ECLI:NL:RBUTR:2009:BK8454

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
23 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
211161 / HAZA 06-992
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.C. Hagedoorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding wegens verlies van verdienvermogen en smartengeld na ongeval

In deze zaak vorderde eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.L.A. van Eeuwijk, een schadevergoeding van in totaal € 120.000,- wegens verlies van verdienvermogen en smartengeld na een ongeval op 21 september 1997. De gedaagden, waaronder de naamloze vennootschap Europeesche Verzekering Maatschappij N.V., werden vertegenwoordigd door advocaat mr. W.A.M. Rupert. De rechtbank Utrecht heeft op 23 december 2009 uitspraak gedaan in deze civiele zaak, waarin de vorderingen van eiser werden beoordeeld. Eiser stelde dat hij door het ongeval blijvende schade had opgelopen, waaronder gehoorstoornissen en epilepsie, en vorderde een schadevergoeding voor zowel materiële als immateriële schade. De rechtbank oordeelde dat de schade van eiser, wat betreft het verlies van arbeidsvermogen, in totaal € 154.830,- bedroeg, waarvan 75% door de gedaagden moest worden vergoed. Daarnaast werd een bedrag van € 12.000,- voor immateriële schade toegewezen, wat resulteerde in een totale schadevergoeding van € 131.972,34, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank wees ook de proceskosten toe aan eiser, die in totaal € 8.205,98 bedroegen. De gedaagden werden hoofdelijk veroordeeld tot betaling, zodat indien de één betaalt, de ander zal zijn bevrijd. Dit vonnis werd uitgesproken door mr. S.C. Hagedoorn.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
211161 / HA ZA 06-99223 december 2009
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 211161 / HA ZA 06-992
Vonnis van 23 december 2009
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. J.L.A. van Eeuwijk,
tegen
1. [gedaagde],
wonende te [woonplaats],
2. de naamloze vennootschap
EUROPEESCHE VERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Amsterdam-Zuidoost,
gedaagden,
advocaat: mr. W.A.M. Rupert.
Partijen zullen hierna [eiser], [gedaagde sub1] en de Europeesche genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
• het tussenvonnis van 21 januari 2009;
• de akte aan de zijde van [eiser] houdende vermeerdering van eis met als bijlage het rapport van het Rekenbureau d.d. 7 april 2009;
• de antwoordakte van de zijde van [gedaagde sub1] en de Europeesche.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. Het geschil
2.1. Partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde sub1] en de Europeesche 75% van de schade aan [eiser] zullen vergoeden.
2.2. [eiser] heeft bij dagvaarding gevorderd f 120.000,- aan inkomstenderving en
f 75.000,- aan smartengeld, beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
21 september 1997 en vermeerderd met f 950,- rente over reeds door de Europeesche betaalde bedragen. Bij conclusie van repliek heeft [eiser] onbetwist gesteld dat hij tot dan toe een bedrag van EUR 15.000,- aan voorschotten van de Europeesche heeft ontvangen.
2.3. [eiser] vordert (in de onder ?1.1 genoemde akte van zijn zijde), tot vermeerdering van eis, gedaagden hoofdelijk te veroordelen om aan hem te betalen:
- met betrekking tot verlies van arbeidsvermogen 75% van het door het Rekenbureau op pagina 12 van haar rapport berekende schade ad € 154.830,- zijnde deze 75% € 116.112,50 (bedoeld zal zijn, zo begrijpt de rechtbank: € 116.122,50), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2009 tot de dag der voldoening;
- met betrekking tot smartengeld 75% van een bedrag van € 45.000,- zijnde deze 75%
€ 33.750,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 september 1997 tot de dag der voldoening;
- met betrekking tot verlies van zelfwerkzaamheid vanaf datum ongeval tot 1 januari 2008
75% x € 11,25 jaar ad € 500,- per jaar zijnde deze 75% € 4.218,- (bedoeld zal zijn, zo begrijpt de rechtbank: € 4.218, 75), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 september 1997 tot de dag der voldoening;
- met betrekking tot kosten van het rapport van het Rekenbureau € 2.200,- inclusief BTW, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2009 tot de dag der voldoening.
2.4. Ook geeft [eiser] aan zijn vorderingen met betrekking tot de buitengerechtelijke kosten en de kosten medisch adviseur etc. te handhaven.
3. De verdere beoordeling
3.1. De rechtbank stelt voorop, dat zij reeds onder rechtsoverweging 4.16 van het tussenvonnis van 23 augustus 2006 heeft geoordeeld dat door [eiser] gevorderde buitengerechtelijke kosten, inclusief de gevorderde kosten van zijn medisch adviseur niet voor toewijzing vatbaar zijn. De rechtbank zal om die reden in dit vonnis niet nader ingaan op die vorderingen en uitsluitend oordelen over de overige hierboven genoemde vorderingen.
Verlies van arbeidsvermogen
3.2. Het Rekenbureau geeft op pagina 12 van haar rapport aan, dat de schade van [eiser], voor wat betreft het verlies van arbeidsvermogen in totaal € 154.830,- bedraagt.
3.3. [gedaagde sub1] en de Europeesche betogen dat op pagina 9 van het Rekenrapport wordt vastgesteld dat [eiser] op zijn vroegst op 1 januari 1999 in een functie zou starten. Dit is volgens hen onrealistisch, nu de kans dat [eiser] aan het werk zou zijn gegaan buitengewoon klein is omdat hij zijn scholing voortijdig heeft afgebroken, hij (mede daardoor) al langere tijd voorafgaand aan het ongeval werkloos was en hij niet of nauwelijks Nederlands spreekt. [gedaagde sub1] en de Europeesche stellen daarom dat het moment van starten in de functie van bijvoorbeeld machineoperator (veel) later dient te worden ingeschat dan
1 januari 1999. Zij betogen dat het Rekenbureau de conclusie van Van Groenstein, de arbeidsdeskundige, (dat [eiser] “op enig moment” in aanmerking had kunnen komen voor de functie van machineoperator) onjuist geïnterpreteerd heeft door uit te gaan van 1 januari 1999 als mogelijke startdatum in een nieuwe functie. [gedaagde sub1] en de Europeesche stellen zich derhalve primair op het standpunt dat [eiser] nooit de functie van machineoperator had kunnen verwerven en subsidiair betogen zij dat van een latere hypothetische startdatum dient te worden uitgegaan.
3.4. Op pagina 9 van het rapport heeft het Rekenbureau als volgt toegelicht waarom zij er voor de berekening vanuit is gegaan dat [eiser] op zijn vroegst per 1 januari 1999 in een functie zal starten:
“De conclusie van het arbeidsdeskundig rapport luidt dat de heer [eiser] op “enig moment” in aanmerking had kunnen komen voor een functie als machineoperator in een productiebedrijf. (…)
Het is voor de berekening zeer bepalend welke moment wordt gekozen dat de heer [eiser] in bovengenoemde functie zou starten. Het arbeidsdeskundig rapport meldt hieromtrent het volgende:
• De heer [eiser] heeft de opleiding PC-T voortijdig beëindigd op 11-8-1997 i.v.m. zeer gebrekkige spreek- en luistervaardigheid.
• Betrokkene zou opnieuw eerst worden aangemeld voor het volgen van een bijscholing Nederlands. Ten tijde van het ongeval was betrokkene niet bezig met een opleiding.
• Of men de intentie had betrokkene daarna weer te laten deelnemen aan een opleiding of dat de intentie was hem te begeleiden naar een functie is onbekend.
• In zijn algemeenheid is aan te geven dat gemeente en UWV thans uitgaan van een betaald opleidingstraject van maximaal 1 jaar.
• Zijn kwalificaties tot het kunnen verkrijgen van werk waren niet sterk.
Op grond van bovenstaande zal er voor de berekening worden uitgegaan dat de heer [eiser] op zijn vroegst per 1 januari 1999 in een functie zal starten. Tot 1 januari 1999 zal er derhalve geen schade zijn.”
3.5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Rekenbureau hiermee voldoende gemotiveerd aangegeven waarom zij er vanuit is gegaan dat [eiser] op zijn vroegst per
1 januari 1999 in een functie zou starten. Uit die motivering volgt dat het Rekenbureau er rekening mee heeft gehouden dat [eiser] zijn scholing voortijdig heeft afgebroken (eerste bullit), dat hij al langere tijd voorafgaand aan het ongeval werkloos was (laatste bullit) en dat hij niet of nauwelijks Nederlands spreekt (eerste, tweede en laatste bullit). Naar het oordeel van de rechtbank kunnen gedaagden [eiser] ook niet tegenwerpen dat hij ten tijde van het ongeval (nog) geen cursusplaats had voor bijscholing Nederlands, nu het tijdsverloop tussen het moment waarop hij de opleiding PC-T voortijdig beëindigde
(11 augustus 1997) en de datum van het ongeval (21 september 1997) relatief kort was.
Uit de aangehaalde passage uit het Rekenrapport volgt dan ook niet, in tegenstelling tot wat [gedaagde sub1] en de Europeesche betogen, dat het Rekenbureau de conclusie van Van Groenestein (dat [eiser] “op enig moment” in aanmerking had kunnen komen voor de functie van machineoperator) onjuist heeft geïnterpreteerd door uit te gaan van 1 januari 1999 als mogelijke startdatum in een nieuwe functie. De rechtbank gaat derhalve voorbij aan de (onder ?3.3 van dit vonnis vermelde) bezwaren van [gedaagde sub1] en de Europeesche tegen de berekening bij verlies van arbeidsvermogen in het Rekenrapport.
3.6. De conclusie van het rapport van het Rekenbureau dat de schade van [eiser] wat betreft het verlies van arbeidsvermogen in totaal € 154.830,- bedraagt wordt dus overgenomen. Nu partijen zijn overeengekomen dat de Europeesche 75% van de schade aan [eiser] zal vergoeden zal de rechtbank een bedrag van € 116.122,50 aan verlies van arbeidsvermogen aan [eiser] toewijzen.
Smartengeld
3.7. [eiser] betoogt dat zijn immateriële schade € 45.000,- bedraagt. Hij verwijst hiervoor naar nummer 272 van de ANBW Smartengeldgids. Volgens hem dient met name het blijvend karakter van de gehoorstoornissen en de epilepsie tot een relatief hoog smartengeld te leiden.
3.8. [gedaagde sub1] en de Europeesche stellen, onder verwijzing naar het rapport van Roos, de KNO-arts, en het rapport van Wiersma, de verzekeringsarts/RGA, dat de door [eiser] gestelde gehoorstoornis niet objectiveerbaar is, althans niet dermate ernstig is dat een hoge smartengeldvergoeding op zijn plaats is. Wat betreft de door [eiser] gestelde epilepsie betogen [gedaagde sub1] en de Europeesche dat niet gesproken kan worden van een blijvend c.q. permanent karakter. Daarom lijkt volgens hen, mede gezien nummer 720 van de ANWB Smartengeldgids, een bedrag van maximaal € 4.000,- redelijk.
3.9. In artikel 6:106 lid 1 onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW) is kort gezegd bepaald dat een benadeelde die lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast, recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Het staat vast dat [eiser] als gevolg van de aanrijding op 21 september 1997 lichamelijk letsel heeft opgelopen. In dit verband zijn naar het oordeel van de rechtbank de volgende omstandigheden van belang:
- Uit het rapport van Koelen, de zenuwarts, volgt dat [eiser] de volgende klachten heeft: hoofdpijn, duizeligheid, een verhoogd gevoel van innerlijke gespannenheid en vergeetachtigheid;
• Uit het rapport van Roos, de KNO-arts, komt naar voren dat de huidige klachten van [eiser] als gevolg van het ongeval (verminderd gehoor, oorsuizen en duizeligheid) hebben geleid tot een beperking in de communicatie op ieder niveau en dat het huidige percentage functionele invaliditeit van de gehele mens [eiser], voor wat betreft het verminderde gehoor, 16% bedraagt;
• Uit het rapport van Wiersma, de verzekeringsarts/RGA, blijkt dat [eiser] een enkele maal last heeft van een aanval van epilepsie en dat bij [eiser] beperkingen in relatie tot (het gebruik van medicijnen ter onderdrukking van) epilepsie aanwezig zijn.
3.10. Gelet op vergelijkbare gevallen, alsmede de hierboven genoemde omstandigheden acht de rechtbank een vergoeding van € 12.000,- voor immateriële schade (smartengeld) billijk. Nu partijen zijn overeengekomen dat de Europeesche 75% van de schade aan [eiser] zal vergoeden, zal de rechtbank een bedrag van € 9.000,- voor immateriële schade toewijzen.
Verlies van zelfwerkzaamheid
3.11. De vordering van [eiser] met betrekking tot verlies van zelfwerkzaamheid vanaf
21 september 1997 tot 1 januari 2008 zal -gezien de afspraak tussen partijen, zoals gevorderd, voor 75%- worden toegewezen, nu deze vordering niet door [gedaagde sub1] en
de Europeesche is betwist. Derhalve zal hiervoor een bedrag van € 4.218,75 worden toegewezen.
Kosten rapport Rekenbureau
3.12. Wat betreft de vordering van [eiser] die betrekking heeft op de kosten van het rapport van het Rekenbureau ter hoogte van € 2.200,- inclusief BTW gaat de rechtbank ervan uit -nu dit niet betwist is door [gedaagde sub1] en de Europeesche- dat dit redelijke kosten zijn en dat de verrichte werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk waren ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid (artikel 6:96 lid 2 sub b BW). Deze vordering van [eiser] zal derhalve worden toegewezen.
Wettelijke rente
3.13. [eiser] heeft wettelijke rente gevorderd (1) vanaf 1 januari 2009 over de schadevergoeding voor verlies van arbeidsvermogen (2) vanaf 21 september 1997 (de datum van ongeval) over de immateriële schadevergoeding (smartengeld) en de schadevergoeding voor verlies van zelfwerkzaamheid en (3) vanaf 1 mei 2009 over de kosten van het rapport van het Rekenbureau. De rechtbank zal deze gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu deze niet betwist is door [gedaagde sub1] en de Europeesche. Voorts heeft [eiser] een bedrag van
EUR 431,09 (f 950,-) gevorderd aan rente over de reeds door de Europeesche aan hem betaalde bedragen. Ook dit bedrag is niet door [gedaagde sub1] en de Europeesche betwist en zal worden toegewezen.
Proceskosten
3.14. [gedaagde sub1] en de Europeesche zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partijen volledig in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 68,97 (f 152,00)
- vast recht 93,02
- in debet gesteld vast recht 1.649,49
- salaris advocaat 6.394,50 (4,5punt × tarief EUR 1.421,00)
Totaal EUR 8.205,98
Kosten rapporten Wiersma en Van Groenestein
3.15. [gedaagde sub1] en de Europeesche zullen daarnaast als de grotendeels in het ongelijk gestelde partijen in de kosten van de deskundigenberichten van Wiersma en
Van Groenestein worden veroordeeld. De Europeesche heeft een voorschot van € 2.341,92 betaald voor het deskundigenbericht van Wiersma. De eindnota van Wiersma bedroeg eveneens € 2.341,92. Voor het deskundigenbericht van Van Groenestein heeft
de Europeesche een voorschot van € 5.176,50 betaald. De eindnota van Van Groenenstein bedroeg € 4.845,78. Het verschil tussen het betaalde voorschot en de eindnota van Van Groenestein, een bedrag van € 330,72, is reeds geretourneerd aan de Europeesche. Nu de kosten van deze deskundigenberichten reeds zijn betaald door de Europeesche is over deze kosten bij de beslissing van de rechtbank hieronder niets opgenomen.
Betaalde voorschotten
3.16. Het staat vast dat de Europeesche [eiser] reeds een bedrag van € 15.000,- aan voorschotten heeft betaald. Dit bedrag dient in mindering te worden gebracht op de hierboven besproken vorderingen die de rechtbank zal toewijzen, met inachtneming van hetgeen bepaald is in artikel 6:44 lid 1 BW.
Ten slotte
3.17. De rechter overweegt dat dit vonnis, in verband met gewijzigde werkverdeling binnen de rechtbank, wordt gewezen door mr. S.C. Hagedoorn, in plaats van
mr. G.A.M.E. van der Burg-van Geest.
4. De beslissing
De rechtbank
4.1. veroordeelt [gedaagde sub1] en de Europeesche hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, tot betaling aan [eiser] van een bedrag van
EUR 131.972,34 (honderdeenendertigduizendnegenhonderdtweeënzeventig euro en vierendertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over EUR 116.122,50 vanaf
1 januari 2009, over EUR 13.218,75 vanaf 21 september 1997 en over EUR 2.200,- vanaf
1 mei 2009 tot de dag van volledige betaling, met dien verstande dat hierop -met inachtneming van hetgeen bepaald is in artikel 6:44 lid 1 BW- een bedrag van EUR 15.000,- aan reeds door de Europeesche betaalde voorschotten in mindering dient te worden gebracht,
4.2. veroordeelt [gedaagde sub1] en de Europeesche hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 8.205,98, te voldoen aan de griffier,
4.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C. Hagedoorn en in het openbaar uitgesproken op 23 december 2009. JvdL