van [eiseres] tijdens het voorlopig getuigenverhoor ook blijkt dat zij de bedragen eigenlijk niet terughoefde en dat pas later heeft bedacht.
4.4. De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] haar standpunt, dat de bedragen van
€ 15.000, - en € 13.500, - als leningen aan [gedaagde] zijn verstrekt, onvoldoende heeft onderbouwd. Schriftelijke leningsovereenkomsten zijn er kennelijk niet, maar [eiseres] heeft ook niet feitelijk uiteengezet hoe het dan gegaan zou zijn bij het maken van deze afspraken. Verder heeft [gedaagde] terecht opgemerkt dat [eiseres] bij het voorlopig getuigenverhoor zelf heeft verklaard: “Er zijn geen concrete afspraken gemaakt over de terugbetaling van dit geld, ik ging er vanuit dat onze relatie lang zou duren. Het geld hoefde ik eigenlijk niet terug, we zouden immers bij elkaar blijven. In augustus 2006 heeft hij mij verlaten en heeft hij een geheim adres genomen. Ook toen dacht ik niet direct ik wil mijn geld terug, maar dat besef is later wel gekomen.” Deze verklaring past niet bij overeen-gekomen leningen. Als onvoldoende onderbouwd kan daarom deze grondslag dit onderdeel van de vordering van [eiseres] niet dragen.
4.5. Als subsidiaire grondslag voor de terugvordering van de bedragen van € 15.000, - en € 13.500, - stelt [eiseres] dat er sprake is van ongerechtvaardigde verrijking, nu [gedaagde] de 2e auto heeft meegenomen na het verbreken van de relatie zonder haar daarvoor iets te vergoeden.
4.6. [gedaagde] stelt dat hij het bedrag van € 15.000, - onverplicht wel aan [eiseres] heeft willen terugbetalen en dat hij daarom in december 2004 € 10.000, - aan haar heeft overgemaakt. Ten aanzien van de resterende € 5.000, - hebben partijen volgens [gedaagde] afgesproken dat hij dit zou terugbetalen door vijf vakanties volledig te financieren in plaats van een 50-50 verdeling van de kosten. [gedaagde] stelt dat deze vakanties totaal € 20.000,- hebben gekost en dat hij daarnaast nog zo'n 24 weekendjes weg volledig heeft betaald voor totaal € 10.000,-. Hij komt daarom tot de conclusie dat hij hiermee de resterende € 5.000, - ook heeft afbetaald en dat [eiseres] verder voor € 10.000, - ongerechtvaardigd is verrijkt. Dit bedrag is onderdeel van zijn vordering in reconventie.
Ten aanzien van het bedrag van € 13.500, - stelt [gedaagde] dat deze bijdrage van [eiseres] ruimschoots is gecompenseerd door alle bijdragen die hij heeft geleverd aan diverse kosten. In de berekening van het gevorderde bedrag in reconventie heeft [gedaagde] het bedrag van
€ 13.500, - afgetrokken van de door hem gestelde vorderingen op [eiseres].
4.7. Tijdens de comparitie is door [eiseres] erkend dat zij in december 2004
€ 10.000, - van [gedaagde] heeft ontvangen. Zij stelt echter dat dit geen gedeeltelijke terugbetaling van de € 15.000, - was, maar dat het bedrag van € 10.000, - was “om te houden”. [eiseres] betwist de door [gedaagde] gestelde afspraak over het terugbetalen door middel van het financieren van vakanties en stelt dat zij tijdens hun relatie allebei hebben meebetaald aan de zomervakanties. Het betalen van weekendjes weg is volgens [eiseres] iets wat zo gaat in een relatie.
4.8. De rechtbank overweegt dat vast is komen te staan dat [eiseres] van [gedaagde] in december 2004 € 10.000, - heeft gekregen. Aangezien [gedaagde] dit kennelijk heeft bedoeld als gedeeltelijke terugbetaling van het bedrag van € 15.000, - en [eiseres] niet heeft duidelijk gemaakt waarom deze overboeking niet als zodanig zou mogen gelden, neemt de rechtbank als vaststaand aan dat hiermee 2/3 van de bijdrage van [eiseres] aan de 1e auto is terugbetaald. Verder overweegt de rechtbank dat [eiseres] niet heeft betwist dat [gedaagde] voor € 10.000, - gezamenlijke weekendjes volledig heeft gefinancierd, zodat de rechtbank het ook niet onredelijk vindt om er vanuit te gaan dat [gedaagde] hiermee het restant van de bijdrage van [eiseres] aan de 1e auto heeft gecompenseerd.
4.9. Ten aanzien van de aanschaf van de 2e auto kan er dan vanuit worden gegaan dat [eiseres] € 13.500, - heeft bijgedragen aan de koopsom van € 39.740, - en [gedaagde] € 26.240, - (inruil van de 1e auto). Dit komt neer op een 1/3 – 2/3 verhouding. Nu [gedaagde] de auto na het verbreken van de relatie heeft meegenomen acht de rechtbank hem gehouden [eiseres] een vergoeding te betalen bestaande uit 1/3 van de waarde van de 2e auto ten tijde van de relatiebreuk, naar de rechtbank begrepen heeft in augustus 2006. In zoverre acht de rechtbank dit onderdeel van de vordering van [eiseres] in beginsel toewijsbaar. Terugbetaling van haar volledige bijdrage aan de 2e auto acht de rechtbank niet redelijk, aangezien auto's nu eenmaal snel in waarde dalen. De rechtbank zal [eiseres] daarom in de gelegenheid stellen bij akte informatie in het geding te brengen over de waarde van de 2e auto in augustus 2006. [gedaagde] mag hierop bij antwoordakte reageren.
4.10. [gedaagde] vordert in reconventie een bedrag van € 10.000, - op grond van zijn stelling dat hij vijf vakanties volledig heeft gefinancierd om daarmee [eiseres] terug te betalen voor haar bijdrage aan de auto, welke stelling [eiseres] betwist. Zoals door hem aangeboden zal de rechtbank [gedaagde] in de gelegenheid stellen bewijs te leveren van zijn stelling op dit punt. De rechtbank neemt aan dat het om schriftelijke bewijsstukken gaat en zal de zaak daarom naar de rol verwijzen voor het nemen van een akte door [gedaagde]. [eiseres] zal hierna bij antwoordakte mogen reageren op deze bewijslevering en zij zal daarbij direct ook schriftelijk tegenbewijs mogen leveren. Als [eiseres] overgaat tot het leveren van schriftelijk tegenbewijs, dan mag [gedaagde] daarop weer bij antwoordakte reageren. Mochten partijen op dit punt (mede) bewijs wensen te leveren door het laten horen van getuigen, dan dienen zij dit in hun aktes aan te geven waarbij zij gelijktijdig op die roldatum om een dag- en uurbepaling moeten verzoeken met opgave van de namen van de getuigen en de verhinderdata van die getuigen, partijen en de raadslieden
4.11. Als [gedaagde] erin slaagt te bewijzen dat hij vakanties volledig heeft gefinancierd voor een bedrag van € 20.000, - dan gaat de rechtbank ervan uit dat dit bedoeld was als terugbetaling voor de bijdrage(n) van [eiseres] aan de auto('s). Daarom acht de rechtbank het redelijk de helft van dit bedrag dan in mindering te brengen op het bedrag dat [gedaagde] aan [eiseres] moet betalen als vergoeding voor haar aandeel in de 2e auto. Als de helft van het door [gedaagde] betaalde bedrag voor de vakanties de vergoeding ten aanzien van de 2e auto overstijgt, is de rechtbank van oordeel dat het meerdere in dat geval niet door [gedaagde] op grond van ongerechtvaardigde verrijking van [eiseres] teruggevorderd kan worden. Dit meerdere moet dan als 'bijdrage in de relatiesfeer' gezien worden. Hierbij verwijst de rechtbank naar hetgeen onder 4.2 is overwogen.
Rente over de hypothecaire lening
4.12. Het tweede en derde onderdeel van de vordering van [eiseres] hebben betrekking op de hypothecaire lening bij Obvion. In de dagvaarding is gesteld dat van het totaal geleende bedrag van € 100.000, - er € 65.000, - is gebruikt voor de aanschaf van de boot door [eiseres], maar dat de resterende € 35.000, - ten behoeve van beide partijen is besteed. De verklaring van [eiseres] tijdens de comparitie, dat slechts € 45.000, - is gebruikt voor de aanschaf van de boot, laat de rechtbank verder buiten beschouwing. Deze verklaring komt niet overeen met haar eigen verklaring tijdens het voorlopig getuigen-verhoor waarin ze spreekt over € 65.000,- en het gevorderde is nu eenmaal gebaseerd op de stelling dat er € 35.000,- ten behoeve van beide partijen is besteed. [eiseres] neemt het standpunt in dat [gedaagde] de rente over de helft van € 35.000, - moet betalen.
4.13. [gedaagde] stelt echter dat het eerste geleende bedrag van € 75.000, - geheel is gebruikt voor de aanschaf van de boot en dat het tweede geleende bedrag van € 25.000, -grotendeels is besteed aan kosten met betrekking tot de boot en voor de rest aan verbetering van de woning van [eiseres]. [gedaagde] heeft diverse producties overgelegd, bank-afschriften en facturen, ter onderbouwing van zijn standpunt. Hij heeft een optelling gemaakt van alle uitgaven aan de boot en de woning van [eiseres] waaruit volgt dat [gedaagde] er nog een bedrag van € 676,85 op heeft toegelegd. Dit bedrag vordert hij in reconventie terug op grond van ongerechtvaardigde verrijking.
4.14. Het uitgebreid onderbouwde standpunt van [gedaagde] is door [eiseres] niet of nauwelijks weersproken. Daarom neemt de rechtbank als vaststaand aan dat de hypothecaire lening geheel is besteed aan de boot en de woning, beide eigendom van [eiseres]. De stelling van [eiseres] dat [gedaagde] een deel van de rente zou moeten betalen omdat de lening deels voor zijn genoegen is gebruikt gaat daarom niet op, zodat deze onderdelen van de vordering van [eiseres] afgewezen worden.
4.15. Het door [gedaagde] in reconventie gevorderde bedrag van € 676,85 acht de rechtbank toewijsbaar op grond van ongerechtvaardigde verrijking, nu als vaststaand kan worden aangenomen dat dit is besteed aan eigendom(men) van [eiseres] zodat haar deze kosten zijn bespaard.
Kosten voor huishouden en levensonderhoud
4.16. [gedaagde] vordert in reconventie een bedrag van € 8.338,25. Hij stelt, onderbouwd met bankafschriften, dat hij tijdens de relatie regelmatig geld heeft overgemaakt aan [eiseres] voor levensonderhoud en vordert dit van haar terug.
Verder vordert hij een bedrag van € 2.700, -, waarbij hij stelt ook regelmatig vaste huishoudelijke lasten voor zijn rekening te hebben genomen. Volgens [gedaagde] betreft dit een bedrag van € 5.400, -, waarbij hij ter onderbouwing ook bankafschriften heeft overgelegd. De helft van dit bedrag vordert hij eveneens van [eiseres] terug.
Ten aanzien van deze twee onderdelen van de vordering van [gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat deze bedragen niet op grond van ongerechtvaardigde verrijking teruggevorderd kunnen worden, op grond van hetgeen onder 4.2 is overwogen.
4.17. Tot slot vordert [gedaagde] € 400, - van [eiseres], zijnde het bedrag dat hij heeft meebetaald aan de hond, die na het verbreken van de relatie bij [eiseres] is gebleven. Een bankafschrift van deze betaling aan [eiseres] is door [gedaagde] in het geding gebracht. [eiseres] betwist deze stellingen van [gedaagde] niet. Nu de hond bij [eiseres] is gebleven acht de rechtbank het niet onredelijk dat zij [gedaagde] zijn aandeel in de aankoopsom vergoed op grond van ongerechtvaardigde verrijking.
4.18. In voorgaande overwegingen is de rechtbank tot de volgende oordelen gekomen:
• [gedaagde] is gehouden aan [eiseres] te vergoeden 1/3 van de waarde van de 2e auto in augustus 2006. Over deze waarde dient [eiseres] bij akte informatie in het geding te brengen op de hierna te melden roldatum. Zie verder onder 4.9.
• [gedaagde] wordt toegelaten tot bewijslevering van zijn stelling dat hij vakanties volledig heeft gefinancierd tot een bedrag van € 20.000, -. Als hij slaagt in deze bewijslevering komt de helft van dit bedrag in mindering op de hiervoor vermelde vergoeding voor de 2e auto die hij aan [eiseres] moet betalen. Het eventuele meerdere kan door [gedaagde] niet teruggevorderd worden. Ten aanzien van deze bewijslevering kan [gedaagde] bij akte schriftelijke bewijsstukken in het geding brengen op (dezelfde) hierna te melden roldatum. Zie verder onder 4.10.
• [eiseres] dient [gedaagde] € 676,85 terug te betalen voor kosten aan de boot die [gedaagde] heeft betaald alsmede € 400,- voor de hond.
• De overige door partijen gevorderde bedragen worden afgewezen.
De rechtbank geeft partijen in overweging aan de hand van dit tussenvonnis zelf tot een minnelijke regeling te komen. Mochten zij hierin slagen dan kunnen partijen op de hierna te vermelden roldatum, in plaats van het nemen van aktes, aangeven dat zij doorhaling van de zaak wensen dan wel verwijzing naar de parkeerrol als zij meer tijd nodig hebben voor onderhandeling.
in conventie en in reconventie
5.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 2 december 2009 voor het nemen van een akte door [eiseres] over hetgeen onder 4.9 is vermeld en voor het nemen van een akte door [gedaagde] over hetgeen onder 4.10 is vermeld.
5.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr J.M. Eelkema en in het openbaar uitgesproken op 4 november 2009.