RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummers: SBR 09/2243 en SBR 09/2311
uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 september 2009 op het verzoek om voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak
Bewonersorganisatie Minervaplein e.o.,
te Utrecht,
eiseres,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht,
verweerder.
Inleiding
1.1 Het verzoek heeft betrekking op het besluit van 10 (11) augustus 2009, waarbij verweerder een ontheffing op grond van artikel 3.23 van de Wro heeft verleend. Daarbij is als voorwaarde gesteld dat de tuin na het verwijderen van de noodlokalen in de oorspronkelijke staat hersteld wordt. De noodlokalen moeten binnen een termijn van drie jaar na het verlenen van de bouwvergunning weer verwijderd worden.
Voorts heeft het verzoek betrekking op het besluit van eveneens 10 (11) augustus 2009, waarbij verweerder een reguliere bouwvergunning heeft verleend voor de bouw van vier tijdelijke noodlokalen achter een school op het perceel Homeruslaan 40, gemeente Abstede.
Tegen dit besluit staat rechtstreeks beroep open. Eiseres heeft beroep ingesteld. Tevens is een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
1.2 Het verzoek is op 22 september 2009 ter zitting behandeld, waar eiseres is vertegenwoordigd door J.C.A. Offringa, voorzitter van Bewonersorganisatie Minervaplein e.o., en zijn echtgenote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.P. de Keijzer, werkzaam bij de gemeente Utrecht. Namens DMO, Afdeling Onderwijshuisvesting is [X] ter zitting verschenen.
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is voorts bepaald dat, indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, deze onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak. Deze situatie doet zich hier voor.
Ten aanzien van het beroep (SBR 09/2243):
2.3 Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan een belanghebbende tegen een besluit bezwaar maken.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge artikel 1:2, derde lid, van de Awb worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
2.4 De vraag of de bewonersorganisatie als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Awb kan worden aangemerkt, welke vraag van openbare orde is, beantwoordt de voorzieningenrechter ontkennend. Daartoe heeft de voorzieningenrechter het volgende overwogen.
2.5 Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) heeft overwogen in onder andere de uitspraak van 25 juni 2003 in zaak no. 200202381/1 (www.raadvanstate.nl) volgt uit artikel 1:2, derde lid, van de Awb dat voor het opkomen in rechte ter behartiging van algemene en collectieve belangen de eis van rechtspersoonlijkheid geldt om als belanghebbende te kunnen worden aangemerkt.
2.6 Eiseres heeft ter zitting toegelicht dat de zij een actieve, door de gemeente erkende bewonersorganisatie is, die voor de belangen van omwonenden opkomt. Onweersproken is dat eiseres is betrokken bij het groenbeheer rondom het gebouw van het Utrechts Stedelijk Gymnasium en bij een veilige leefomgeving voor de leerlingen en omwonenden. Ook is zij betrokken bij verkeerszaken. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat er een bestuur is, bestaande uit een voorzitter, secretaris en een penningmeester. Er is geen sprake van rechtspersoonlijkheid, een ledenbestand/-administratie ontbreekt en er vinden geen vergaderingen plaats. Het contact met de omwonenden vindt incidenteel/ad hoc plaats. Jaarlijks ontvangt eiseres (op/via de particuliere rekening van de penningmeester) van de gemeente een jaarlijks financiële bijdrage. Er is geen sprake van enige vorm van contributie.
2.7 Gelet op het vorenstaande komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat de bewonersorganisatie niet kan worden aangemerkt als een vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid, ook wel informele vereniging genoemd, in de zin van artikel 2:26 van het Burgerlijk Wetboek, nu de bewonersorganisatie niet voldoet aan de cumulatieve vereisten, dat:
1) er een ledenbestand moet zijn;
2) het om een organisatorisch verband moet gaan dat is opgericht voor een bepaald doel, zodat sprake moet zijn van regelmatige ledenvergaderingen, een bestuur en een samenwerking die op enige continuïteit is gericht;
3) de organisatie als een eenheid dient deel te nemen aan het rechtsverkeer.
Desgevraagd heeft eiseres ter zitting erkend dat geen sprake is van bovengenoemde informele vereniging.
2.8 Nu eiseres expliciet opkomt voor het collectieve belang bestaat er voor de voorzieningenrechter geen ruimte voor de beantwoording van de vraag of eiseres als entiteit als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt. Hieruit volgt dat eiseres als organisatie niet-ontvankelijk is in haar beroep.
2.9 Ten slotte heeft de voorzieningenrechter beoordeeld of de voorzitter van eiseres, Offringa, als initiatiefnemer van het instellen van het beroep/verzoek als natuurlijk persoon als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb kan worden beschouwd. Ook deze vraag beantwoordt de voorzieningenrechter ontkennend nu Offringa recht tegenover de school woont, waardoor hij geen zicht heeft op de rozentuin of de toekomstige noodlokalen die achter de school zullen worden geplaatst. Het argument van Offringa dat de (rozen)tuin de “groene long” van de wijk vormt is zodanig algemeen dat dit onvoldoende onderscheidend is om op grond daarvan te kunnen oordelen dat het belang van Offringa als natuurlijk persoon rechtstreeks betrokken is bij de onderhavige besluiten.
2.10 Uit het voorgaande volgt dat eiseres als bewonersorganisatie noch haar voorzitter als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb bij de thans bestreden besluiten kan worden aangemerkt. Om die reden dient eiseres niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar beroep. Hieruit volgt dat de voorzieningenrechter niet toekomt aan een inhoudelijke behandeling van het beroep.
De voorzieningenrechter is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening (SBR 09/2311):
2.11 Gelet op de beslissing in de hoofdzaak is het treffen van een voorlopige voorziening niet vereist. De voorzieningenrechter ziet evenmin aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
Ten aanzien van het beroep:
3.1 verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening:
3.2 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems en in het openbaar uitgesproken op 23 september 2009.
De griffier: De voorzieningenrechter:
mr. J.J. van Doorn mr. J.M. Willems
Tegen de beslissing op beroep staat, binnen zes weken na de dag van verzending hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Let wel
Ook als u in deze uitspraak (gedeeltelijk) in het gelijk bent gesteld, kan het van belang zijn hoger beroep in te stellen voor zover de voorzieningenrechter gronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen en u daar niet in wilt berusten.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraken van 22 oktober 2008 in zaak nr. 200706507/1 en van 10 december 2008 in zaak nr. 200706330/1 zijn de statutaire doelen van de stichting ROM zo veelomvattend dat ze onvoldoende onderscheidend zijn om op grond daarvan te kunnen oordelen dat het belang van deze stichting rechtstreeks is betrokken bij de in die uitspraken in het geding zijnde besluiten.