ECLI:NL:RBUTR:2009:BK8046

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
18 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-3600151-09
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot een grote hoeveelheid hennep

Op 18 augustus 2009 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in de strafzaak tegen verdachte, die werd beschuldigd van medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte betrokken was bij hennephandel in de periode van 1 augustus 2007 tot en met 11 februari 2009. Verdachte werd samen met zijn medeverdachte aangehouden, waarbij in hun voertuigen een aanzienlijke hoeveelheid hennep werd aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat verdachte wist dat zijn medeverdachte in hennep handelde en dat hij hem hielp door hennep te vervoeren en zijn woning ter beschikking te stellen voor de opslag en verwerking van de drugs. De rechtbank achtte de betrokkenheid van verdachte bij de hennephandel bewezen, mede op basis van verklaringen van getuigen en de inhoud van telefoongesprekken. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden op, met een proeftijd van twee jaar, en een geldboete van € 10.000,=, met vervangende hechtenis bij niet-betaling. De rechtbank oordeelde dat de ernst van de feiten en de rol van verdachte in de hennephandel een strafeis rechtvaardigden, maar hield rekening met zijn blanco strafblad en persoonlijke omstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/3600151-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 18 augustus 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1952] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
raadsman mr. S. Schuurman, advocaat te Breukelen.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 4 augustus 2009, waarbij de officier van justitie, mr. V.T.R.W. van Thiel, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
De behandeling van de zaak tegen verdachte heeft gelijktijdig plaatsgevonden met de behandeling van de zaak tegen zijn medeverdachte [medeverdachte]. Verdachte en zijn medeverdachte zullen in het navolgende respectievelijk ‘[verdachte]’ en ‘[medeverdachte]’ worden genoemd.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. meermalen betrokken is geweest bij hennephandel in de periode van 1 augustus 2007 tot en met 11 februari 2009
2. op 11 februari 2009 ongeveer 13,41 kilo hennep in zijn bezit heeft gehad.
3. De voorvragen: de ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.1. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek door de inzet van een arrestatieteam, terwijl [verdachte] niet in het bezit was van een vuurwapen. Bovendien is er sprake van een grove schending van de privacy van [verdachte], die in strijd is met artikel 8 van het Verdrag voor de Rechten van de Mens en Fundamentele vrijheden (EVRM). [verdachte] arrestatie en zijn verblijf op het politiebureau zijn namelijk foto’s genomen door een journalist die met het arrestatieteam meeging en deze foto’s zijn gepubliceerd in het blad [tijdschrift], waarbij [verdachte] op herkenbare wijze in beeld wordt gebracht. Een en ander dient tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie te leiden,aldus de raadsman.
3.2. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de inzet van een arrestatieteam niet buitenproportioneel was, gezien het feit dat er M-meldingen met betrekking tot de medeverdachte van [verdachte] waren, waarin over vuurwapens gesproken werd. Bovendien vertegenwoordigden de drugs die door [verdachte] werden vervoerd een hoge geldswaarde, op grond waarvan gebruik van een vuurwapen door [verdachte] of zijn medeverdachte niet ondenkbeeldig was.
Met betrekking tot de plaatsing van foto’s genomen van [verdachte] tijdens zijn arrestatie en op het politiebureau is de officier van justitie van oordeel dat dit niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie kan leiden, aangezien het gezicht van [verdachte] is weggeblokt en geen sprake is geweest van een herkenbaar in beeld brengen van [verdachte].
3.2.1. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van [medeverdachte] die op het moment van de arrestatie bij [verdachte] in de auto zat, informatie bij de politie bekend was, die bestond uit M-meldingen die onder meer inhielden dat [medeverdachte] over vuurwapens zou beschikken. De rechtbank overweegt voorts dat [verdachte] werd verdacht van betrokkenheid bij hennephandel. Van hennephandel is bekend dat er enorme geldbedragen in omgaan en dat de handel om die reden regelmatig gepaard gaat met gewelds- en levensdelicten. De rechtbank is van oordeel dat de inzet van een arrestatieteam onder deze omstandigheden niet alleen als proportioneel kan worden beschouwd, maar ook getuigt van een zorgvuldige handelwijze van de politie. De rechtbank is niet gebleken dat de inzet van het arrestatieteam heeft plaatsgevonden in strijd met artikel 8 van het Besluit beheer regionale politiekorpsen en de Circulaire Aanhoudings- en ondersteuningseenheden.
Met betrekking tot de geplaatste foto’s van [verdachte] en [medeverdachte] in de [tijdschrift] overweegt de rechtbank als volgt. Het fotograferen van een verdachte terwijl deze zich in een cellencomplex bevindt, levert een schending van de privacy van deze verdachte op. De rechtbank acht echter van belang dat uit de door de verdediging overgelegde foto’s en uit het bijbehorend artikel op geen enkele wijze de identiteit van verdachten blijkt,of zou kunnen blijken.Om die reden zal de rechtbank hier volstaan met de enkele constatering dat er een schending van de privacy van verdachte in het voorbereidend onderzoek heeft plaatsgehad.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op het volgende. Er is een grote hoeveelheid hennep aangetroffen in de woning van [verdachte], in de auto van [medeverdachte] en in de auto van [verdachte] op het moment dat hij en [medeverdachte] onderweg waren naar Venlo. [verdachte] heeft verklaard dat hij sinds augustus 2007 al zo’n zes keer met [medeverdachte] op diens verzoek mee naar Venlo is gereden en dat hij de voordeursleutel van zijn huis aan [medeverdachte] had gegeven voor het gebruik van het sealapparaat op zijn zolder voor het verpakken van wiet. Voorts heeft [verdachte] verklaard dat hij op enig moment wist dat er regelmatig wiet in zijn huis lag en dat ze samen wiet vervoerden naar de coffeeshop in Venlo, waar hij per keer zo’n € 100,-- voor kreeg. De telefoon van [verdachte] heeft op 2 april 2008 de telefoonmast in de buurt van coffeeshop [bedrijf 1] aangestraald en bij de aanhouding van [verdachte] bleek dat hij beschikte over het mobiele nummer van de bedrijfsleider van deze coffeeshop.
De officier van justitie acht ook het onder 2 ten laste gelegde feit bewezen.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte met betrekking tot feit 1 ten aanzien van de periode van augustus 2007 tot en met juli 2008 dient te worden vrijgesproken. De periode van de tenlastelegging met betrekking tot de handel in hennep komt niet overeen met de werkelijke periode. Pas vanaf augustus 2008 was [verdachte] ervan op de hoogte dat er sprake was van handel in hennep. Voor die tijd ging hij voor de gezelligheid mee naar de coffeeshop in Venlo en omdat dit een nette zaak is, had [verdachte] niet in de gaten dat [medeverdachte] daar kwam voor de hennephandel. De verklaring van [betrokkene 1] wijst uit dat hij geen rechtstreeks contact met [verdachte] heeft gehad over de hennephandel. Dat diens telefoonnummer bij [verdachte] is aangetroffen, is te verklaren uit het feit dat [verdachte] met hem heeft gesproken over voetbalkaartjes die [betrokkene 1] kon leveren. [verdachte] verklaring bij de politie op 25 februari 2009 is niet juist, deze verklaring is door [verdachte] dan ook niet ondertekend, ook niet in concept.Alles aldus de raadsman.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Naar aanleiding van zogenoemde CIE-informatie en M-meldingen die informatie bevatten over betrokkenheid van [medeverdachte] bij hennephandel, is een onderzoek tegen [medeverdachte] ingesteld. De inhoud van diverse telefoongesprekken van [medeverdachte] die door de politie worden afgeluisterd leidt ertoe dat [medeverdachte] op 11 februari 2009 samen met [verdachte] wordt aangehouden op verdenking van hennephandel. Beide verdachten bevinden zich op dat moment in de personenauto (Renault kenteken [kenteken]) van [verdachte] in Venlo. Bij doorzoeking van deze auto worden in de kofferbak twee tassen gevonden, waarvan de inhoud -blijkens de test van de technische recherche- bestaat uit hennep geseald in plastic tassen. [verdachte] heeft bekend dat hij ongeveer zes keer met [medeverdachte] is meegeweest naar Venlo en dat hij op enig moment wist dat [medeverdachte] daar verdovende middelen afgaf.
De rechtbank acht bewezen dat [verdachte] ook voor augustus 2008 wist dat [medeverdachte] in hennep handelde en dat hij met hem samenwerkte door hem naar de coffeeshop te vervoeren. In het dossier bevindt zich de verklaring van [betrokkene 1], een afnemer van [medeverdachte] en bedrijfsleider van coffeeshop [bedrijf 1] te Venlo. Hij verklaart op 25 februari 2009 al ongeveer anderhalf jaar met [medeverdachte] ([medeverdachte], zo begrijpt de rechtbank) hennepzaken te doen en zeker twee keer per maand een partij hennep tussen de 3 en 5 kilo van [medeverdachte] af te nemen, waarvoor hij tussen de € 3.500,-- en € 4.000,-- betaalt. Hij verklaart voorts dat [medeverdachte] werd vergezeld door een oudere man met een bril, die hij van een foto herkent als zijnde [verdachte]. De verklaring van [betrokkene 1] vindt op dit punt steun in [verdachte] verklaring bij de politie die vermeldt dat hij met [medeverdachte] vanaf de zomer van 2007 meermalen naar de coffeeshop in Venlo is geweest. [verdachte] verklaart daar weliswaar dat hij pas sinds de zomer van 2008 echt wist dat het om hennep ging, omdat hij vanaf dat moment door [medeverdachte] werd gevraagd om hem te helpen met sealen op de zolder van [verdachte], maar hij verklaart ook dat hij voordien wel zijn vermoedens had op basis van het geringe inkomen en de luxe levensstijl van [medeverdachte]. Gelet op de plaats -een coffeeshop aan de andere kant van het land- waar [medeverdachte] hem vroeg naar toe te rijden, het feit dat [verdachte] in de coffeeshop op [medeverdachte] moest blijven wachten terwijl [medeverdachte] met de mensen van de shop op een andere plaats gesprekken voerde en gelet op hetgeen [verdachte] zelf heeft verklaard over het inkomen en de levensstijl van [medeverdachte], gaat de rechtbank er vanuit dat [verdachte] ook voor de zomer van 2008 al wist dat [medeverdachte] in hennep handelde en dat hij met hem samenwerkte door de hennep te vervoeren. Nadien is de betrokkenheid van [verdachte] bij de hennephandel alleen maar groter geworden, toen hij toestemde in het gebruik van zijn zolder voor het insealen en de opslag van hennep.
Ten aanzien van feit 2
Naast de in de [verdachte] aangetroffen tassen met hennep (een Albert Heijntas en een grote zwarte tas) treft de politie op 11 februari 2009 in de Peugeot met het kenteken [kenteken] die op naam staat van [medeverdachte] een grote zwarte sporttas aan met diverse sealbags gevuld met henneptoppen. Alledrie de tassen worden aan verbalisant [verbalisant] aangeboden om te testen en te wegen. Uit de weging blijkt dat het in totaal gaat om een gewicht van 13.192 gram droge henneptoppen en uit de test waarvoor uit elke zak een representatief monster genomen wordt, blijkt dat het gaat om hennepplanten, dan wel delen of producten daarvan. [verdachte] heeft verklaard dat de grote zwarte tassen bij hem op zolder hebben gestaan, dat deze van [medeverdachte] waren en hij heeft bekend die ochtend zelf een tas met hennep in zijn auto te hebben gezet. De rechtbank leidt hieruit af dat sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte] met betrekking tot de aanwezigheid van de hennep. Om die reden acht de rechtbank het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op tijdstippen in de periode van 01 augustus 2007 tot en met 11 februari 2009 te Amersfoort en Soest en Venlo tezamen en in vereniging met een ander telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd een grote hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
op 11 februari 2009 te Soest tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 13,41 kilogram hennep(toppen), zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
1. Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel, meermalen gepleegd.
2. Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met aftrek van de periode die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht en een geldboete van € 20.000,-- subsidiair 135 dagen hechtenis.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie gevorderd, omdat [verdachte] weinig heeft verdiend aan het bewezen verklaarde en in moeilijke omstandigheden verkeert. [verdachte] is gedeeltelijk is afgekeurd en gebruikt antidepressiva en heeft -mede daardoor- al zwaar geleden tijdens zijn detentie. De raadsman heeft verzocht de geldboete te vervangen door een taakstraf.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van [verdachte].
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden noodzakelijk is. Daarnaast zal de rechtbank een lagere geldboete opleggen dan door de officier van justitie gevorderd. Gelet op de gezondheidstoestand van verdachte acht de rechtbank een werkstraf in plaats van een geldboete niet passend. Bij de bepaling van deze straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het volgende.
[verdachte] heeft zich samen met [medeverdachte] schuldig gemaakt aan het verhandelen en aanwezig hebben van een grote hoeveelheid softdrugs. Softdrugs zijn stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Dit is de reden dat de verstrekking van softdrugs aan banden is gelegd. Door de handelwijze van [verdachte] wordt dit restrictieve beleid doorkruist.
De rol van [verdachte] is niet beperkt gebleven tot het vervoer van de softdrugs, maar hij heeft ook zijn woning ter beschikking gesteld voor het sealen van partijen softdrugs alsmede de opslag ervan. De rechtbank gaat er, gelet op de enorme winst die er in de hennephandel gemaakt wordt, de mate van betrokkenheid van [verdachte] bij deze handel en het bij zijn aanhouding aangetroffen en in beslaggenomen contante geld, vanuit dat [verdachte] met deze handel meer geld heeft verdiend dan hij in zijn verklaringen bij de politie en ter terechtzitting doet voorkomen. De rechtbank weegt dit mee in de strafmaat. De rechtbank houdt er voorts ten gunste van verdachte rekening mee dat hij tot op heden een blanco strafblad heeft.
7. Het beslag
7.1. De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring.
Gebleken is dat de voorwerpen aan verdachte toebehoren of verdachte deze voorwerpen ten eigen bate kan aanwenden en deze geheel of grotendeels door middel van de strafbare feiten zijn verkregen dan wel dat de strafbare feiten zijn begaan met betrekking tot dit voorwerp.
7.2. De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp aan [medeverdachte], aangezien dit voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder [medeverdachte] in beslag is genomen.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 27, 33, 33a, 47, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5.1 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel, meermalen gepleegd.
feit 2: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot betaling van een geldboete van € 10.000,=;
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 85 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde geldboete naar rato van € 50,= per dag;
Beslag
- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten de personenauto met het kenteken [kenteken], Renault Laguna, kleur groen en de geldbedragen van 7 coupures van € 50,--, 4 coupures van € 20,--, 36 coupures van € 10,-- en 1 coupure van € 5,--;
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een kentekenbewijs, kleur groen, behorend bij een personenauto met het kenteken [kenteken], Renault Laguna en een keuringsbewijs ;
Voorlopige hechtenis
- heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Bender, voorzitter, mr. M.P. Gerrits-Janssens en mr. R.P. den Otter, rechters, in tegenwoordigheid van E.M. Scheffer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 18 augustus 2009.