parketnummers: 16/712189-08 en 16/612532-06 (TUL) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 18 augustus 2009
[verdachte],
geboren op [1973] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
verblijvende P.I. Utrecht, Huis van Bewaring locatie Nieuwegein,
raadsman mr. L. de Leon, advocaat te Utrecht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 4 augustus 2009, waarbij de officier van justitie, mr. V.T.R.W. van Thiel, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
De behandeling van de zaak tegen verdachte heeft gelijktijdig plaatsgevonden met de behandeling van de zaak tegen zijn medeverdachte [medeverdachte]. Verdachte en zijn medeverdachte zullen in het navolgende respectievelijk ‘[verdachte]’ en ‘[medeverdachte]’ worden genoemd.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat [verdachte]:
1. meermalen betrokken is geweest bij hennephandel in de periode van 1 augustus 2007 tot en met 11 februari 2009
2. in de periode van 1 januari 2006 tot 11 februari 2009 zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
3. De voorvragen: de ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.1. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek door de inzet van een arrestatieteam, terwijl [verdachte] niet in het bezit was van een vuurwapen. Bovendien is er sprake van een grove schending van de privacy van [verdachte] en zijn medeverdachte die in strijd is met artikel 8 van het Verdrag voor de Rechten van de Mens en Fundamentele vrijheden (EVRM). Tijdens de arrestatie en het verblijf op het politiebureau zijn namelijk foto’s genomen door een journalist die met het arrestatieteam meeging en deze foto’s zijn gepubliceerd in het blad [tijdschrift], waarbij [verdachte] en zijn medeverdachte op herkenbare wijze in beeld worden gebracht,aldus de raadsman.
3.2. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de inzet van een arrestatieteam niet buitenproportioneel was, gezien het feit dat er M-meldingen met betrekking tot [verdachte] waren, waarin over vuurwapens gesproken werd. Bovendien vertegenwoordigden de drugs die door [verdachte] werden vervoerd een hoge geldwaarde, op grond waarvan gebruik van een vuurwapen door [verdachte] of zijn medeverdachte niet ondenkbeeldig was.
Met betrekking tot de plaatsing van foto’s, genomen van [verdachte] en zijn medeverdachte tijdens hun arrestatie en op het politiebureau, is de officier van justitie van oordeel dat dit niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie kan leiden, aangezien het gezicht van beide verdachten is weggeblokt en geen sprake is geweest van een herkenbaar in beeld brengen van [verdachte].
3.2.1. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van [verdachte] informatie bij de politie bekend was, die bestond uit M-meldingen die onder meer inhielden dat [verdachte] over vuurwapens zou beschikken. De rechtbank overweegt voorts dat [verdachte] werd verdacht van betrokkenheid bij hennephandel. Van hennephandel is bekend dat er grote geldbedragen in omgaan en dat de handel om die reden regelmatig gepaard gaat met gewelds- en levensdelicten. De rechtbank is van oordeel dat de inzet van een arrestatieteam onder deze omstandigheden niet alleen als proportioneel kan worden beschouwd, maar ook getuigt van een zorgvuldige handelwijze van de politie. De rechtbank is niet gebleken dat de inzet van het arrestatieteam heeft plaatsgevonden in strijd met artikel 8 van het Besluit beheer regionale politiekorpsen en de Circulaire Aanhoudings- en ondersteuningseenheden.
Met betrekking tot de geplaatste foto’s van [medeverdachte] en [verdachte] in de [tijdschrift] overweegt de rechtbank als volgt. Het fotograferen van een verdachte terwijl deze zich in een cellencomplex bevindt, levert een schending van de privacy van deze verdachte op. De rechtbank acht echter van belang dat uit de door de verdediging overgelegde foto’s en uit het bijbehorende artikel op geen enkele wijze de identiteit van verdachten blijkt, of zou kunnen blijken. Om die reden zal de rechtbank hier volstaan met de enkele constatering dat er een schending van de privacy van verdachte in het voorbereidend onderzoek heeft plaatsgehad.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en baseert zich daarbij op het volgende. Er is een grote hoeveelheid hennep aangetroffen in de woning van [medeverdachte], in de auto van [verdachte] en in de auto van [medeverdachte] op het moment dat [verdachte] en [medeverdachte] onderweg waren naar Venlo. [medeverdachte] heeft verklaard dat de hennep van [verdachte] is en dat [verdachte] gebruik maakte van de zolder van [medeverdachte] voor het verpakken van de hennep. Op het verpakkingsmateriaal dat in de woning van [medeverdachte] is aangetroffen, zitten vingerafdrukken van [verdachte]. Uit de verklaring van getuige [getuige 1] volgt dat hij al anderhalf jaar hennepzaken met [verdachte] doet en per keer tussen de één tot zes kilo van [verdachte] afneemt. Op 2 augustus 2007 is [verdachte] voor de deur van coffeeshop [naam] gecontroleerd door de politie, toen hij uit de coffeeshop kwam lopen. Uit de tapgesprekken blijkt dat [verdachte] regelmatig zaken deed met coffeeshop [naam] en dat dit om grote hoeveelheden hennep ging. Op basis van het feit dat [verdachte] nog een aantal hoeveelheden hennep in zijn auto en op zolder bij [medeverdachte] bewaarde en op basis van een datatap waaruit valt af te leiden dat [verdachte] een bezoek heeft gebracht aan coffeeshop [naam] te Zeist, is het zeer aannemelijk dat [verdachte] nog andere afnemers heeft gehad. Dit vindt ondersteuning in de gegevens van de datatap, de telefoontap, de stelselmatige observatie en de gegevens uit het onder de auto van [verdachte] geplaatste peilbaken.
De officier van justitie acht ook het onder 2 tenlastegelegde bewezen. [verdachte] en zijn partner [getuige 2] hebben in de gehele ten laste gelegde periode slechts geringe legale inkomsten gehad, van in totaal een gezamenlijk bedrag van € 22.744,63 (afgezien van een in 2007 eenmalig contant bedrag van € 5.234,--). Bij de huiszoeking in de woning van [verdachte] is gebleken dat de woninginrichting van [verdachte] zeer luxueus was, hij over diverse flatscreen-tv’s en dure audioapparatuur beschikte, samen met zijn partner twee auto’s (een Mercedes B 200 en een Peugeot 307) had en in het bezit was van twee kostbare horloges (Rolex en Cartier). Bovendien is gebleken dat [verdachte] en zijn partner in deze periode regelmatig contant geld op hun bankrekeningen hebben gestort, in totaal € 38.000,-- en daarnaast is een bedrag van € 50.000,-- aan contanten in de woning aangetroffen. Bovendien is bewezen dat [verdachte] op grote schaal in hennep heeft gehandeld en antecedenten heeft op dat gebied.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het volgende aangevoerd. De periode van de tenlastelegging met betrekking tot de handel in hennep komt niet overeen met de werkelijke periode. Pas vanaf mei 2008 is er sprake geweest van handel in hennep. De verklaring van [getuige 1] is op dit punt niet juist. [verdachte] kwam weliswaar voor die tijd geregeld in Venlo, maar hij kwam daar om zijn familie en vrienden te bezoeken. Er dient daarom strafvermindering te volgen,aldus de raadsman.
Uit het tapgesprek dat over het Rolex-horloge gaat, blijkt -aldus de raadsman- dat [verdachte] in allerlei zaken handelt. De bij hem aangetroffen spullen kunnen dan ook niet als luxe goederen worden aangemerkt, maar moeten worden gezien als handelsvoorraad. Dat daar een LCD-televisie tussen zat die gestolen is, wist [verdachte] niet. De handel in hennep heeft [verdachte] ongeveer € 30.000,-- opgeleverd. Dit impliceert dat de overige gelden door [verdachte] met andere, legale handel zijn verdiend. Omdat [verdachte] slechts € 102,-- per maand aan huur voor zijn woonwagen hoeft te betalen, houdt hij veel geld over voor de inrichting. Dat hij voor de woningruil met mevrouw [betrokkene] niets hoefde bij te betalen, levert geen strafbaar feit op. Het ten laste gelegde witwassen kan dan ook niet bewezen worden.Alles aldus de raadsman.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Naar aanleiding van zogenoemde CIE-informatie en M-meldingen die informatie bevatten over betrokkenheid van [verdachte] bij hennephandel, is een onderzoek tegen [verdachte] ingesteld. De inhoud van diverse telefoongesprekken van [verdachte] die door de politie worden afgeluisterd, leidt ertoe dat [verdachte] op 11 februari 2009 samen met [medeverdachte] wordt aangehouden op verdenking van hennephandel. Beide verdachten bevinden zich op dat moment in de personenauto (Renault kenteken [kenteken]) van [medeverdachte] in Venlo. Bij doorzoeking van deze auto worden in de kofferbak twee tassen gevonden, waarvan de inhoud -blijkens de test van de technische recherche- bestaat uit hennep geseald in plastic tassen. [medeverdachte] heeft verklaard dat de hennep van [verdachte] is.
[verdachte] heeft bekend dat hij gedurende een bepaalde periode heeft gehandeld in hennep. In het dossier bevindt zich een verklaring van [getuige 1], een afnemer van [verdachte] en bedrijfsleider van coffeeshop [naam] te Venlo. Hij verklaart op 25 februari 2009 al anderhalf jaar met [verdachte] ([verdachte], zo begrijpt de rechtbank) hennepzaken te doen en zeker twee keer per maand een partij hennep tussen de 1 en 5 kilo van [verdachte] af te nemen, waarvoor hij tussen de € 3.500,-- en € 4.000,-- betaalt. Hij verklaart voorts dat na verloop van tijd [verdachte] werd vergezeld door een oudere man met een bril, die hij van een foto herkent als zijnde [medeverdachte]. De verklaring van [getuige 1] vindt op dit punt steun in [medeverdachte] verklaring bij de politie die vermeldt dat hij met [verdachte] vanaf de zomer van 2007 meermalen naar de coffeeshop in Venlo is geweest.
[verdachte] heeft aangevoerd dat de periode waarin hij in hennep heeft gehandeld korter is dan de periode die hem ten laste is gelegd en dat deze periode pas gestart is in mei 2008. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van [getuige 1]. Gelet op zijn verklaring en gelet op de verklaring van [medeverdachte] acht de rechtbank de verklaring van [verdachte] op dit punt ongeloofwaardig.
A. De ten laste gelegde geldbedragen
1. € 49.600,-- aan contanten
Tijdens de doorzoeking van [verdachte] woning aan de [adres] te [woonplaats] op 11 februari 2009 werd in een kluis in de hoofdslaapkamer een contant geldbedrag aangetroffen van € 49.600,--.
2. € 38.070,63 aan kasstortingen
Uit bij de [bank] opgevraagde bankafschriften over de periode 1 januari 2006 tot en met 30 oktober 2008 met betrekking tot de bankrekening met het nummer [rekeningnummer] ten name van [getuige 2], de partner van [verdachte], blijkt dat er in 2006 een viertal kasstortingen zijn gedaan van in totaal € 14.025,--, in 2007 een twaalftal kasstortingen van in totaal € 18.125,63 en in 2008 een tweetal kasstortingen van in totaal € 2.900,--. Uit bij de [bank] opgevraagde bankafschriften over de periode 1 november 2008 tot en met 19 februari 2009 met betrekking tot de bankrekening met het nummer [rekeningnummer] ten name van [getuige 2], de partner van [verdachte], blijkt dat er in deze periode een viertal kasstortingen is gedaan van in totaal € 3.020,--. In totaal belopen de kasstortingen over de periode van 2006 tot en met 2009 dan ook een bedrag van € 38.070,63.
Tegenover de politie heeft [verdachte] verklaard geen spaargeld te hebben, geen bijverdiensten te hebben gehad, niet te hebben gegokt, niets te hebben gewonnen met loterijen, geen erfenis, schenking of gift te hebben ontvangen en geen lopende leningen te hebben. [verdachte] heeft voorts bij de politie verklaard dat hij anderhalf jaar bij [naam] heeft gewerkt voor een salaris van € 700,-- netto per maand dat werd gestort op de bankrekening van zijn vriendin [getuige 2], dat hij met dit werk is gestopt en dat hij voordien nooit een baan of uitkering heeft gehad. Zijn vriendin [getuige 2] heeft wel altijd gewerkt bij het [naam] en een instelling in Soesterberg, en verdiende ongeveer € 1.000,-- netto per maand, maar sinds 8 maanden heeft zij geen werk en geen inkomen meer. Zijn verklaring vindt op genoemde punten steun in de verklaring van [getuige 2].
[verdachte] heeft voorts verklaard dat [getuige 2] en hij samen € 700,-- per maand kwijt zijn aan levensonderhoud, kleding, telefoonkosten en huurkosten. Van het in zijn woning aanwezige contante geld is € 1.500,-- van hem, terwijl de rest van ‘anderen’ is, van wie hij drie keer € 250,-- zou hebben gekregen voor het spul dat bij hem is aangetroffen (de hennep, zo begrijpt de rechtbank).
Uit opgevraagde bankafschriften over de periode van 1 januari 2006 tot en met 30 oktober 2008 blijkt dat [verdachte] en [getuige 2] gezamenlijk aan salarisbetalingen hebben ontvangen: in 2006 € 7.801,64 netto (salaris [getuige 2]), in 2007 € 6.258,52 netto (€ 4.383,21 aan salaris [getuige 2] en € 1.875,31 aan salaris [verdachte]) en in 2008 € 8.002,45 netto (€ 3.359,06 aan salaris [getuige 2] en € 4.643,39 aan salaris (niet nader gespecificeerd)). Uit opgevraagde bankafschriften over de periode van 1 november 2008 tot en met 19 februari 2009 blijkt dat [verdachte] en [getuige 2] in deze periode gezamenlijk nog € 682,02 netto aan salarisbetalingen hebben ontvangen.
Op grond van vaste jurisprudentie bertreffende doel en strekking van artikel 420 bis Wetboek van Strafrecht en mede in het licht van de geschiedenis van de totstandkoming van die bepaling, moet worden aangenomen dat uit de bewijsmiddelen niet behoeft te kunnen worden afgeleid dat de betreffende bedragen afkomstig zijn uit een nauwkeurig omschreven misdrijf. Dit betekent dat uit de bewijsmiddelen niet behoeft te kunnen worden afgeleid door wie, wanneer en waar dit misdrijf concreet is begaan.
De rechtbank acht bewezen dat het bedrag van € 49.600,-- aan contant geld en het bedrag van € 38.070,63 aan kasstortingen [verdachte] toebehoort en dat het afkomstig is van enig misdrijf. De rechtbank komt tot deze conclusie op basis van het volgende:
?feit van algemene bekendheid is dat het voorhanden hebben van grote contante geldbedragen door particuliere personen hoogst ongebruikelijk is vanwege het risico van onder meer diefstal of brand, waarbij het geld niet verzekerd is. Deze risico’s worden in het algemeen uitsluitend geaccepteerd als er sprake is van het verbergen van crimineel geld,
?feit van algemene bekendheid is, dat in de drugshandel grote sommen geld omgaan en
?het contante geld en de kasstortingen zijn geenszins te verklaren uit inkomsten uit uitkering of dienstbetrekking dan wel andere legale bronnen zoals spaargeld, een erfenis of loterij, nu dit laatste op basis van de verklaringen van [verdachte] en [getuige 2] bij de politie kan worden uitgesloten,
?de rechtbank, zoals hiervoor overwogen, acht bewezen dat [verdachte] zich heeft schuldig gemaakt aan -kort gezegd- het handelen in hennep gedurende periode van 1 augustus 2007 tot en met 11 februari 2009 en
?gelet op de inhoud van een Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 30 maart 2009 staat vast dat [verdachte] ook voor 1 augustus 2007 betrokken was bij de hennepteelt/handel.
Met betrekking tot de aangetroffen contanten verklaart [verdachte] dat, afgezien van € 1.500,--, dit geld van ‘anderen’ betreft. [verdachte] geeft echter niet aan wie die anderen zijn en beroept zich na deze verklaring op zijn zwijgrecht. Ook op de vraag naar de herkomst van de kasstortingen heeft [verdachte] zich beroepen op zijn zwijgrecht. Pas ter terechtzitting heeft [verdachte] verklaard dat hij € 30.000,-- heeft verdiend aan de hennephandel en dat zijn overige inkomsten uit legale handel komen. De rechtbank acht dit laatste niet geloofwaardig, omdat [verdachte] bij de politie heeft verklaard geen andere bijverdiensten te hebben.
B. De ten laste gelegde goederen
1. [verdachte] woont in een woonwagen aan de [adres] te [woonplaats] die hij naar zijn zeggen heeft verkregen door zijn vorige woonwagen aan de [adres] te ruilen met de woonwagen van zijn tante, mevrouw [betrokkene].
2. Tijdens de doorzoeking van 11 februari 2009 in de woning van [verdachte] wordt een Cartier horloge aangetroffen. In de fouillering van [verdachte] werd een Rolex horloge aangetroffen.
3. Verdachte verklaart een Peugeot 307 te bezitten. [getuige 3]-[getuige 2] heeft verklaard dat de Mercedes met het kenteken [kenteken] eigendom is van [verdachte]. [verdachte] en [getuige 2] betaalden alle kosten van deze auto.
4. Bij de doorzoeking is aan elektronische apparatuur in de woning van [verdachte] aangetroffen een Philips flatscreen, een Samsung flatscreen, een LG flatscreen, een JVC flatscreen, een Klipsch home cinemaset, een Pioneer home cinemaset en een Aristona-, Pioneer- en Sony- DVDspeler.
5. Er is een koopovereenkomst tussen [bedrijf 3] en [verdachte] d.d. 4 november 2008 aangetroffen met betrekking tot een werkblad, een spoelbak en een achterwand voor een volledig aankoopbedrag van € 4.400,--.
De woonwagen
Hoewel de woonwagen van mevrouw [betrokkene] groter was, hoefde hij haar niets bij te betalen, zo verklaart [verdachte]. Dit wordt bevestigd door mevrouw [betrokkene]. Uit de bij de belastingdienst opgevraagde WOZ-waarde van de woonwagens blijkt dat de WOZ-waarde van nr. 19 € 13.000,-- hoger is dan de WOZ-waarde van nr. 5. De raadsman heeft aangevoerd dat de WOZ-waarde alleen betrekking heeft op de grond en niet op de opstal. Het perceel van nr. 19 is volgens de raadsman groter dan dat van nr. 5.
De rechtbank is van oordeel dat het enkele verschil in de WOZ-waarde onvoldoende is voor het bewijs dat de door [verdachte] verworven woonwagen is gekocht door geld dat door misdrijf is verkregen. De WOZ-waarde wordt vastgesteld door een modelmatige vergelijking. Zonder taxatieverslag of -rapport kunnen aan dit verschil geen conclusies worden verbonden.
De elektronica
Het Philips flatscreen is afkomstig van een diefstal op 3 november 2008. Dit flatscreen moet dan ook op of na 3 november 2008, en dus binnen de ten laste gelegde periode in het bezit van [verdachte] zijn gekomen.
Met betrekking tot de overige bovengenoemde elektronica heeft [getuige 2] verklaard dat deze het eigendom zijn van [verdachte]. [verdachte] heeft dat niet betwist. Op basis van de dossierstukken kan echter niet worden vastgesteld wanneer deze in het bezit van [verdachte] zijn gekomen. Om die reden zal de rechtbank [verdachte] vrijspreken van het witwassen ten aanzien van deze overige elektronica.
De personenauto’s
[verdachte] heeft verklaard dat hij de Peugeot met het kenteken [kenteken] voor in totaal € 10.000,-- heeft gekocht. Hij heeft voor deze aankoop € 3.000,-- geleend en voor de rest gefinancierd met de inruilwaarde van zijn vorige auto, een Opel Vectra. Na deze verklaring beroept [verdachte] zich op zijn zwijgrecht. De vorige eigenaar van de Peugeot met het kenteken [kenteken] heeft verklaard dat hij de Peugeot begin december 2008 heeft ingeruild tegen een BMW met het kenteken [kenteken], onder bijbetaling van € 4.000,-- in contanten. Een medewerker van autobedrijf [bedrijf 2] verklaart dat de BMW met het kenteken [kenteken] in november 2006 is verkocht aan [getuige 3]-[getuige 2] voor € 28.500,-- die deels werd betaald door de inruil van een Mercedes Benz met het kenteken [kenteken] en deels door een bedrag van € 8.000,-- in contanten. [getuige 3]-[getuige 2] verklaart dat de BMW eigendom is van [verdachte], op verzoek van [verdachte] op haar naam is gezet en dat [verdachte] en [getuige 2] alle kosten betaalden van deze auto. Zij verklaart voorts dat ditzelfde geldt voor de huidige auto van [verdachte], een Mercedes met het kenteken [kenteken]. De heer Butot van [bedrijf] verklaart over genoemde Mercedes dat deze auto is verkocht voor € 20.000,-- en dat dit bedrag contant is betaald. Op basis van de verklaringen van [getuige 3] en de medewerkers van autobedrijven [bedrijf 2] en Verkerk Utrecht gaat de rechtbank er vanuit dat ook de Mercedes en de BMW eigendom is respectievelijk was van [verdachte].
In het dossier bevindt zich geen informatie op basis waarvan kan worden vastgesteld dat [verdachte] de Opel Vectra in de ten laste gelegde periode in eigendom heeft gekregen. De rechtbank zal verdachte op dit punt vrijspreken.
De horloges
Door een juwelier wordt de waarde van het onder [verdachte] in beslag genomen Cartier horloge geschat op € 6.000,--. De waarde van het Rolex horloge wordt geschat op € 7.920, . [verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij dit laatste horloge heeft gekocht voor de handel. Dit neemt niet weg dat deze horloges op het moment van de inbeslagname eigendom waren van [verdachte].
De keuken(onderdelen)
Een medewerkster van de afdeling administratie van [bedrijf 3] heeft verklaard dat het werkblad, de spoelbak en de achterwand in januari 2009 op de [adres] te Amersfoort zijn afgeleverd, dat er op 25 november 2008 per bank een bedrag van € 660,-- is betaald en dat het restantbedrag van € 3.740,-- contant is betaald bij de aflevering.
Met betrekking tot bovengenoemde Philips flatscreen, bovengenoemde Peugeot, Mercedes en de BMW, de horloges en de keukenonderdelen acht de rechtbank bewezen dat deze goederen [verdachte] toebehoren en dat zij afkomstig zijn van enig misdrijf. De rechtbank komt tot deze conclusie op basis van het volgende:
?uit het dossier blijkt dat [verdachte] over meerdere auto’s beschikt en/of heeft beschikt en dat hij bij de aanschaf van deze auto’s beschikt en/of heeft beschikt over grote hoeveelheden contant geld Uit de verklaringen van de medewerkers van de respectievelijke autobedrijven in samenhang met de verklaring van getuige [getuige 3] volgt dat bij de aanschaf van de Mercedes en de BMW bedragen van € 20.000,-- en € 8.000,-- contant zijn betaald door [verdachte].
?op basis van een afgeluisterd telefoongesprek d.d. 30 januari 2009 kan ervan worden uitgegaan dat [verdachte] voor de aanschaf van het Rolex horloge € 5.750,-- heeft betaald. Het Cartier horloge blijkt op 23 juni 2007 te zijn aangeschaft bij juwelier [naam] te Eindhoven voor een geschat bedrag van € 6.000,--. Omdat niets van deze twee betalingen is terug te vinden in de opgevraagde bankafschriften van [verdachte], kan ervan worden uitgegaan dat ook deze betalingen door [verdachte] contant zijn voldaan,
?de keukenonderdelen zijn voor het overgrote deel contant betaald door [verdachte],
?de rechtbank acht, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat [verdachte] zich heeft schuldig gemaakt aan -kort gezegd- het handelen in hennep gedurende de periode van 1 augustus 2007 tot en met 11 februari 2009,
?gelet op de inhoud van een Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 30 maart 2009 staat vast dat [verdachte] ook voor 1 augustus 2007 betrokken was bij de hennepteelt/handel;
?van algemene bekendheid is, dat in de drugshandel grote sommen geld omgaan.
Pas ter terechtzitting verklaart [verdachte] dat hij € 30.000,-- heeft verdiend aan de hennephandel en dat zijn overige inkomsten uit de legale handel komen, die hij niet nader wenst te specificeren. De rechtbank acht dit laatste niet geloofwaardig, omdat [verdachte] bij de politie heeft verklaard geen andere bijverdiensten te hebben. De grote hoeveelheid contant geld die is aangewend voor de aanschaf van de hiervoor genoemde goederen, is niet te verklaren uit inkomsten uit uitkering of dienstbetrekking dan wel andere legale bronnen zoals spaargeld, een erfenis of loterij, nu dit laatste op basis van de verklaringen van [verdachte] en [getuige 2] bij de politie kan worden uitgesloten,
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte]
1.
op tijdstippen in de periode van 01 augustus 2007 tot en met 11 februari 2009 te Amersfoort en Soest en Venlo tezamen en in vereniging met een ander telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd een grote hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
op tijdstippen in de periode van 01 januari 2006 tot en met 11 februari 2009 in Nederland, telkens van een of meer voorwerp(en), te weten een Rolex horloge (type Oyster Perpetuel), een Cartier horloge, een personenauto merk Peugeot (type 307 cc, kenteken [kenteken]), een personenauto merk Mercedes (type B200 kenteken [kenteken]), een personenauto merk BMW (type 520i kenteken [kenteken]), een Philips flatscreen en een grote hoeveelheid (contant) geld, waaronder een bedrag van 38.070,63 (contant geld gestort op de bankrekening) en een bedrag van 49.600,- (contant geld in de kluis) en onderdelen van een keuken (werkblad, spoelbak en achterwand), de herkomst heeft verborgen en/of heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft omgezet terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp(en), - onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit misdrijf;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. [verdachte] zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezen verklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
1. Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel, meermalen gepleegd;
2. Witwassen, meermalen gepleegd.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
[verdachte] is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan [verdachte] op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van de periode die [verdachte] reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat strafvermindering dient te volgen, omdat de periode waarin het strafbare feit heeft plaatsgehad korter is geweest dan ten laste is gelegd.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van [verdachte].
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit, een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden noodzakelijk is. Hiervan zal een gedeelte van 6 maanden niet ten uitvoer worden gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Bij de bepaling van de duur van die straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het volgende. [verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan het verhandelen en aanwezig hebben van grote hoeveelheden softdrugs. Softdrugs zijn stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Dit is de reden dat de verstrekking van softdrugs aan banden is gelegd. Door de handelwijze van [verdachte] wordt dit restrictieve beleid doorkruist. [verdachte] heeft niet alleen zelf -vanuit puur financiële motieven- opnieuw besloten zich met de handel in hennep bezig te houden, maar hij heeft daar ook een ander, te weten [medeverdachte], bij betrokken. De rechtbank weegt in de strafmaat mee dat [verdachte] ten opzichte van [medeverdachte] een leidinggevende rol heeft gespeeld en betrekt daarbij ook het gegeven dat [verdachte] reeds tweemaal eerder voor soortgelijke delicten is veroordeeld.
7. De vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand die aan [verdachte] is opgelegd bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 23 november 2007 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
8. Het beslag
8.1. De onttrekking aan het verkeer
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat dit voorwerp bij het onderzoek naar het ten laste gelegde feit, is aangetroffen, terwijl het voorwerp dient tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, dat dit voorwerp aan [verdachte] toebehoort en van zodanige aard is,dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
8.2. De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring.
Gebleken is dat de voorwerpen aan verdachte toebehoren en deze geheel of grotendeels door middel van het strafbare feit zijn verkregen.
8.3. De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan [verdachte], aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder [verdachte] in beslag zijn genomen.
9. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14g, 33, 33a, 36b, 36d, 47, 57, 91 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10. De beslissing
De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt [verdachte] vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
1. Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel, meermalen gepleegd;
2. Witwassen, meermalen gepleegd.
- verklaart [verdachte] strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 23 november 2007 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 16/612532-06 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een gevangenisstraf voor de duur van een maand;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer het op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemd in beslag genomen voorwerp, genummerd 14;
- verklaart verbeurd de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd 15, 16, 17, 18, 26, 34, 60;
- gelast de teruggave aan verdachte van de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd 20, 38, 39, 40, 42, 43, 44, 46, 47, 49 en 66;
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Bender, voorzitter, mr. M.P. Gerrits-Janssens en mr. R.P. den Otter, rechters, in tegenwoordigheid van E.M. Scheffer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 18 augustus 2009.