ECLI:NL:RBUTR:2009:BL1888

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
23 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/995384-08
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Illegale import en handel in consumentenvuurwerk door rechtspersoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 23 december 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een rechtspersoon die beschuldigd werd van het illegaal importeren en verhandelen van consumentenvuurwerk. De tenlastelegging betrof het medeplegen van opzettelijke overtreding van voorschriften gesteld krachtens artikel 24 (oud), eerste lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, in de periode van 1 januari 2005 tot en met 13 december 2006, een aanzienlijke hoeveelheid consumentenvuurwerk (2908 kilogram) binnen het grondgebied van Nederland had gebracht, dat niet voldeed aan de geldende wet- en regelgeving. Dit vuurwerk was onder andere aangetroffen in een vrachtauto en een zeecontainer in Amstelveen op 5 december 2006. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk handelde door het vuurwerk te verkopen aan Nederlanders en het transport te organiseren, waarbij de verdachte en haar feitelijk leidinggevende aanwezig waren bij het laden en lossen van het vuurwerk. De rechtbank heeft de officier van justitie niet ontvankelijk verklaard in de vervolging voor de onderdelen van de tenlastelegging die zich in Duitsland zouden hebben afgespeeld, maar heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan de overige feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 16.000, waarvan € 8.000 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de risico's voor de volksgezondheid en het feit dat de verdachte geen vergunning had om vuurwerk te verhandelen in Nederland.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/995384-08
vonnis van de meervoudige economische kamer d.d. 23 december 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte]
Gevestigd te Luxemburg,
[woonadres] [woonplaats],
ter zitting vertegenwoordigd door [gemachtigde 1].
Raadsman: mr. J.I.M.G. Jahae, advocaat te Amsterdam.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is behandeld op de terechtzitting van 29 mei 2009, 16 november 2009, 17 november 2009, 19 november 2009 en 9 december 2009, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
samen met (een) ander(en) consumentenvuurwerk dat niet voldoet aan de voorschriften binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of voorhanden heeft gehad en/of aan een ander ter beschikking heeft gesteld.
3. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
In de tenlastelegging zijn -onder meer- pleegplaatsen in Duitsland opgenomen.
Volgens vaste jurisprudentie is er, op grond van het bepaalde in artikel 2 van het Wetboek van Strafrecht, rechtsmacht indien het feit mede in Nederland is begaan. Deze rechtsmacht geldt in dat geval ook ten aanzien van gedragingen die buiten Nederland hebben plaatsgevonden. In de onderhavige zaak speelt dit echter niet. Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting komt de rechtbank tot de conclusie dat de diverse tenlastegelegde gedragingen niet kunnen worden gezien als onderdelen van één en hetzelfde feit. De handelingen die in Duitsland zouden zijn verricht, vormen zelfstandige feiten en zijn niet aan te merken als onderdeel van of uitvoeringshandeling voor de in Nederland gepleegde feiten.
De rechtbank zal dan ook de officier van justitie niet ontvankelijk verklaren in de vervolging ten aanzien van de tenlastegelegde onderdelen die zich zouden hebben afgespeeld in Duitsland.
3. De beoordeling van het bewijs
3.1. Het bewijs en de waardering daarvan
Wanneer in de hiernavolgende bewijsoverweging wordt verwezen naar een paginanummer, betreft dit (tenzij anders vermeld) een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal uit het betreffende zaaksdossier dan wel persoonsdossier behorende bij het proces-verbaal 2006335496, opgemaakt door verbalisanten werkzaam binnen het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Inlichtingen en Opsporingsdienst (VROM-IOD).
Aanleiding onderzoek
In 2004 is er strafrechtelijk onderzoek gedaan onder de naam ‘[x]’, waarin de naam [medeverdachte 1] naar voren kwam als importeur van Chinese rollen via Hamburg in 2003. In januari 2005 heeft de FIOD en later ook VROM-IOD onderzoek gedaan naar de administratie van [medeverdachte 1]. Daaruit rees het vermoeden, dat [medeverdachte 1] niet-toegelaten consumenten-vuurwerk aan particulieren ter beschikking stelde.
In 2005 en 2006 kwamen diverse CIE-info’s binnen met betrekking tot opslag door [medeverdachte 1] van illegaal vuurwerk in Duitsland en levering van dat vuurwerk aan Nederlanders, onder andere aan [medeverdachte 2]. Tevens staat in deze CIE-info dat [medeverdachte 2] illegaal ingevoerd vuurwerk aflevert aan klanten in Nederland.
Telefoon en fax van [medeverdachte 1] zijn vanaf half juli 2006 onder de tap gegaan. Vervolgens zijn ook de telefoons van [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] vof, [gemachtigde 1] en [verdachte] afgeluisterd en zijn zowel [medeverdachte 1], als [medeverdachte 2] en [gemachtigde 1] stelselmatig geobserveerd.
In dit onderzoek is een groot aantal personen als verdachte aangemerkt. De onderhavige zaak is ter zitting gelijktijdig doch niet gevoegd behandeld met de zaken tegen de verdachten [gemachtigde 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] v.o.f., [medeverdachte 4], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5]. De rechtbank zal hen hierna steeds gezamenlijk aanduiden als ‘verdachten’ en ieder afzonderlijk met hun (achter)naam, zonodig voorzien van de voorletters.
Ter terechtzitting werd [verdachte] vertegenwoordigd door [gemachtigde 1].
Hij verklaarde in Luxemburg onder deze naam te handelen in vuurwerk en ook als zodanig te zijn ingeschreven in het Luxemburgse register van de Kamer van Koophandel.
Deze inschrijving blijkt ook uit het dossier.
Uit afgeluisterde telefoongesprekken kwam naar voren dat [gemachtigde 1] op 5 december 2006 vermoedelijk naar Duitsland zou gaan om vuurwerk op te halen. Naar aanleiding hiervan is [gemachtigde 1] op die dag geobserveerd. Uit het hieromtrent opgemaakte proces-verbaal blijkt dat de [gemachtigde 1] met het Luxemburgse kenteken [kenteken], omstreeks 09.10 uur op de snelweg A1, komend vanuit Duitsland, de grensovergang bij Oldenzaal passeerde.
De [gemachtigde 1] reed vervolgens naar Amstelveen en parkeerde op het terrein van een sporthal, genaamd [naam]. De chauffeur en een passagier stapten uit en gingen de kantine van de hal binnen. Ongeveer 15 minuten later arriveerde een kleine vrachtwagen, met opschrift ‘[bedrijf 1]’ bij de [naam] en parkeerde met de achterzijde in de richting van groene zeecontainer, die naast de [naam] stond. Vanuit de vrachtwagen werden dozen in de zeecontainer geladen. Daarbij werd waargenomen dat de persoon die op dat moment nog werd aangeduid als NN3, maar later bij de aanhouding [gemachtigde 1] bleek te zijn, op de laadklep van de vrachtwagen stond. Korte tijd later werd de laadklep van de vrachtwagen weer gesloten en verliet de vrachtwagen het parkeerterrein bij de [naam]. Vervolgens verliet ook de [gemachtigde 1] met behalve de bestuurder nog twee personen, het terrein. Nadat de auto in Amsterdam werd geparkeerd is de bestuurder, te weten [gemachtigde 1], aangehouden.
Kort daarvoor is ook de bestuurder van de vrachtauto, te weten [betrokkene 1], aangehouden.
[betrokkene 2] werd bij de [naam] aangehouden.
In de vrachtauto werd 2563 kg vuurwerk aangetroffen en in de zeecontainer 953 kg, waarvan 345 kg op 5 december 2006 is geleverd.
In de vrachtauto betrof dit dozen Battle Cry 210, Black Panther U22 en Armageddon 7180.
In de zeecontainer waren het onder meer dozen Black Panther U22 en Chinese rollen T809.
Uit NFI onderzoek bleek dat het brutogewicht van de Chinese rollen T809, de Battle Cry 210 en de Armageddon 7180 in strijd met de Regeling nadere eisen vuurwerk 2004 (hierna: [adres]) meer dan 10 kg bedroeg.
Tevens waren de Black Panther U22 en de Chinese rollen niet voorzien van een in de Nederlandse taal gestelde gebruiksaanwijzing.
Daarnaast bestond de lading van de Chinese rollen T809 niet uitsluitend uit zwart buskruit.
Tengevolge hiervan voldoet het vuurwerk niet aan de [adres] en/of de bij het Vuurwerkbesluit gestelde eisen.
[gemachtigde 1] heeft ter terechtzitting bekend te handelen in vuurwerk. Hij doet dit vanuit Luxemburg en heeft daarvoor ook een Luxemburgse vergunning. Omdat hij niet beschikt over opslagruimte in Luxemburg huurt hij ruimte in Duitsland, onder meer bij [medeverdachte 1] in Freren. Op 5 december 2006 is hij in zijn auto naar de opslagruimte in Freren gereden. Daar kwamen [betrokkene 1] en [betrokkene 3] met een bus. Zij hadden vuurwerk besteld en [gemachtigde 1] leverde hen dat. Tevens namens zij een partij vuurwerk mee voor [gemachtigde 1]. Dat betrof een bestelling van [betrokkene 2]. [betrokkene 1] heeft dit vuurwerk van [betrokkene 2] volgens afspraak in Amstelveen afgeleverd. Daar heeft [betrokkene 2] [gemachtigde 1] betaald voor het vuurwerk.
Ter zitting verklaarde [gemachtigde 1] voorts dat hij niet van tevoren wist dat het door hem aan [betrokkene 1] geleverde vuurwerk door [betrokkene 1] naar Nederland zou worden gebracht. Mogelijk zou [betrokkene 1] over een opslagruimte buiten Nederland beschikken, bijvoorbeeld in België, en het vuurwerk daarheen brengen, voordat hij met de bestelling van [betrokkene 2] naar Amstelveen zou komen.
Bij de politie heeft [gemachtigde 1] echter verklaard dat hij wist dat [betrokkene 1] en [betrokkene 3] het vuurwerk zouden invoeren in Nederland. Ze zijn bij Oldenzaal de grens binnen gesmokkeld en ontmoetten elkaar, volgens afspraak, weer in Amstelveen, bij [betrokkene 2].
[betrokkene 1] heeft tegenover de opsporingsambtenaren verklaard dat hij door [gemachtigde 1] was benaderd om een transport vuurwerk voor hem te doen. Hij kon wel wat extra geld gebruiken en stemde daarom in. Afgesproken werd dat [betrokkene 1] op 5 december 2006 om 06.00 uur met een bus bij de bunkers in Freren (Duitsland) zou zijn. [betrokkene 3] ging met [betrokkene 1] mee. Op het afgesproken moment arriveerde [gemachtigde 1] bij de bunkers en gaf aan welk vuurwerk geladen moest worden. Het vuurwerk was deels bestemd voor [betrokkene 2], een klant van [gemachtigde 1] en deels voor [betrokkene 1] zelf. [betrokkene 1] zou samen met [betrokkene 3] een partij vuurwerk kopen van [gemachtigde 1] om zelf weer door te verkopen. [betrokkene 1] zou dit vuurwerk tijdelijk opslaan in een door hem gehuurde container in Badhoevedorp en van daaruit weer verkopen. [gemachtigde 1] zou [betrokkene 1] € 550,-- betalen voor het transport. Van dat bedrag moest [betrokkene 1] zelf de huur van de vrachtauto betalen.
Voorts heeft [betrokkene 1] verklaard dat hij in de november 2006 tweemaal een transport met vuurwerk voor [gemachtigde 1] heeft gereden. Hij is beide keren met een gehuurde bus naar Freren gegaan, heeft aldaar in aanwezigheid van [gemachtigde 1] vuurwerk geladen en dit vuurwerk naar Nederland gereden. [gemachtigde 1] gaf aan [betrokkene 1] het afleveradres door.
[betrokkene 3] heeft tegenover de politie voor wat de feitelijke gang van zaken gelijkluidend aan [betrokkene 1] verklaard. Hij noemt ook het bedrag van € 550,-- dat [betrokkene 1] door [gemachtigde 1] betaald zou krijgen voor het transport van het vuurwerk.
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is primair aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van dit feit. De bemoeienis van verdachte met het vuurwerk hield met de verkoop in Luxemburg en de feitelijke aflevering in Duitsland op. Dit zijn in die landen legale handelingen. Hetgeen de afnemer doet met het vuurwerk komt niet voor rekening van verdachte.
Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat verdachte slechts verantwoordelijk is voor de partij vuurwerk die aan [betrokkene 2] te Amstelveen is geleverd.
Het oordeel van de rechtbank
In zijn eerste verklaring bij de politie heeft [gemachtigde 1] expliciet verklaard dat hij wist dat het vuurwerk naar Nederland zou gaan en dat ze het vuurwerk bij Oldenzaal Nederland binnen gesmokkeld hebben. Gelet op het feit dat de vrachtauto slechts 15 minuten na verdachte in Amstelveen arriveerde gaat de rechtbank er ook vanuit dat verdachte en [betrokkene 1] een groot deel van de reis samen hebben gereden.
In eerste instantie heeft [betrokkene 1] verklaard dat hij het transport reed in opdracht van [gemachtigde 1]. Bij de rechter-commissaris heeft [betrokkene 1] zijn verklaring aangepast, in die zin dat hij niet in opdracht van [gemachtigde 1] reed, maar slechts voor zichzelf.
De rechtbank acht deze verklaring van [betrokkene 1] bij de politie geloofwaardiger dan zijn latere verklaring bij de rechter-commissaris, nu de bij de politie afgelegde verklaring wordt ondersteund door de verklaring van [betrokkene 3].
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door vuurwerk te verkopen aan Nederlanders, het transport van het vuurwerk te organiseren, (vertegenwoordigd door [gemachtigde 1]) aanwezig te zijn bij laden van het vuurwerk in de transportbus in Duitsland en het uitladen van (een gedeelte) van het vuurwerk in Nederland, dit vuurwerk tezamen en in vereniging met anderen binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht.
Het standpunt van de verdediging dat het aangetroffen vuurwerk dient te worden gesplitst in de partij van [betrokkene 2] en de partij van [betrokkene 1] is niet, althans onvoldoende, onderbouwd. Uit de diverse getuigeverklaringen kan niet worden afgeleid dat de wetenschap van [gemachtigde 1] zich beperkt zou hebben tot de partij vuurwerk die bestemd was voor [betrokkene 2]. Ook overigens zijn in het dossier geen aanknopingspunten te vinden voor de stelling dat [gemachtigde 1] er gerechtvaardigd op kon vertrouwen dat [betrokkene 1] beschikte over een vuurwerkopslagruimte buiten Nederland. Dit verweer is derhalve niet aannemelijk geworden en wordt dan ook verworpen.
Aan verdachte wordt tenlastegelegd dat zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 13 december 2006 een (grote) hoeveelheid consumentvuurwerk dat niet voldeed aan de wet en regelgeving hieromtrent, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of voorhanden heeft gehad en/of ter beschikking heeft gesteld. Gelet op het in de tenlastelegging genoemde gewicht van het vuurwerk (2908 kilogram, zijnde het totaal van van het op 5 december 2006 aangetroffen vuurwerk in de vrachtauto bij [betrokkene 1] en het op die datum aan [betrokkene 2] geleverde vuurwerk) en de feitelijke uitwerking van de zaken 8 en 9 in de tenlastelegging, is de rechtbank van oordeel dat de steller van de tenlastelegging kennelijk bedoeld heeft de feiten van 5 december 2006 ten laste te leggen en niet de transporten waarvan [betrokkene 1] verklaard dat hij die in de maand november 2006 zou hebben uitgevoerd.
Toerekening handelingen van [gemachtigde 1] aan verdachte
Verdachte is een rechtspersoon en staat in Luxemburg ingeschreven in het Registre de Commerce et des Sociétés. Deze inschrijving noemt als directeuren: [gemachtigde 1], [gemachtigde 1] en [gemachtigde 1]. [gemachtigde 1] heeft verklaard dat hij in Luxemburg onder de naam [verdachte] handelt in vuurwerk. Gesteld noch gebleken is dat [gemachtigde 1] en/of [gemachtigde 1] zijn betrokken bij deze handel. [gemachtigde 1] heeft verklaard dat hij de feitelijke uitvoerende verantwoordelijke van het bedrijf is. Zijn zoon en dochter staan slechts ingeschreven als medevennoten, in verband met een makkelijke overdracht van de zaak in de toekomst.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de (strafbare) handelingen van [gemachtigde 1] in de hiervoor genoemde bewijsmiddelen door hem zijn verricht in het kader van de bedrijfsaktiviteiten voor [verdachte] en derhalve aan verdachte kunnen worden toegerekend.
De rechtbank komt op grond van voornoemde bewijsmiddelen tot een bewezenverklaring van dit feit voor zover begaan op 5 december 2006, zoals hierna zal worden uitgeschreven.
3.2. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 5 december 2006 te Amstelveen
tezamen en in vereniging met anderen
opzettelijk,
een (grote) hoeveelheid consumentenvuurwerk
(te weten: ongeveer 2908 kg ),
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of voorhanden heeft
gehad en/of aan een ander ter beschikking heeft gesteld, ten aanzien waarvan
niet werd voldaan aan de bij het Vuurwerkbesluit gestelde eisen of de ter
uitwerking van voornoemd besluit krachtens artikel 24, derde lid, van de Wet
milieugevaarlijke stoffen (thans artikel 9.2.2.1. Wet milieubeheer) gestelde
regels, immers ten aanzien van (de aangetroffen):
(Zaak 8 en 9 / in beslaggenomen partij(en) d.d. 5 december 2006 te Amstelveen)
Battle Cry cakebox(en) (210) en/of
U22 Black Panther vuurwerkpakket(ten) en/of
Chinese rol(len) (T809) en/of
Armageddon cakebox(en) ((7)180),
-bedroeg het brutogewicht van voormelde Chinese rollen (T809) en Battle
Cry cakeboxen (210) en Armageddon cakeboxen ((7)180), in strijd met
artikel 6, lid 5, van de Regeling nadere eisen aan vuurwerk 2004, meer dan 10
kg en
- waren voornoemde Chinese rollen (T809) en U22 Black Panther
vuurwerkpakketten, niet voorzien van een in de Nederlandse taal gestelde
gebruiksaanwijzing (met zodanige aanwijzingen en waarschuwingen dat bij
dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade bij de gebruiker en
omstanders kan ontstaan) en
- bestond de lading van voornoemde Chinese rollen (T809) niet uit uitsluitend zwart buskruit;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4. De strafbaarheid
4.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
Medeplegen van opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld krachtens
artikel 24 (oud), eerste lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen, begaan door een
rechtspersoon
4.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.
5. De strafoplegging
5.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een geldboete van € 17.500,-- waarvan € 7.500,-- voorwaardelijk.
5.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat bij de straftoemeting ten gunste van verdachte rekening dient te worden gehouden met het feit dat het een oude zaak betreft, verdachte geen strafblad heeft, de handel bescheiden in omvang was en verdachte nauwelijks financieel gewin heeft opgeleverd.
5.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank met het volgende rekening gehouden.
Ten aanzien van verdachte is bewezen verklaard dat zij met anderen bijna 3000 kilogram consumentenvuurwerk, dat niet voldeed aan de Nederlandse vuurwerkvoorschriften, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en voorhanden heeft gehad. Verdachte was de verkopende partij en haar feitelijk leidinggevende is zelf aanwezig geweest bij het inladen van dit vuurwerk in Duitsland, alsook bij het uitladen in Nederland. Verdachte liet anderen het vuurwerk van de opslag in Duitsland naar de bestemming in Nederland vervoeren. De rechtbank rekent dit verdachte in het bijzonder aan. Niet alleen trachtte verdachte door anderen in te schakelen voor het daadwerkelijke vervoer haar eigen strafrechtelijke verantwoordelijkheid te ontlopen, ook heeft zij op deze wijze grote risico’s gecreëerd voor de volksgezondheid. De chauffeur was niet gediplomeerd om vuurwerk te vervoeren, het transport was niet bij het LMIP aangemeld, en ook bij de verdere opslag was op geen enkele wijze rekening gehouden met de geldende veiligheidsvoorschriften. Een deel van het verboden vuurwerk werd in het bijzijn en onder verantwoordelijkheid van de feitelijk leidinggevende van verdachte - zonder vergunning - opgeslagen in een loods die zich naast een sporthal bevond, waardoor een levensgevaarlijke situatie is ontstaan.
Verdachte, die geen vergunning had om in Nederland vuurwerk te verhandelen, heeft doelbewust de Nederlandse regelgeving genegeerd door op deze wijze illegaal vuurwerk te importeren. Het belang van deze regelgeving en de grote risico’s die verbonden zijn aan de opslag en het gebruik van vuurwerk dat niet aan de regels voldoet, mag inmiddels bij een ieder bekend worden verondersteld. Van verdachte in het bijzonder, naar eigen zeggen reeds jarenlang in deze branche opererend, mag worden verwacht dat zij de Nederlandse vuurwerkvoorschriften nauwgezet naleeft. Door te handelen als bewezenverklaard, heeft verdachte een onaanvaardbaar risico in het leven geroepen voor de veiligheid van anderen. Verdachte heeft haar eigen financieel gewin gesteld boven haar maatschappelijke verantwoordelijkheid. Uit het dossier is het beeld ontstaan dat verdachte het in het algemeen niet zo nauw nam met de regels betreffende vuurwerk.
De rechtbank stelt voorts vast dat bij vonnis van heden de feitelijk bestuurder van verdachte is veroordeeld voor feitelijk leiding geven aan voormelde gedraging. Genoemde bestuurder is nog steeds werkzaam bij verdachte. Het bewezenverklaarde was voor verdachte ongetwijfeld ook lucratief. De rechtbank acht het risico op herhaling van dit of soortgelijke strafbare feiten dan ook reëel. Om te voorkomen dat verdachte in de toekomst opnieuw de fout in gaat, acht de rechtbank een deels voorwaardelijke straf op zijn plaats. Hoewel de rechtbank het bewezenverklaarde feit als ernstig beschouwt, zal zij een straf opleggen die lager is dan door de officier van justitie geëist omdat de rechtbank, in tegenstelling tot de officier van justitie, slechts een gedeelte van de tenlastegelegde periode bewezen acht. Bij de bepaling van de hoogte van de straf heeft de rechtbank nog in het voordeel van verdachte meegewogen dat het bewezenverklaarde geruime tijd geleden heeft plaatsgevonden en zij geen strafblad heeft.
6. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 47 en 51 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a (oud), 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, de artikelen 1.2.2 en 2.1.3 van het Vuurwerkbesluit en artikel 9 van de Regeling nader eisen voor vuurwerk 2004, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
7. De beslissing
De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in de vervolging van verdachte voor
zover in het tenlastegelegde feit als pleegplaats Freren en/of Lahn en/of Duitsland is
tenlastegelegd;
- verklaart de officier van justitie voor het overige ontvankelijk;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.2 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Medeplegen van opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld krachtens
artikel 24 (oud), eerste lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen, begaan door een
rechtspersoon
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot betaling van een geldboete van € 16.000,=, waarvan € 8.000,= voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze geldboete niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. Bruna, voorzitter, mr. A.J.P. Schotman, en mr. G. Perrick, rechters, in tegenwoordigheid van D.G.W. van de Haar-Kleijer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 23 december 2009.