ECLI:NL:RBUTR:2009:BK7518

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
15 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-500274-06
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P. Wagenmakers
  • P. Bender
  • R.S.B. Kool
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting met DNA-bewijs en veroordeling tot gevangenisstraf en werkstraf

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Utrecht op 15 juli 2009 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van verkrachting. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De zaak kwam aan het licht na een aangifte van de benadeelde partij, die verklaarde dat de verdachte haar op 6 september 2006 in Utrecht had verkracht. De rechtbank heeft de verklaring van de benadeelde partij als geloofwaardig beoordeeld, mede op basis van DNA-onderzoek uitgevoerd door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Dit onderzoek toonde aan dat DNA-profielen van zowel de verdachte als de benadeelde matchten met sporen die op een stuk touw en tape waren aangetroffen in de woning van de verdachte.

Tijdens de zittingen op 7 april en 1 juli 2009 zijn de verklaringen van de benadeelde partij en de deskundigen gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de benadeelde partij met geweld en bedreiging heeft gedwongen tot seksuele handelingen. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, maar de rechtbank oordeelde dat de kans dat de DNA-resultaten op toeval berustten verwaarloosbaar klein was. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte, maar concludeerde dat er geen omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten.

De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk werd gesteld voor immateriële schade tot een bedrag van € 1.000,-. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om aan de Staat te betalen, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling. Dit vonnis benadrukt de ernst van het gepleegde feit en de impact ervan op het slachtoffer, en de rechtbank heeft de strafoplegging zodanig vormgegeven dat deze recht doet aan de gepleegde verkrachting en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/500274-06 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 15 juli 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1975] te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres], [woonplaats]
raadsman mr. J.G.M. Dassen, advocaat te Utrecht
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 7 april 2009 en 1 juli 2009, waarbij de officier van justitie, mr. A.S. Bijleveld, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
[benadeelde] verkracht heeft.
3. De beoordeling van het bewijs
3.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde begaan heeft en baseert zich daarbij op de verklaring van aangeefster, afgelegd ter terechtzitting, de aangifte, het proces-verbaal van bevindingen en de resultaten van het DNA-onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Volgens de officier van justitie wordt de aangifte ondersteund door de resultaten van het DNA-onderzoek. Zo is er DNA van aangeefster gevonden op de penis van verdachte en op een stuk touw en tape welke in de woning van verdachte zijn aangetroffen. Tevens is er DNA van aangeefster en van verdachte aangetroffen op de rode handdoek waarover aangeefster verklaard heeft dat zij met deze rode handdoek haar buik heeft afgeveegd nadat verdachte hierop was klaargekomen. Daarnaast zijn er door de politie rode striemen op de polsen van aangeefster gezien, welke haar verklaring ondersteunen.
3.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij onder meer op de verklaring van verdachte waarin hij zowel bij de politie, als bij de rechter-commissaris, als ter terechtzitting heeft ontkend op 6 september 2006 seks met aangeefster te hebben gehad. De raadsman wijst voorts op de verklaring van
[betrokkene 1] die ook op 6 september 2006 in de woning van verdachte aanwezig was en gehoord en gezien heeft dat aangeefster in de woning aanwezig was, doch niets gehoord heeft van de vermeende verkrachting en het daarbij toegepaste geweld. Voorts wijst de raadsman op de eerste melding van aangeefster bij de politie waar zij over een mishandeling spreekt en niet over verkrachting. De raadsman benadrukt tot slot de verklaring van getuige-deskundige [betrokkene 2] van het NFI, afgelegd ter terechtzitting d.d. 7 april 2009, alwaar [betrokkene 2] op vragen van de raadsman heeft verklaard dat het niet uit te sluiten valt dat de aangetroffen DNA-sporen van aangeefster op de penis van verdachte, het stuk touw en het stuk tape afkomstig kunnen zijn van een tijdstip vóór 6 september 2006 toen aangeefster nog in de woning van verdachte woonachtig was.
3.3. Het oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aangeefster op 5 september 2006 naar Utrecht is gereisd om verdachte op zijn werk in café [naam] aan de [adres] te Utrecht op te zoeken. Ze willen praten over hun relatie die twee maanden daarvoor beëindigd was. Nadat verdachte rond 00.00 uur klaar was met werken, zijn beiden lopend naar de woning van verdachte gegaan aan de [woonadres] te Utrecht, alwaar ze op 6 september 2006 rond 00.30 uur aankwamen.
Vanaf hier verschillen de lezingen van verdachte en aangeefster.
Verdachte heeft ter terechtzitting verteld dat hij met aangeefster wilde praten, maar doordat zij de laatste trein naar huis niet meer kon halen, zij mocht blijven slapen in de kamer van zijn zoon. Echter, toen aangeefster er rond 02.00 uur achterkwam dat verdachte samenwoonde met [betrokkene 1], zou aangeefster -alles aldus verdachte- de woning hebben verlaten. Verdachte ontkent die nacht enig seksueel contact met aangeefster te hebben gehad.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte niet aannemelijk. De rechtbank heeft op grond van de volgende wettige bewijsmiddelen de overtuiging verkregen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
1. Aangeefster [benadeelde] heeft op 6 september 2006 bij de politie verklaard: “Ik voelde dat [verdachte] mij beet pakte bij mijn handen en mijn handen naast mijn hoofd aan weerszijde in het matras drukte. Ik zag en voelde dat [verdachte] zijn beide knieën op mijn schouders had gezet. Ik mocht van [verdachte] niet opstaan en hij zei tegen mij: “Als je maar 1 keer op gaat staan dan sla ik je helemaal de kanker”. [verdachte] pakte het touw en ging op mijn buik zitten. Ik zag dat hij een knoopje in het touw maakte en vervolgens draaide hij het touw eerst om mijn beide polsen heen en daarna trok hij dat touw tussen mijn polsen door. Ik zag en voelde dat [verdachte] mij bij de keel pakte en deze dicht kneep. Ik had bijna geen adem meer en voelde dat mijn lichaam slap werd. Ik voelde dat [verdachte] plakband om mijn mond plakte. Ik moest van [verdachte] op mijn knieën gaan zitten met mijn bovenlichaam naar beneden. Toen ik niet stil zat sloeg hij mij en zei toen dat als ik me niet gedroeg hij me helemaal de kanker zou slaan. Vervolgens moest ik [verdachte] pijpen. Ik moest elke keer mijn hoofd omhoog doen, want ik stikte bijna in zijn penis. [verdachte] draaide mij om en ik moest weer op mijn knieën gaan zitten en voorover buigen. Toen heeft [verdachte] mij vaginaal geneukt. [verdachte] heeft op verschillende momenten mijn neus en keel dicht geknepen. Deze handelingen duurden net zo lang tot ik me niet meer kon bewegen. Dan liet [verdachte] pas los.
[verdachte] kwam klaar op mijn buik. [verdachte] haalde voor mij een bordeaux rode handdoek uit de wasdroger en gooide die op mijn buik. Met deze handdoek heb ik mijn buik afgeveegd en die handdoek heb ik op het bed gegooid. Hierna heb ik mezelf aangekleed en ben ik weg gegaan. Tijdens alle handelingen heb ik heel vaak gezegd dat ik geen seks met hem wilde.”
2. In het dossier bevindt zich een deskundigenrapport van het NFI van 18 september 2008.
In dit rapport staat ondermeer het resultaat van een bemonstering van de voorzijde van de penis van verdachte [verdachte] en van een stuk tape aangetroffen in de asbak uit de woonkamer van verdachte. Voor wat betreft de bemonstering van de voorzijde van de penis van verdachte, concludeert het NFI: het onderzochte celmateriaal kan afkomstig zijn van verdachte, van aangeefster en van minimaal één onbekende persoon. De kans dat het onderzochte DNA-materiaal daadwerkelijk afkomstig is van verdachte en aangeefster en één ander onbekend persoon is 884.000 maal waarschijnlijker dan dat het onderzochte DNA-materiaal afkomstig is van verdachte en twee willekeurig gekozen personen. Voor wat betreft de bemonstering van het midden van de kleefzijde van het stuk tape, concludeert het NFI: het onderzochte celmateriaal kan afkomstig zijn van aangeefster.
3. In het dossier bevindt zich een deskundigenrapport van het NFI van 27 november 2008. In dit rapport staat ondermeer het resultaat van het DNA-onderzoek op een stuk touw, aangetroffen in de woonkamer van verdachte. Van de bemonsteringen van het stuk touw zijn DNA-profielen verkregen. De verkegen DNA-profielen zijn vergeleken met de DNA-profielen van de verdachte [verdachte] en met die van aangeefster [benadeelde]. Uit de resultaten van het vergelijkend DNA-onderzoek wordt het volgende geconcludeerd: de DNA-profielen van de verdachte en van aangeefster matchen met de DNA-mengprofielen welke zijn aangetroffen op het touw.
4. Ter terechtzitting d.d. 7 april 2009 heeft getuige-deskundige [betrokkene 2], energiedeskundige bij het NFI, onder meer verklaard -zakelijk weergegeven-: “Het onderzoek wijst in de richting dat er die avond seksueel contact is geweest tussen verdachte en aangeefster. Er wordt namelijk bij uitzondering DNA aangetroffen. Wij zien soms na één dag al geen celmateriaal meer terug in bemonsteringen.” Voorts heeft de getuige-deskundige verklaard –zakelijk weergegeven-: “Op de tape is een volledig DNA-profiel gevonden. Dit profiel komt bijna volledig overeen met het profiel van aangeefster. De bewijswaarde heeft een hoge waarschijnlijkheid van kleiner dan één op één miljard. Het DNA kan dus zeer goed van aangeefster afkomstig zijn. Hier is geen aanvullend onderzoek voor nodig.”
5. In het dossier bevindt zich een deskundigenrapport van het NFI van 25 juni 2009.
In dit rapport staat ondermeer het resultaat van de bemonstering van een rode handdoek.
Op één van de rode handdoeken zijn vier spermasporen veiliggesteld voor onderzoek. Op drie van deze vier sporen is celmateriaal aangetroffen dat van de verdachte en van aangeefster kan zijn. De berekende frequentie van het afgeleide DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard. Ofwel, de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank van oordeel is dat de verklaring van aangeefster op meerdere specifieke punten wordt ondersteund door de onderzoeksresultaten van het NFI. De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat de kans dat deze resultaten zijn gebaseerd op toeval zo klein is, dat deze kans dient te worden verwaarloosd, en dat aangeefster derhalve de waarheid spreekt. De rechtbank heeft de mogelijkheid overwogen dat het DNA van aangeefster op andere wijze op de penis van verdachte, het stuk touw, de tape en de rode handdoek is gekomen, dan aangeefster verklaard heeft, maar de rechtbank heeft voldoende informatie van de getuige-deskundige, de aangifte en de verklaring van aangeefster ter terechtzitting, om tot het oordeel te komen dat het scenario zoals geschetst door aangeefster en gesteund door de rapportages van het NFI in redelijkheid het enige juiste is.
3.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 6 september 2006 te Utrecht, door geweld en door bedreiging met geweld bestaande uit:
- het vastpakken van [benadeelde] en
- het duwen van [benadeelde] haar handen op een matras en vervolgens
- het met beide knieën zitten op de schouders van [benadeelde] en
- het zitten op de buik van [benadeelde] en vervolgens
- het met touw vastbinden van de armen van [benadeelde] en
- het met plakband afplakken van de mond van [benadeelde] en
- het vastpakken bij de keel van [benadeelde] en
- het dichtknijpen en dichthouden van de keel en neus van [benadeelde] en
- het zeggen dat als [benadeelde] zich niet gedroeg hij haar helemaal de kanker zou slaan en het dreigend toevoegen van de woorden: "Als je maar 1 keer op gaat staan dan sla ik je helemaal de kanker" en
- het zeggen dat [benadeelde] hem moest pijpen en
- het zeggen dat [benadeelde] op haar knieën moest gaan zitten en voorover moest buigen,
[benadeelde] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft verdachte zijn penis in de vagina en mond van die [benadeelde] geduwd;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4. De strafbaarheid
4.1. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Verkrachting.
4.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5. De strafoplegging
5.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
5.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit.
5.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft het slachtoffer, waar hij langere tijd een relatie mee gehad heeft, verkracht.
Dit is gebeurd in de woning van verdachte waar het slachtoffer ook een tijd lang gewoond heeft. Verdachte heeft bij het plegen van het feit geen enkele rekening gehouden met de gevoelens van het slachtoffer en heeft uitsluitend gedacht aan de bevrediging van zijn eigen seksuele behoeften. Met zijn handelen heeft hij op brute wijze de psychische en lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden. Het is voor het slachtoffer bijzonder pijnlijk dat juist de persoon die zij vertrouwde haar dit heeft aangedaan. Het slachtoffer heeft verklaard veel psychische schade van het delict te hebben ondervonden waardoor zij lange tijd niemand meer vertrouwde. Het is algemeen bekend dat dergelijke feiten grote blijvende psychische schade kunnen aanrichten bij de slachtoffers.
Wat betreft de persoon van de verdachte, heeft de rechtbank gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld, doch niet eerder is veroordeeld voor een zedendelict. Voorts is de kans op herhaling door de proceshouding van verdachte voor de rechtbank zeer moeilijk in te schatten.
De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf in deze zaak zeker gerechtvaardigd is. Echter, nu de ouderdom van deze zaak en de daarmee gepaard gaande late executie van een eventueel op te leggen vrijheidstraf met zich meebrengt dat de reële mogelijkheid aanwezig is dat een eventueel op te leggen gevangenisstraf eerst geëxecuteerd zal worden op een tijdstip vele jaren na het bewezenverklaarde feit, heeft de rechtbank doen besluiten (in plaats van die op zich gerechtvaardigde vrijheidstraf) een werkstraf van 240 uren op te leggen.
Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van 18 maanden teneinde de ernst van het feit te benadrukken en
verdachte ervan te weerhouden nieuwe strafbare feiten te plegen.
6. De benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde] vordert een immateriële schadevergoeding van € 2.500,- voor het ten laste gelegde feit.
De officier van justitie vindt de vordering van de benadeelde partij te hoog, te meer nu deze gebaseerd is op een voorbeeld van mensenhandel uit de smartegeldgids. Nu het voorbeeld niet met deze zaak overeenkomt, verzoekt de officier van justitie een immateriële schadevergoeding van € 500,- toe te wijzen en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren,
De raadsman pleit voor vrijspraak van de verdachte en acht om die reden de benadeelde partij niet-ontvankelijkheid in haar vordering.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 1.000,- een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde acht de rechtbank tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 20c, 22d, 24c, 36f en 242 van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Verkrachting
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 18 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] van € 1.000,- ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde], € 1.000,- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 20 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
De rechtbank heft het bevel tot bewaring van verdachte op.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Wagenmakers, voorzitter, mr. P. Bender en mr. R.S.B. Kool, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P. Groot-Smits, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 15 juli 2009.