ECLI:NL:RBUTR:2009:BK8060

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
27 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-443628-08
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bijstandsfraude door opzettelijk nalaten van gegevensverstrekking

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 27 augustus 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van bijstandsfraude. De verdachte had in de periode van 1 juni 2001 tot en met 15 juli 2008 opzettelijk nagelaten om tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de uitkeringsinstantie, terwijl deze gegevens van belang waren voor de vaststelling van haar recht op bijstandsuitkering. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, na een eerdere relatie, samenwoonde met [betrokkene 1] en dit niet had gemeld, wat leidde tot onterecht ontvangen uitkeringen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in maart 2002 een bijstandsuitkering had aangevraagd, maar deze werd stopgezet toen [betrokkene 1] zich inschreef op haar adres. Ondanks dat de verdachte in mei 2003 opnieuw een uitkering aanvroeg, heeft zij niet gemeld dat zij weer samenwoonde met [betrokkene 1]. De rechtbank heeft getuigenverklaringen gehoord die bevestigden dat de verdachte en [betrokkene 1] gedurende langere tijd samenwoonden, wat de verdachte opzettelijk verzweeg. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan het opzettelijk nalaten van gegevensverstrekking en veroordeelde haar tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaar, alsook een werkstraf van 240 uur. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar zorg voor een kind en haar deelname aan een re-integratietraject.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/443628-08 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 27 augustus 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1975] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 13 augustus 2009, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van 1 juni 2001 tot en met 15 juli 2008 bijstandsfraude heeft gepleegd.
3. De beoordeling van het bewijs
3.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op het proces-verbaal van onderzoek van de sociale recherche Nieuwegein, de verklaringen van verdachte, [betrokkene 1], [betrokkene 2], de ouders van [betrokkene 1] en de door verdachte ingevulde rechtmatigheidsformulieren ten behoeve van haar uitkering, zoals deze zich in het dossier bevinden.
3.2. Het standpunt van verdachte
Verdachte is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen. Verdachte wijst er wel op dat zij in de periode van maart 2002 tot en met mei 2003 geen uitkering heeft genoten en dat zij vanaf mei 2003 minimaal negen maanden niet met de heer [betrokkene 1] heeft samengewoond en in die tijd dan ook geen fraude heeft gepleegd.
3.3. Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft na haar scheiding van [betrokkene 3] in juni 2001 een uitkering ingevolge de Algemene Bijstandswet, naar de norm van een alleenstaande ouder, aangevraagd en toegekend gekregen met ingang van 27 juni 2001. Al vrij snel nadat haar ex-man [betrokkene 3] het huis had verlaten, is zij met de heer [betrokkene 1] gaan samenwonen in IJsselstein, zo blijkt uit de verklaringen van de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] (de stiefvader en moeder van [betrokkene 1]) , en [betrokkene 3] .
[betrokkene 1] heeft bij de sociale recherche verklaard dat hij, nadat [betrokkene 3] zich op 27 juni 2001 had laten uitschrijven, meteen bij verdachte is ingetrokken.
[betrokkene 1] heeft zich in maart 2002 op het adres van verdachte laten inschrijven en hiervan heeft verdachte middels het rechtmatigheidsformulier van maart 2002 melding gemaakt bij de uitkeringsinstantie. Per 14 maart 2002 is de uitkering aan verdachte om die reden stopgezet.
Verdachte heeft in mei 2003 opnieuw een bijstandsuitkering voor alleenstaande ouder aangevraagd omdat de relatie tussen haar en [betrokkene 1] zou zijn verbroken. De uitkering is aan haar toegekend met ingang van 20 mei 2003. Verdachte heeft verklaard dat zij na een periode van ongeveer negen maanden weer met [betrokkene 1] is gaan samenwonen. Zij heeft dit echter niet gemeld aan de uitkeringsinstantie en heeft telkens op het rechtmatigheidsformulier ingevuld dat haar woonsituatie niet was gewijzigd. De getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben verklaard dat [betrokkene 1] een paar dagen nadat [betrokkene 1] in mei 2003 bij verdachte was weggegaan, weer opnieuw bij haar is ingetrokken. [betrokkene 1] heeft verklaard dat hij toen gedurende ongeveer elf weken niet met verdachte heeft samengewoond.
Half september 2006 is de relatie tussen verdachte en [betrokkene 1] verbroken. [betrokkene 1] heeft op 14 september 2006 de woning van verdachte verlaten.
In de periode dat verdachte en [betrokkene 1] hebben samengewoond, hebben zij geregeld samen verbleven in de caravan van [betrokkene 1] op de camping in Kesteren.
Vanaf augustus 2007 woont verdachte samen met [betrokkene 2] in IJsselstein. Na de aanhouding van verdachte op 15 juli 2008 is per die datum haar bijstandsuitkering stopgezet.
Verdachte heeft ook over de periode van augustus 2007 tot en met 15 juli 2008 telkens op het rechtmatigheidsformulier aangegeven dat haar woonsituatie ongewijzigd was.
Verdachte heeft de pleegperiode zoals ten laste gelegd betwist.
De rechtbank overweegt dat uit de stukken blijkt dat aan verdachte in de periode van 14 maart 2002 tot en met 20 mei 2003 geen uitkering is verstrekt. Ook volgt uit de stukken en het verhandelde ter zitting dat verdachte in de periode van 14 september 2006 tot augustus 2007 niet met de heer [betrokkene 1] en niet met de heer [betrokkene 2] heeft samengewoond.
Nu deze beide perioden zijn gelegen binnen de ten laste gelegde periode, zal de rechtbank hiermee bij de strafoplegging rekening houden.
Dat geldt echter niet voor de periode van 20 mei 2003 tot januari/februari 2004. De rechtbank acht bewezen dat verdachte ook gedurende deze periode met de heer [betrokkene 1] heeft samengewoond en dit niet heeft doorgegeven aan de sociale dienst. De rechtbank betrekt daarbij in de eerste plaats de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2], waaruit blijkt dat de heer [betrokkene 1] slechts enkele dagen bij hen heeft verbleven in verband met een kortdurende ruzie met verdachte. Na die paar dagen is de heer [betrokkene 1], aldus deze verklaringen, weer bij verdachte ingetrokken en zijn de beide getuigen ook elke week bij verdachte, de heer [betrokkene 1] en hun kleinkind op bezoek geweest. De rechtbank heeft geen reden om aan deze gedetailleerde verklaringen te twijfelen. Voorts hecht de rechtbank belang aan de verklaring van de heer [betrokkene 1] , die weliswaar heeft verklaard dat hij gedurende een periode van elf weken niet bij verdachte heeft gewoond, maar tevens heeft verklaard dat verdachte en hij het plan hadden opgevat dat hij zich zou laten uitschrijven zodat verdachte een bijstandsuitkering kon aanvragen om zodoende extra financiële armslag te hebben en dat hij in de praktijk gedurende de gehele periode met haar heeft samengewoond.
3.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op tijdstippen in de periode van 01 juni 2001 tot en met 15 juli 2008 te IJsselstein, in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 65 van de Algemene bijstandswet en artikel 17 van de Wet werk en bijstand, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf en een ander, terwijl verdachte wist dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een uitkering krachtens de Algemene bijstandswet (Abw) en de Wet werk en bijstand (WWB), dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft zij, verdachte, daar – telkens – opzettelijk geen opgave gedaan van en verzwegen dat zij, verdachte, in de periode voornoemd duurzaam een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met de heer [betrokkene 1] en [betrokkene 2], en heeft zij, verdachte, - telkens – op de rechtmatigheidsonderzoeksformulieren bij de betreffende vraag aangekruist dat er geen verandering was in haar woonsituatie en dat zij, verdachte, niet samenwoonde.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4. De strafbaarheid
4.1. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
In strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of een anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, dan wel voor de hoogte of duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming, meermalen gepleegd.
4.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.
5. De strafoplegging
5.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar alsmede een werkstraf voor de duur van 240 uur subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis.
5.2. Het standpunt van verdachte
Verdachte zit momenteel in een traject van het UWV en het is de bedoeling en de wens van verdachte om weer aan het werk te geraken.
Verdachte geniet thans een ziektewetuitkering vanwege gezondheidsklachten aan haar schouder waarvoor zij onder behandeling is.
Verdachte heeft voorts verklaard dat zij op dit moment nog de zorg heeft voor haar zevenjarige dochter [x]. Om die reden zou verdachte liever geen vrijheidsstraf opgelegd krijgen.
5.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich gedurende een lange periode, te weten ruim vijf jaren schuldig gemaakt aan uitkeringsfraude door opzettelijk geen melding te maken van het feit dat zij samenwoonde. Hierdoor heeft zij de controle op de aan haar verstrekte uitkering onmogelijk gemaakt en ten onrechte een bijstandsuitkering ontvangen. Door aldus te handelen heeft verdachte misbruik gemaakt van het sociale stelsel zoals dat in Nederland bestaat en zich ten koste van de maatschappij verrijkt.
De rechtbank merkt daarbij op dat een bijstandsuitkering bedoeld is om de mensen, die om wat voor reden dan ook niet in hun eigen inkomen kunnen voorzien, te verzekeren van een aanvaardbaar inkomen. Door het misbruik maken van deze voorzieningen wordt aan het sociale stelsel afbreuk gedaan. De rechtbank rekent het verdachte aan dat zij zich om de belangen van de maatschappij niet heeft bekommerd en telkens weer heeft verzwegen dat zij samenwoonde. Dit gebeurde niet eenmaal; ook bij haar nieuwe partner heeft zij ervoor gekozen om geen melding te doen van het samenwonen met hem en zijn zoon.
Verdachte heeft een blanco strafblad. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf niet in de rede ligt.
Voor zover al aan de orde, ziet de rechtbank geen ruimte om aan verdachte een geldboete op te leggen, gelet op de geringe financiële draagkracht van verdachte en het feit dat de gemeente heeft aangekondigd het teveel genoten bedrag aan uitkering van verdachte te zullen terugvorderen.
De rechtbank acht gelet op het bovenstaande een werkstraf van na te melden duur passend en geboden. Daarnaast acht de rechtbank een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur eveneens passend, teneinde verdachte er van te weerhouden zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan soortgelijke strafbare feiten.
6. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 227b van het Wetboek van Strafrecht.
7. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
In strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of een anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, dan wel voor de hoogte of duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van DRIE (3) MAANDEN, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
- omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte voorts tot een werkstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Perrick, voorzitter, mr. A. Kuijer en mr. V. van Dam, rechters, in tegenwoordigheid van H.J. Nieboer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 27 augustus 2009.