ECLI:NL:RBUTR:2009:BK8014

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
30 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
262526 / HA ZA 09-867
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig handelen jegens een medicus door het indienen van een ongegronde klacht bij het medisch Tuchtcollege

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Utrecht op 30 december 2009, staat de vraag centraal of er sprake is van onrechtmatig handelen door een patiënt jegens een gynaecoloog, die een klacht indiende bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. De eiser, een gynaecoloog, had van 1 augustus 2005 tot 1 januari 2007 in het Slotervaartziekenhuis gewerkt en werd beschuldigd van seksueel misbruik door de gedaagde, die op 11 april 2006 bij hem op consult was geweest. De klacht van de gedaagde werd uiteindelijk ongegrond verklaard door het Tuchtcollege, maar de gynaecoloog vorderde schadevergoeding van de gedaagde op basis van reputatieschade en onrechtmatig handelen.

De rechtbank oordeelde dat het indienen van een klacht bij het Tuchtcollege in beginsel is toegestaan en dat de gedaagde niet onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank nam in overweging dat de gedaagde haar klacht had ingediend naar aanleiding van haar eigen ervaringen en psychische problemen die zij aan het handelen van de gynaecoloog toeschreef. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat de gedaagde de klacht had ingediend met de intentie om de reputatie van de gynaecoloog te schaden.

De vorderingen van de gynaecoloog werden afgewezen, en de rechtbank benadrukte dat het indienen van een klacht door een patiënt een recht is, mits dit niet met kwade opzet gebeurt. De rechtbank wees ook op de noodzaak om de belangen van zowel patiënten als behandelaars in overweging te nemen bij het indienen van klachten. De gedaagde werd in het ongelijk gesteld in haar vorderingen in reconventie, maar de rechtbank oordeelde dat de gynaecoloog niet onrechtmatig had gehandeld. De proceskosten werden toegewezen aan de gedaagde.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 265626 / HA ZA 09-867
Vonnis van 30 december 2009
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat: mr. O.L. Nunes,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat: mr. G.H.S. van Driem.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
in conventie en in reconventie
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 3 juni 2009,
- de conclusie van antwoord in reconventie,
- het proces-verbaal van comparitie, gehouden op dinsdag 27 oktober 2009.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
in conventie en in reconventie
2.1. [eiser] is gynaecoloog. In die hoedanigheid heeft hij van 1 augustus 2005 tot 1 januari 2007 op basis van een tijdelijke aanstelling in het Slotervaartziekenhuis te Amsterdam gewerkt.
2.2. Op 11 april 2006 is [gedaagde] bij [eiser] op consult geweest in verband met een pijnlijke plek in haar vagina. Bij dit consult was een arts-assistent gynaecologie, mevrouw [A] (hierna te noemen: [A]) aanwezig. [gedaagde] werd tijdens dit consult vergezeld door haar moeder.
2.3. Tijdens dit consult heeft [A] eerst de anamnese afgenomen waarna [eiser] aanvullende vragen heeft gesteld. Vervolgens heeft [A] lichamelijk onderzoek bij [gedaagde] verricht (waaronder een vaginaal toucher) welk onderzoek [eiser] heeft herhaald en gecontroleerd.
2.4. Op 21 mei 2006 heeft [gedaagde] een brief aan de Klachtencommissie van het Slotervaartziekenhuis gezonden en daarin onder meer aangegeven:
‘Geachte heer/mevrouw,
Hierbij dien ik een klacht in over de houding en bejegening van en seksueel misbruik door gynaecoloog dr. [eiser] tijdens mijn afspraak op dinsdag 11 april 2006.
Ik dien deze klacht in om de volgende redenen. Ten eerste heeft dr. [eiser] mij, mijn door een specialist gestelde diagnose en mijn gynaecologische klachten niet serieus genomen en is hij tijdens de afspraak zeer neerbuigend en kleinerend met mij omgegaan. Ten tweede heeft hij een inwendig seksuele handeling verricht waar ik niet om heb gevraagd.
(…) Dr. [eiser] was er echter van overtuigd dat er niets aan de hand was en ging met twee vingers in mijn vagina seksbewegingen maken om aan mij te ‘bewijzen’ dat het na lange stimulatie geen pijn meer deed en dat ik wel gewoon seks kon hebben. Ik ben erg geschokt door deze ongevraagde ‘behandeling’.
Ik de bijgevoegde bijlage treft u een uitgebreidere uitleg van deze klacht en de gang van zaken tijdens de afspraak.
Zoals u begrijpt ben ik zeer aangedaan door de gehele gang van zaken en verwacht dat ook dat u naar aanleiding van deze klacht passende maatregelen zult treffen.’
Onder aan deze brief is vermeld dat een kopie wordt verstuurd naar:
‘- Medisch Tuchtcollega Amsterdam
- Inspectie voor Volksgezondheid voor Noord-Holland
- Mevr. [B], klachtenfunctionaris Slotervaartziekenhuis
- Mevr. [C], huisarts’
2.5. Op 6 juni 2006 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen drs. [D], lid van de Raad van Bestuur van het Slotervaartziekenhuis (hierna te noemen: [D]), mevrouw [B], klachtenfunctionaris van het Slotervaartziekenhuis (hierna te noemen: [B]) en [gedaagde]. Met een brief van 4 juli 2006 heeft [D] aan [gedaagde] de afspraken bevestigd zoals die zijn gemaakt tijdens dat overleg.
2.6. Op 4 oktober 2006 heeft [gedaagde] een klacht tegen [eiser] ingediend bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage. De daarin neergelegde klacht luidt:
‘a. verweerder heeft klaagster tijdens zijn inwendig onderzoek van 11 april 2006 tegen alle geschreven en ongeschreven regels in seksueel geïntimideerd;
b. verweerder heeft tijdens dit consult ten onrechte verzuimd een adequate diagnose te stellen en klaagster op basis hiervan gericht te behandelen dan wel te verwijzen;
c. verweerder heeft de huisarts in zijn verslagleggende brief van 13 april 2006 ten onrechte deels feitelijke onjuist en deels onvolledig geïnformeerd;
d. verweerder heeft klaagster ten onrechte kleinerend en neerbuigend bejegend.’
2.7. [eiser] heeft verweer gevoerd tegen deze klachten en in zijn beslissing van
4 december 2007 heeft het Regionaal Tuchtcollege de klacht van [gedaagde] op alle onderdelen ongegrond verklaard.
2.8. [gedaagde] heeft op 13 januari 2008 een brief gezonden aan het Regionaal Tuchtcollege waarin zij concludeert het niet met de beslissing eens te zijn. Ook geeft zij daarbij aan dat zij ‘niet meer de kracht en de energie kan opbrengen ook nog een hoger beroep in te stellen.’ Deze brief sluit zij af met de woorden:
‘Ps. Ik wilde u nog wel even laten weten dat ik er vanaf het begin af aan nooit aan heb getwijfeld dat ik niet zijn eerste slachtoffer was. Zowel zijn handelen en uitspraken na het inzetten van het traject bij het RTC als de complete afwezigheid van bewijs dat hij naar volle tevredenheid op zijn werkplekken heeft gefunctioneerd, hebben dit vermoeden alleen maar versterkt.
Door diverse instanties (o.a. Slachtofferhulp en de Amsterdamse Zedenpolitie) is mij verteld dat wat er gebeurd is precies ‘volgens het boekje’ is hoe seksueel misbruik door een hulpverlener plaatsvindt en dat maar zeer weinig slachtoffers van seksueel misbruik daadwerkelijk aangifte doen, zeker in een geval als deze. Dus houdt uzelf niet voor de gek met “we hebben niet meer meldingen, dus zijn er geen andere slachtoffers.”. Ze zijn er.’
2.9. Deze brief is door het Regionaal Tuchtcollege aangemerkt als beroepschrift en ter verdere behandeling doorgezonden naar het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage. [gedaagde] heeft met een e-mailbericht van 24 januari 2008 aan het Centraal Tuchtcollege duidelijk gemaakt geen beroep tegen de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege te (hebben) willen instellen.
2.10. Met de brief van 20 november 2008 heeft [eiser] [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade ten gevolge van door haar gedane uitlatingen waardoor hij in zijn goede eer en naam is aangetast. Hij heeft haar daarbij aangegeven dat zijn schade onder meer bestaat uit reputatieschade en door hem vooralsnog wordt begroot op EUR 15.000,-. [gedaagde] heeft geen aansprakelijkheid erkend.
3. De vorderingen
in conventie
3.1. [eiser] vordert dat bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
1. voor recht wordt verklaard dat [gedaagde] jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de schade en ander nadeel ten gevolge van de in de dagvaarding beschreven gedragingen en uitlatingen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 december 2008 althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening,
2. [gedaagde] wordt veroordeeld aan [eiser] te voldoen een bedrag van
EUR 15.000,- aan immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
6 december 2008 althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening,
3. [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van de overige schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
6 december 2008 althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening,
4. [gedaagde] wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure.
3.2. [gedaagde] voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
in reconventie
3.3. [gedaagde] vordert dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
1. [eiser] wordt veroordeeld tot betaling van de immateriële schade ad
EUR 27.000,- en een immateriële schade ad EUR 5.466,36,
2. het totale bedrag van de schade van [gedaagde] wordt verhoogd met de wettelijke rente vanaf 8 mei 2009,
3. [eiser] wordt veroordeeld in de kosten van het geding in reconventie.
3.4. [eiser] voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
4. De beoordeling
in conventie
4.1. [eiser] stelt ter onderbouwing van zijn vordering dat [gedaagde] in haar uitlatingen en gedragingen zowel buiten als in de procedure bij het Regionaal Tuchtcollege de grenzen van het betamelijke (veruit) heeft overschreden, dat hij daardoor in zijn goede naam en eer is aangetast en dat [gedaagde] daarmee onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. Hij verwijt haar dat zij beschuldigingen heeft geuit die naar aard en inhoud voor hem onnodig grievend en kwetsend waren en welke tot reputatieschade hebben geleid. Ook de toonzetting speelde daarbij een rol. Zij heeft hem bij verschillende instanties ten onrechte van een zeer ernstige gedraging -seksuele intimidatie- beschuldigd. Zij had zich daarbij ook moeten laten leiden door zijn gerechtvaardigde belangen en de te verwachten gevolgen voor hem als praktiserend gynaecoloog.
4.2. In verweer op dit verwijt stelt [gedaagde] dat zij niet begrijpt waarom [eiser] haar aansprakelijk stelt voor het feit dat zij haar klacht bij instellingen heeft gedeponeerd die bedoeld zijn voor het indienen van klachten door patiënten die een onaangename ervaring, dan wel klachten over het handelen van een arts hebben. Hoe vervelend het voor de arts ook is, een patiënt heeft altijd het recht om een klacht in te dienen. Zij stelt de klacht te hebben ingediend omdat zij als gevolg van het handelen van [eiser] ernstige psychische problemen heeft ervaren. Zij heeft, zo stelt zij verder, op haar eigen subjectieve wijze de bewegingen die [eiser] met zijn vingers in haar vagina heeft gemaakt als seksuele bewegingen ervaren. Of hij dat ook als zodanig heeft bedoeld, kan zij niet aantonen.
4.3. De rechtbank neemt als uitgangspunt dat het een ieder in beginsel vrij staat een klacht in te dienen bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. Uiteraard dient de klager zich bij het indienen van een klacht goede rekenschap te geven van de mogelijk nadelige gevolgen van een klacht voor de behandelaar en dient hij met diens belangen rekening te houden maar daarbij geldt voorts dat de belangen van patiënten en behandelaars in het bijzonder en de kwaliteit van de gezondheidszorg in het algemeen er bij gebaat zijn dat er voor het indienen van een klacht geen grote belemmeringen gelden. Daarbij dient voorts in ogenschouw te worden genomen dat het inherent aan het indienen van een klacht is dat er een negatief waardeoordeel over het handelen of nalaten van een behandelaar wordt uitgesproken door de klager. Tegen die achtergrond is de rechtbank dan ook van oordeel dat het indienen van een klacht slechts in uitzonderlijke gevallen kan leiden tot een schadevergoedingsplicht van de klager jegens de behandelaar. Dat zou het geval kunnen zijn indien een valse klacht wordt ingediend of indien een klacht wordt ingediend met het (enige) doel de reputatie van degene tegen wie de klacht zich richt te beschadigen of hem in enig ander belang te schaden terwijl daar geen enkel redelijk belang van de klager tegenover staat. In het licht van dat toetsingskader overweegt de rechtbank als volgt.
4.4. Naar [gedaagde] stelt heeft zij de bewegingen die [eiser] met zijn vingers in haar vagina heeft gemaakt als seksuele bewegingen ervaren. Deze stelling is door [eiser] niet betwist zodat die ervaring van [gedaagde] als vaststaand dient te worden aangenomen. Ervan uitgaande dat [gedaagde] het optreden van [eiser] zo heeft ervaren kan er van een valse klacht door [gedaagde] reeds geen sprake zijn. Daarvan zou sprake zijn indien [gedaagde] haar klacht tegen beter weten in op onwaarheden zou baseren maar uitgaande van de beleving van [gedaagde] is daarvan dus geen sprake.
4.5. Naar het oordeel van de rechtbank is er evenmin sprake van dat de klacht door [gedaagde] is ingediend met het (enige) doel de reputatie van [eiser] te beschadigen of hem in enig ander belang te schaden terwijl daar geen redelijk belang van haarzelf tegenover staat. De ervaring van [gedaagde] is immers een redelijk belang om de klacht in te dienen. Overigens stelt de rechtbank vast dat er geen enkele reden is gesteld of gebleken op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat er voor [gedaagde] een speciale aanleiding bestond [eiser] in enig belang te schaden.
4.6. Voor zover [eiser] [gedaagde] in dit verband nog verwijt dat zij haar klacht aan verschillende instanties heeft gestuurd overweegt de rechtbank als volgt. Het was voor [gedaagde] mogelijk haar doel (het behandeld zien van haar klacht over het optreden van [eiser]) te bereiken zonder de brief van 21 mei 2006 aan verschillende instanties te sturen. Ook was het voor haar mogelijk haar opvolgend gynaecoloog niet over haar klacht over het optreden van [eiser] te vertellen. De rechtbank is evenwel niet van oordeel dat het feit dat zij haar klacht bij deze instanties/personen kenbaar heeft gemaakt dient te worden aangemerkt als onrechtmatig jegens [eiser]. In dit verband is van belang dat het zeer wel voorstelbaar is dat het, voor een goede vervolgbehandeling door de huisarts van [gedaagde] en haar opvolgend gynaecoloog, voor hen van belang is te weten hoe [gedaagde] haar behandeling bij [eiser] heeft ervaren. Verder is daarbij van belang dat alle instanties aan wie de brief van 21 mei 2006 in afschrift is toegezonden, instanties zijn op wie een geheimhoudingsplicht rust. De mogelijkheid dat, zoals [eiser] stelt, [D] collega’s van [eiser] heeft geïnformeerd over deze klacht is een omstandigheid die niet aan [gedaagde] is toe te rekenen.
4.7. Ook verwijt [eiser] [gedaagde] dat zij een klacht op grond van de wet op de Beroepen op de Individuele gezondheidszorg bij het Regionaal Tuchtcollege heeft gevolgd in plaats van een procedure bij de klachtencommissie op grond van de Wet Klachtrecht Cliënten Zorgsector. Deze laatste mogelijkheid is van een minder zwaar kaliber, biedt meer mogelijkheden tot bemiddeling en overleg tussen de betrokken partijen en kent een snellere doorlooptijd. Ook dit verwijt kan niet tot toewijzing van enige vordering van [eiser] leiden. In de brief van 4 juli 2006 van [D] aan [gedaagde] is expliciet door [D] aangegeven dat [gedaagde] tijdens het gesprek op 6 juni 2006 is geadviseerd om haar klacht voor te leggen aan het Medisch Tuchtcollege te Amsterdam. In deze brief is dit advies overigens uitgebreid onderbouwd door [D]. Dat dit advies ook daadwerkelijk zo is gegeven vindt nog steun in de door [eiser] (overgelegde en door hem) bij de Tuchtcommissie ingediende conclusie van dupliek waarin hij aangeeft dat [D] hem heeft bevestigd dat hij ‘de klacht dermate zwaar en ernstig vond dat hij klaagster ondersteunde in haar gang naar het Tuchtcollege’. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het [gedaagde] niet kan worden verweten dat zij een klacht bij het Regionaal Tuchtcollege heeft ingediend in plaats van de klachtenprocedure bij Slotervaartziekenhuis te volgen, reeds omdat haar dit door het Slotervaartziekenhuis expliciet is geadviseerd.
4.8. Voor zover [eiser] stelt dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door op 13 januari 2008 een brief te zenden aan het Regionaal Tuchtcollege waarin zij, tegen beter weten in en zonder dat daarvoor enig bewijs bestond, heeft aangegeven dat zij er nooit aan getwijfeld heeft dat zij niet het eerste slachtoffer van [eiser] was, overweegt de rechtbank nog als volgt. Uit de tekst van de brief van 13 januari 2008 blijkt onmiskenbaar dat de inhoud daarvan is ingegeven door de grote teleurstelling bij [gedaagde] over de uitkomst van de klachtprocedure. Ook is onmiskenbaar duidelijk dat hetgeen in het naschrift over [eiser] wordt aangegeven, op geen enkele andere grondslag is gebaseerd dan op de gevoelens van [gedaagde]. Daarnaast acht de rechtbank van belang dat deze brief alleen is gezonden aan het Regionaal Tuchtcollege en het vorenstaande omtrent de inhoud en strekking van deze woorden ook voor de ontvanger van deze brief volstrekt duidelijk moet zijn geweest. Hoewel het zorgvuldiger van [gedaagde] was geweest als zij zich had onthouden van het toevoegen van dit naschrift, is de rechtbank, gezien vorenstaande omstandigheden, niet van oordeel dat dit dient te worden aangemerkt als onrechtmatig handelen van [gedaagde] waar enige schadevergoedingsverplichting jegens [eiser] tegenover dient te staan.
4.9. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat er van enig onrechtmatig optreden van [gedaagde] op grond waarvan zij schadeplichtig jegens [eiser] is, geen sprake is. De vorderingen van [eiser] zullen dan ook worden afgewezen.
4.10. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- vast recht EUR 262,00
- salaris advocaat 904,00 (2,0 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.166,00
in reconventie
4.11. [gedaagde] baseert haar vordering op de stelling dat het door [eiser] uitgevoerde onderzoek niet lege artis is geschied. Zij stelt dat [eiser] daarbij handelingen heeft verricht die zij als seksuele handelingen heeft beleefd. Bovendien stelt zij dat hij ten onrechte niet heeft verteld wat hij met zijn inwendig onderzoek aan haar vagina exact ging doen in welk verband zij heeft verwezen naar de door haar moeder geschreven verklaring.
4.12. [eiser] verweert zich tegen deze stellingen. Hij stelt dat uit het arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2002, NJ 2003, 151 blijkt dat de civiele rechter in beginsel het oordeel van de medische tuchtrechter dient te volgen. Uit de uitspraak van het Medisch Tuchtcollege komt naar voren dat er geen sprake was van seksuele intimidatie en dat het consult lege artis is verricht. In hetgeen [gedaagde] thans aanvoert kan naar de mening van [eiser] geen reden worden gevonden in deze procedure afwijkend te oordelen. Subsidiair betwist [eiser] dat [gedaagde] door of als gevolg van het consult schade heeft geleden.
4.13. De rechtbank stelt vast dat [gedaagde] [eiser] weliswaar verwijt dat hij handelingen heeft verricht die zij als seksuele handelingen heeft beleefd maar stelt ook vast dat zij de stelling inneemt dat zij niet kan aantonen dat deze handelingen door [eiser] als zodanig zijn bedoeld. Dat dat zo is bedoeld is door [eiser] gemotiveerd betwist. Met [eiser] is de rechtbank dan ook van oordeel dat [gedaagde] haar vordering op dit punt onvoldoende heeft onderbouwd. Zoals door [gedaagde] niet betwist maakte het maken van bewegingen met de vingers in de vagina van [gedaagde], gezien de door haar geuite klachten, onderdeel uit van het door [eiser] uit te voeren inwendig onderzoek. [eiser] heeft daarbij aangevoerd dat de klacht van [gedaagde] moeilijk te traceren was waardoor het (inwendig) onderzoek niet snel was afgerond. De stelling van [gedaagde] dat zij de door [eiser] bij dat onderzoek verrichte bewegingen heeft ervaren als seksuele bewegingen maar niet kan aantonen of deze door hem ook als zodanig zijn bedoeld, kunnen haar stelling dat hij op dit punt onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld, dan ook niet dragen.
4.14. Daarnaast stelt [gedaagde] dat het consult niet lege artis is uitgevoerd omdat [eiser] ten onrechte niet heeft verteld wat hij met zijn inwendig onderzoek exact aan haar vagina ging doen. [gedaagde] verwijst ter onderbouwing van deze, door [eiser] betwiste, stelling naar de door haar moeder afgelegde verklaring. De rechtbank stelt evenwel vast dat de moeder van [gedaagde] in deze verklaring onder meer aangeeft: ‘Aangegeven werd dat er eerst een speculum-onderzoek zou plaatsvinden.’ en ‘Vervolgens werd gezegd dat zij het speculum een kwart slag ging draaien, …’ en ‘Ik hoorde de gynaecoloog aan [gedaagde] vragen om zelf haar vinger op de pijnlijke plek in haar vagina te leggen. Dan zou hij zijn vinger op haar vinger plaatsen en kon zij haar vinger terug trekken. Daarmee kon hij precies bepalen waar de pijnlijke plek zat. Hij gaf aan op die plek niets afwijkends te voelen.’ In deze verklaring van de moeder van [gedaagde] kan de rechtbank dan ook geen onderbouwing vinden voor deze stelling van [gedaagde]. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat [A] in haar schriftelijke verklaring omtrent het consult onder meer aangeeft: ‘Naar mijn mening heeft Dr. [eiser] een normaal en zorgvuldig gynaecologisch onderzoek verricht.’ Nu [gedaagde] haar stelling dat zij onvoldoende geïnformeerd is niet op enige andere wijze heeft onderbouwd, is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] ook deze stelling onvoldoende heeft onderbouwd.
4.15. Derhalve zullen de vorderingen van [gedaagde] worden afgewezen.
4.16. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op EUR 452,00 (2,0 punten × factor 0,5 × tarief EUR 452,00) voor kosten advocaat.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op EUR 1.166,00,
5.3. verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.4. wijst de vorderingen af,
5.5. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op EUR 452,00,
5.6. verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Maanen en in het openbaar uitgesproken op 30 december 2009.?
AvM/MaR