Parketnummer: 16/710101-09
Datum uitspraak: 14 december 2009
Beslissing van de meervoudige kamer voor strafzaken, naar aanleiding van de vordering ex artikel 18 van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen van de officier van justitie in dit arrondissement d.d. 23 september 2009, strekkende tot het verlenen van verlof tot tenuitvoerlegging in Nederland van de rechterlijke beslissing van de rechtbank te Oslo (Noorwegen) d.d. 16 maart 2009, waarbij is veroordeeld:
geboren op [1966] te [geboorteplaats] (Marokko),
thans gedetineerd te Huis van Bewaring Nieuwegein,
hierna te noemen de veroordeelde,
ter zake van invoer van verdovende middelen en deelneming aan een criminele organisatie, tot onder meer een gevangenisstraf van 19 jaar en 6 maanden met aftrek van voorarrest.
De rechtbank heeft onder meer kennis genomen van de volgende stukken:
- een brief d.d. 25 juni 2009 van Det Kongelige Justis- Og Politidepartement (Noorwegen) aan het Directoraat-Generaal Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken met het verzoek om akkoord te gaan met de overbrenging van de veroordeelde en waaruit blijkt dat de veroordeelde op 18 december 2007 is uitgeleverd aan Noorwegen, dat veroordeelde op 16 maart 2009 door de rechtbank in Noorwegen onherroepelijk is veroordeeld en op 4 mei 2009 is begonnen met het uitzitten van zijn straf, welke op 2 januari 2027 zal zijn uitgezeten, waarbij de te verwachten datum van vervroegde invrijheidstelling in Noorwegen 2 juli 2020 is;
- een geschrift d.d. 22 juni 2009, inhoudende de instemming van veroordeelde met betrekking tot overbrenging naar Nederland voor het ondergaan van het overblijvende gedeelte van zijn straf;
- een vonnis van 16 maart 2009, waaruit blijkt dat de veroordeelde ter zake van overtreding van het Noorse Wetboek van Strafrecht artikel 162 eerste en derde lid tweede punt, jo vijfde lid jo artikel 60a op 16 maart 2009 werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 19 jaar en zes maanden met aftrek van voorarrest van 623 dagen;
- de tekst van de toepasselijke artikelen van het Noorse Wetboek van Strafrecht;
- de geautoriseerde vertaling in de Nederlandse taal van voornoemde stukken;
- de stukken met betrekking tot de voorlopige aanhouding, de inverzekeringstelling, de bewaring van veroordeelde en de schorsing van de bewaring (voor bepaalde tijd);
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De voorgeschreven termijnen en formaliteiten zijn in acht genomen.
Ook overigens is bij het onderzoek ter terechtzitting niet gebleken van feiten en omstandigheden die aan de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de weg staan.
Het onderzoek ter terechtzitting
Ter openbare terechtzitting van 30 november 2009 heeft de behandeling van de vordering plaats gehad. Daarbij zijn gehoord de officier van justitie, de veroordeelde en zijn raadsman mr. L. de Leon, advocaat te Utrecht.
De veroordeelde heeft verklaard:
dat hij [veroordeelde], geboren op [1966] te [geboorteplaats] (Marokko) is;
dat hij de Nederlandse nationaliteit bezit;
dat het onherroepelijke vonnis, waarbij hij in Noorwegen is veroordeeld hem bekend is;
dat hij volhardt in zijn verzoek om de nog resterende vrijheidstraf in Nederland te mogen ondergaan.
De officier van justitie heeft ter zitting de conclusie als bedoeld in artikel 28, achtste lid, van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen voorgelezen en deze vervolgens aan de rechtbank overgelegd.
De raadsman van de veroordeelde heeft onder meer bepleit aan de veroordeelde een lagere straf op te leggen dan de rechtbank in Noorwegen heeft gedaan en rekening te houden met het feit dat de veroordeelde geen leidinggevende rol heeft gespeeld in de criminele organisatie maar slechts de rol had van transporteur. De raadsman heeft verzocht aan de veroordeelde een gevangenisstraf op te leggen waarvan de duur gelijk is aan de duur van een gevangenisstraf die in Nederland zou zijn opgelegd voor een soortgelijk feit.
Beoordeling van de toelaatbaarheid van de vordering
De vordering is gegrond op het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983, Trb 74 (verder te noemen: “het Verdrag”) en op de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (verder te noemen: “de Wet”).
De overgelegde stukken voldoen aan de eisen gesteld in het Verdrag.
Blijkens de inhoud van die stukken zou de veroordeelde in Noorwegen op 2 juli 2020 vervroegd in vrijheid worden gesteld.
Uit de inhoud van de overgelegde stukken en uit de behandeling ter terechtzitting is gebleken dat is voldaan aan het bepaalde in de artikelen 3, 4, 5, 6 en 7 van het Verdrag en aan de artikelen 3, 4, 5, 6, 7 en 18 van de Wet.
Van beletselen als bedoeld in artikel 30 lid 1, van de Wet is niet gebleken.
Tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in Nederland is derhalve op het Verdrag en de Wet gegrond en toelaatbaar.
De omstandigheid dat de tenuitvoerlegging toelaatbaar wordt geacht brengt ingevolge artikel 31, eerste lid van de Wet juncto artikel 9, eerste lid sub b van het Verdrag mee dat de rechtbank voor de straf die de rechtbank in Noorwegen aan de veroordeelde heeft opgelegd een sanctie in de plaats dient te stellen, welke op het overeenkomstige feit naar Nederlands recht is gesteld.
Ten laste van veroordeelde is bij meergenoemd vonnis bewezen verklaard dat veroordeelde als schakel in de activiteit van een georganiseerde criminele groep op tenminste 10 verschillende data wederrechtelijk verdovende middelen heeft ingevoerd met hoeveelheden van in totaal minstens 2000 kg hasjiesj en 11 kg heroïne (post I) en 70 kg hasjiesj (post II).
Dit feit is strafbaar gesteld bij de artikelen 162 eerste en derde lid tweede punt, jo vijfde lid jo artikel 60a van het Noorse Wetboek van Strafrecht.
Het overeenkomstige feit is naar Nederlands recht strafbaar gesteld in de artikelen 2 onder A en 3 onder A van de Opiumwet en artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. Terzake van deze feiten kan ook in Nederland een gevangenisstraf worden opgelegd.
De rechtbank acht de veroordeelde ter zake van deze strafbare feiten strafbaar, nu niet is gebleken van feiten of omstandigheden die deze strafbaarheid zouden kunnen verminderen of opheffen.
Bij het bepalen van de sanctie heeft de rechtbank in aanmerking genomen hetgeen daaromtrent is voorgeschreven in artikel 11 van het Verdrag. Een van deze voorschriften luidt dat de rechtbank bij de omzetting is gebonden aan de vaststelling van de feiten voor zover deze uitdrukkelijk of impliciet blijken uit het door de Staat van veroordeling uitgesproken vonnis. Dit betekent dat de rechtbank bij het bepalen van de strafmaat dient uit te gaan van de door de Noorse rechtbank vastgestelde leidinggevende rol van de veroordeelde in de criminele organisatie, die een strafverzwarende invloed heeft bij de beoordeling van de door de veroordeelde gepleegde feiten.
Veroordeelde heeft zich schuldig gemaakt aan het organiseren van de invoer door transporteurs van een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs, te weten heroïne, en grote hoeveelheden softdrugs. De rechtbank is van oordeel dat het invoeren van harddrugs een ernstig feit is. Heroïne is immers een stof die schadelijk is voor de gezondheid en sterk verslavend is. Daarnaast ontstaat door de handel in harddrugs schade en overlast voor de samenleving. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat verslaafden aan harddrugs, om in hun dagelijkse behoefte te voorzien, vaak vermogensdelicten plegen. Voorts brengt de handel in harddrugs mee dat een zwart geld circuit ontstaat met alle gevolgen van dien. Dat is ook de reden dat op de handel in harddrugs zware straffen zijn gesteld. Veroordeelde heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag. Ook de invoer van grote hoeveelheden softdrugs acht de rechtbank ernstige feiten. Softdrugs zijn immers stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid.
De rechtbank meent dat de ernst van de gepleegde feiten beoordeeld dient te worden naar de Nederlandse maatstaven en opvattingen, rekeninghoudend met internationaalrechtelijke gevoeligheden. De rechtbank houdt rekening met het feit dat zowel in Nederland als in Noorwegen deelneming aan een criminele organisatie en het importeren van een hoeveelheid harddrugs als ernstige inbreuken op de rechtsorde gelden en dat dit ook geldt voor het importeren van (grote) hoeveelheden softdrugs. Voorts meent de rechtbank dat veroordeelde, door zich in Noorwegen schuldig te maken aan voornoemde delicten, het risico heeft genomen daarvoor zwaarder te worden gestraft dan in Nederland gebruikelijk is.
De rechtbank is echter van oordeel dat de in Noorwegen aan de veroordeelde opgelegde straf, in aanmerking genomen de straf die naar Nederlands recht op de feiten is gesteld en de daarbij vastgestelde LOVS- oriëntatiepunten, en mede in aanmerking genomen de persoon en de persoonlijke omstandigheden van veroordeelde, dusdanig hoog is dat volledige tenuitvoerlegging van de door de rechtbank van Noorwegen opgelegde straf in redelijkheid niet verantwoord is. De rechtbank weegt daarbij mee dat veroordeelde niet eerder voor soortgelijke delicten is veroordeeld en dat de detentie in Noorwegen voor veroordeelde bovengemiddeld zwaar is geweest, vanwege het feit dat zijn dochter die in Nederland verbleef op dat moment bleek te lijden aan een levensbedreigende ziekte.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar gerechtvaardigd is, met aftrek van de reeds ondergane voorlopige hechtenis, de uit- en overleveringsdetentie en de ter executie doorgebrachte detentie in Noorwegen en Nederland.
De rechtbank acht de tenuitvoerlegging toelaatbaar en verleent verlof tot tenuitvoerlegging in Nederland van de rechterlijke beslissing van de rechtbank te Noorwegen d.d. 16 maart 2009.
De rechtbank legt aan de veroordeelde op een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vanaf het moment van aanhouding in voorlopige hechtenis, uit- en overleveringsdetentie en ter executie van de in Noorwegen opgelegde vrijheidsstraf in detentie is doorgebracht in Noorwegen en in Nederland bij de uitvoering van de opgelegde straf geheel in mindering wordt gebracht.
Aldus gedaan door mr. I. Bruna, voorzitter, en mrs. M.J. Veldhuijzen en J. Schukking, rechters, bijgestaan door E.M. Scheffer als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank van 14 december 2009.
Mr. Schukking is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.