ECLI:NL:RBUTR:2009:BK8030

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
2 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 08/1643 WWB
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. J. Ebbens
  • mr. K.S. Smits
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen ontheffing arbeidsverplichting en verplichting tot medische behandeling op grond van de WWB

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een besluit van het dagelijks bestuur van de Regionale Sociale Dienst Kromme Rijn Heuvelrug, waarbij zijn bezwaar tegen een eerder besluit ongegrond is verklaard. Dit eerdere besluit hield in dat eiser voor de duur van 12 maanden ontheven werd van zijn arbeidsverplichtingen, maar tegelijkertijd de verplichting kreeg opgelegd om gedurende 20 uur onbetaalde arbeid te verrichten en zich onder medische behandeling te stellen. Eiser ontving een uitkering op basis van de Wet Werk en Bijstand (WWB) en voerde aan dat de opgelegde verplichtingen niet terecht waren, met name omdat er geen medische adviezen waren die de noodzaak van de behandeling onderbouwden.

De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de verplichting tot sociale activering en het onderzoek naar arbeidsmogelijkheden terecht was opgelegd, maar dat de verplichting tot medische behandeling niet kon worden gehandhaafd. De rechtbank oordeelde dat er geen arts was die een medische behandeling had geadviseerd, wat noodzakelijk is voor het opleggen van dergelijke verplichtingen volgens artikel 55 van de WWB. De rechtbank vernietigde daarom het bestreden besluit voor zover het de verplichting tot medische behandeling betrof en droeg verweerder op om een nieuw besluit te nemen.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat verweerder het griffierecht van € 39,- aan eiser moet vergoeden en dat verweerder in de proceskosten van eiser moet worden veroordeeld tot een bedrag van € 644,-. De uitspraak is gedaan door de enkelvoudige kamer van de rechtbank Utrecht op 2 november 2009.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 08/1643 WWB
uitspraak van de enkelvoudige kamer d.d. 2 november 2009
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
tegen
het dagelijks bestuur van de Regionale Sociale Dienst Kromme Rijn Heuvelrug,
verweerder.
Inleiding
1.1 Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 28 april 2008, waarbij verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 28 februari 2008, onder aanpassing van de motivering, ongegrond heeft verklaard. Verweerder heeft eiser bij besluit van 28 april 2008 ontheven van de arbeidsverplichtingen voor de duur van 12 maanden en eiser de verplichting opgelegd om over een periode van 12 maanden gedurende 20 uur onbetaalde arbeid te verrichten, te beginnen met twee keer twee uur per week. Verder heeft verweerder eiser de verplichting opgelegd zich onder medische behandeling te stellen, zodat het traject van sociale activering doorgang kan vinden.
1.2 Het geding is behandeld ter zitting van 22 juli 2009, waar eiser in persoon is verschenen. Namens verweerder is verschenen A.C. Hogendoorn, werkzaam bij verweerder.
1.3 De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het onderzoek ter zitting van 22 juli 2009 geschorst.
1.4 Het onderzoek ter zitting is op 26 augustus 2009 hervat, waar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. T.E. van der Bent, advocaat te Zeist.
Namens verweerder is verschenen A.C. Hogendoorn, werkzaam bij verweerder.
Overwegingen
2.1 Eiser ontvangt een uitkering op grond van de Wet Werk en Bijstand (WWB).
2.2 Eiser heeft in beroep aangevoerd dat een dienstbetrekking op grond van de Wet sociale werkvoorziening (WSW) niet valt onder de reikwijdte van het begrip algemeen geaccepteerde arbeid als bedoeld in de WWB. Nu volgens het rapport van medisch arbeidskundig onderzoek van 11 december 2007 een dienstbetrekking in WSW-verband het (voorlopige) einddoel is, heeft verweerder om die reden niet een re-integratieverplichting kunnen opleggen, aldus eiser.
2.3 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van medisch arbeidskundig onderzoek van 11 december 2007 en het rapport verzoek advies van derden (hierna: derdenadvies) van 28 februari 2008. Op grond hiervan heeft verweerder overwogen dat betaalde arbeid nog ver weg is, maar dat eerder een noodzaak bestaat tot het starten van sociale activering onder duidelijke kaders en afspraken. Rekening houdend met zijn beperkingen is eiser te zijner tijd mogelijk in staat om in het kader van sociale activering aan arbeid deel te nemen. Op termijn is misschien werk in WSW-verband mogelijk.
2.4 Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de WWB, voor zover van belang, is de belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, verplicht naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden, alsmede gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
2.5 De rechtbank overweegt dat uit de rapportages van 11 december 2007 en 28 februari 2008 blijkt dat het opleggen van de door verweerder aangeboden voorziening vooral is gericht op sociale activering en op het onderzoeken van eisers arbeidsmogelijkheden. Weliswaar wordt er wel iets gezegd over dat arbeid in WSW-verband mogelijk het einddoel kan zijn, maar het accent ligt op de sociale activering en het onderzoek naar zijn mogelijkheden, waarbij betaalde arbeid nog ver weg is. Artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB bepaalt dat eiser verplicht is gebruik te maken van deze voorziening, alsmede verplicht is mee te werken aan onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht aan eiser de verplichting van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB heeft opgelegd.
2.6 Eiser heeft verder aangevoerd dat hem ten onrechte de verplichting is opgelegd een hulpverleningstraject te ondergaan. Artikel 55 van de WWB biedt de bevoegdheid om aan de bijstandsgerechtigde bepaalde andere verplichtingen op te leggen. De zorgvuldigheid vergt echter dat alvorens een degelijke verplichting wordt opgelegd eerst een deskundig advies wordt gevraagd van een arts. Eiser heeft gesteld dat verweerder dat niet, althans in onvoldoende mate, heeft gedaan.
2.7 Verweerder heeft overwogen dat hij aan de bijstand de verplichting kan verbinden dat eiser een medische behandeling ondergaat dan wel enigerlei andere vorm van professionele hulpverlening, die naar zijn aard met een medische behandeling vergeleken kan worden, indien verweerder dat noodzakelijk acht voor het herstel van de zelfstandige bestaansvoorziening. De hulpverlening van Altrecht dient volgens het medisch rapport onderdeel uit te maken van eisers re-integratietraject. Verweerder acht deze hulpverlening dan ook een belangrijk onderdeel van het traject.
2.8 Artikel 55 van de WWB bepaalt dat het college vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, van de WWB naast de verplichtingen die ingevolge hoofdstuk 2 in elk geval aan de bijstand verbonden zijn, dan wel daaraan door het college verbonden worden, verplichtingen kan opleggen die strekken tot arbeidsinschakeling, dan wel die verband houden met aard en doel van een bepaalde vorm van bijstand of die strekken tot zijn vermindering of beëindiging. Een verplichting kan, op advies van een arts, inhouden het zich onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard.
2.9 De rechtbank stelt vast dat uit het rapport van 11 december 2007 niet blijkt dat de arts die eiser heeft onderzocht, een medische behandeling (middels Altrecht) heeft geadviseerd. Uit het rapport derdenadvies van 28 februari 2008 blijkt dat wel met eiser is gesproken over medische behandeling door Altrecht. Daar is afgesproken dat eiser met zijn huisarts probeert te regelen dat hij bij Altrecht aangemeld kan worden, zodat, na overleg met zijn psycholoog, gestart kan worden met werken. Deze afspraak is gemaakt door een Consulent Werk. Er is derhalve geen arts die een medische behandeling heeft geadviseerd, zodat niet is voldaan aan de eisen voor gebruikmaking van de bevoegdheid als neergelegd in de laatst volzin van artikel 55 van de WWB.
2.11 Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, voor zover het ziet op oplegging van de verplichting van artikel 55 van de WWB. De rechtbank draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn.
2.12 Ten aanzien van eisers beroep op de hardheidsclausule van artikel 26 van de re-integratieverordening, overweegt de rechtbank als volgt. De door eiser genoemde omstandigheden zijn reeds meegenomen bij de beoordeling van de beroepsgronden met betrekking tot de artikelen 9 en 55 van de WWB. Reeds daarom zijn deze omstandigheden niet zodanig bijzonder dat verweerder hierin aanleiding heeft hoeven zien toepassing te geven aan de hardheidsclausule.
2.13 In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 322,-). Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
2.14 Uit de gegrondverklaring volgt dat verweerder het betaalde griffierecht ten bedrage van
€ 39,- dient te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank Utrecht,
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit voor zover dit ziet op het opleggen van de verplichting voor het ondergaan van een medisch onderzoek op grond van artikel 55 van de WWB;
draagt verweerder op om binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiser te nemen, met inachtneming van deze uitspraak;
bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 39,- aan hem vergoedt;
veroordeelt verweerder in de kosten van eiser in dit geding tot een bedrag van
€ 644,-, te betalen aan de griffier van de rechtbank.
Aldus vastgesteld door mr. J. Ebbens en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2009.
De griffier: De rechter:
mr. K.S. Smits mr. J. Ebbens
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De uitspraak van de rechtbank is bindend tussen partijen. Die binding heeft ook betekenis bij een eventueel vervolg van deze procedure, bijvoorbeeld indien het beroep gegrond wordt verklaard en verweerder een nieuw besluit moet nemen. Als een partij niet met hoger beroep opkomt tegen een oordeel van de rechtbank waarbij uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een standpunt van die partij is verworpen, staat de bestuursrechter die partij in beginsel niet toe dat standpunt in een latere fase van de procedure opnieuw in te nemen.