ECLI:NL:RBUTR:2009:BL1889

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
23 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
639491 AC EXPL 09-4710 SL
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging huurovereenkomst door dwaling en gevolgen daarvan

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Utrecht op 23 december 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee partijen over een huurovereenkomst. De eisende partij, bestaande uit twee eisers, vorderde dat de huurovereenkomst, die betrekking had op een loods, vernietigd zou worden op grond van dwaling. De eisers stelden dat zij de overeenkomst niet zouden zijn aangegaan als zij correct waren geïnformeerd over de bestemming van het gehuurde en het handhavend optreden van de gemeente. De gedaagden, ook bestaande uit twee partijen, voerden verweer en stelden dat er geen sprake was van dwaling, maar dat de eisers zelf onvoldoende onderzoek hadden gedaan naar de bestemming van het gehuurde.

De kantonrechter oordeelde dat de huurovereenkomst niet onder invloed van dwaling tot stand was gekomen, omdat de eisers zelf verantwoordelijk waren voor het niet onderzoeken van de bestemmingsplannen. De rechter concludeerde dat de dwaling voor rekening van de eisers kwam. Echter, de rechter erkende ook dat er sprake was van wederzijdse dwaling, omdat beide partijen niet goed op de hoogte waren van de gevolgen van het handhavend optreden van de gemeente. De kantonrechter besloot dat de huurovereenkomst gedeeltelijk vernietigd moest worden, maar dat de overeenkomst niet in zijn geheel vernietigd kon worden, omdat de gedaagden tijdig een wijziging van de gevolgen van de overeenkomst hadden voorgesteld.

De rechter oordeelde dat de eisers de huur tot 1 april 2009 moesten doorbetalen, en dat de gedaagden de waarborgsom van € 1500,- aan de eisers moesten terugbetalen. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten droeg. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, wat inhoudt dat de uitspraak onmiddellijk moet worden nageleefd, ook al kan er nog beroep worden aangetekend.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector kanton
Locatie Amersfoort
zaaknummer: 639491 AC EXPL 09-4710 SL
vonnis d.d. 23 december 2009
inzake
1. [eiser sub1],
wonende te [woonplaats],
2. [eiser sub2],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eisers],
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie
gemachtigde: mr. P.J. Kouwenberg,
tegen:
1. [gedaagde sub1],
wonende te [woonplaats],
2. [gedaagde sub2],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [gedaagden],
verwerende partij in conventie,
eisende partij in reconventie
gemachtigde: mr. J.P. Kleijwegt.
Verloop van de procedure
[eisers] hebben een vordering ingesteld.
[gedaagden] hebben geantwoord op de vordering en een tegeneis ingesteld.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 22 juli 2009 een comparitie gelast.
De comparitie van partijen na conclusie van antwoord heeft plaatsgevonden op 3 november 2009. Daarvan zijn aantekeningen gehouden.
Hierna is uitspraak bepaald.
Het geschil en de beoordeling daarvan
1.
Tussen partijen staat vast omdat het is erkend, althans niet of onvoldoende weersproken, dat zij met elkaar een huurovereenkomst zijn aangegaan betreffende een gedeelte van een loods, ter grootte van 100 vierkante meters, gelegen aan de [adres] in [plaats] tegen een aanvangshuurprijs op jaarbasis van € 6.000,-. In de tussen partijen schriftelijk opgemaakte huurovereenkomst is in artikel 1.2. gemeld dat het gehuurde uitsluitend gebruik mocht worden als opslag. In 1.3. is geregeld dat het huurder niet is toegestaan zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van verhuurder een andere bestemming aan het gehuurde te geven dan opslag.
Bij brief van 17 februari 2009 heeft de gemeente [plaats] bij monde van secretaris en burgemeester namens het college van burgemeester en wethouders (B&W) besloten om geen medewerking te verlenen aan het opslaan van auto's in het gehuurde noch aan het vestigen van een autohandel aan de [adres] in [plaats]. Ook hebben B&W besloten om, met betrekking tot het handhavend optreden inzake de opslag van de auto's in een loods aan de [adres] in [plaats], de begunstigende termijn van 6 januari 2009 te verruimen naar 1 april 2009. Tegen het besluit is geen bezwaar ingediend op grond van de algemene wet bestuursrecht en evenmin een voorlopige voorziening gevraagd aan de voorzieningenrechter van de arrondissementsrechtbank in Utrecht.
2.
[eisers] vorderen thans dat de kantonrechter te Amersfoort verklaart voor recht dat de huurovereenkomst onder invloed van dwaling tot stand gekomen is en dat deze op die grond moet worden vernietigd, dan wel te verklaren voor recht dat de huurovereenkomst die tussen partijen gesloten was betreffende het gedeelte van de loods ter grootte van 100 m² aan de [adres] in [plaats] is geëindigd per 28 februari 2009. Verder wordt gevorderd dat [gedaagden] als hoofdelijke schuldenaar aan [eisers] betalen moeten € 3.500,- c.a.. Voorts wordt gevorderd dat indien de kantonrechter de huurovereenkomst niet vernietigt, [gedaagden] hoofdelijk verplicht zijn om aan [eisers] te betalen € 1.500,- c.a. Dit alles met veroordeling van [gedaagden] in de kosten van de procedure.
Aan de vordering wordt ten grondslag gelegd dat de huurovereenkomst tussen partijen tot stand gekomen is onder invloed van dwaling en dat [eisers] bij een juiste voorstelling van zaken de huurovereenkomst niet zouden zijn aangegaan. De dwaling is te wijten aan onjuiste inlichtingen door [gedaagden], althans [gedaagden] hadden [eisers] ervan op de hoogte moeten stellen dat het door hen voorziene normaal gebruik in strijd zou zijn met het bestemmingsplan en dat het college van burgemeester en wethouders handhavend zou optreden.
3.
[gedaagden] voert verweer, waarop de kantonrechter, indien nodig, terugkomt. Meer in het bijzonder wordt door [gedaagden] aangevoerd dat als er al sprake is van dwaling, het gaat om een gemeenschappelijke dwaling.
Door [gedaagden] is een tegeneis ingesteld, inhoudende dat [eisers] worden veroordeeld tot betaling van achterstallige termijnen over de periode februari 2009 tot en met juli 2009 en voor energieverbruik ad € 250,26, vermeerderd met de contractuele boete. Ook wordt gevorderd de huurovereenkomst te ontbinden althans ontbonden te verklaren en het gehuurde te ontruimen met veroordeling van [eisers] in de kosten van het geding. Aan deze vordering wordt ten grondslag gelegd dat [eisers] nog steeds beschikken over sleutels van het gehuurde en dat het gehuurde niet aan derden in gebruik is gegeven en nog altijd ter beschikking staat van huurders. Verder is het gevorderde bedrag ter zake huur en energiekosten door [eisers] niet voldaan.
4.
De kantonrechter komt tot het volgende oordeel.
In conventie
4.1.
Onvoldoende is komen vast te staan dat de huurovereenkomst tot stand gekomen is onder invloed van een dwaling die te wijten is aan onjuiste inlichting door [gedaagden]. [gedaagden] hebben immers, zoals ook blijkt uit huurovereenkomst, het gehuurde bestemd voor opslag en [eisers] zijn zelf begonnen aan een uitbreiding daarvan. Bovendien is er naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake van een onjuiste inlichting van de kant van [gedaagden], omdat onvoldoende is gebleken dat de eisende partij al bij de totstandkoming van de overeenkomst heeft gevorderd dat er geen auto's (maar caravans) zouden mogen worden opgeslagen en verkocht. Eerder is er in dit geval sprake van dat de huurder onvoldoende heeft uitgezocht hoe het zit met bestemmingsplan en het beleid van B&W, zodat in dit geval relevanter is dat de onderzoeksplicht door de huurder is verzaakt. Dat heeft naar het oordeel van de kantonrechter tot gevolg dat de dwaling in dit geval voor rekening van de dwalende, lees [eisers], behoort te blijven.
4.2.
Voor zover voldoende is komen vast te staan dat [gedaagden] er wel van geweten hebben dat er plannen bestonden bij [eisers] om geen caravans op te slaan, maar auto's op te slaan en deze ook te verkopen, zijn beide partijen bedrogen uitgekomen door het optreden van burgemeester en wethouders van [plaats] en dient de overeenkomst te worden vernietigd op grond van wederzijdse dwaling. Deze vernietiging dient evenwel niet voor de gehele overeenkomst plaats te vinden, maar voor dat deel, waarbij na het optreden van het college van B. en W. geen goed gebruik meer gemaakt is kunnen worden van het gehuurde.
Op grond van het bepaalde in artikel 6:230 lid 1 BW dient de kantonrechter te bezien of zich hier de situatie voordoet dat de bevoegdheid tot gedeeltelijke vernietiging op grond van dwaling vervallen is, omdat de verhuurder tijdig een wijziging van de gevolgen van de overeenkomst heeft voorgesteld. Dat is het oordeel van de kantonrechter het geval, nu [gedaagden] zich niet langer op het standpunt stellen dat de huurovereenkomst doorloopt, maar dat zij is geëindigd met ingang van een eerdere datum dan overeengekomen, te weten 1 april 2009. Het nadeel dat de huurder bij de instandhouding van de overeenkomst na het optreden van B&W van [plaats] lijdt wordt op die manier op afdoende wijze opgeheven.
4.3.
[eisers] stellen nog dat zij de overeenkomst hebben opgezegd op het moment dat zij het gehuurde dienden te verlaten ten gevolge van het optreden van B&W.
Van een correcte opzegging van de huurovereenkomst is evenwel onvoldoende gebleken. Iets anders is of [eisers] vanaf het moment waarop zij de loods hebben verlaten en leeg hebben achtergelaten, geen huurpenningen meer verschuldigd zijn. Dat standpunt kan niet worden gevolgd, omdat er geen opschorting toestaande toerekenbare tekortkoming is geweest van de zijde van [gedaagden], terwijl deze het gehuurde ter beschikking van [eisers] zijn blijven stellen.
4.4.
Het bovenstaande betekent dat [eisers] de huur dienen door te betalen tot 1 april 2009. Nu de huur tot en met januari 2009 is betaald, zal derhalve de huur over februari en maart 2009, i.e. € 1000,-, door [eisers] betaald moeten worden. De gevorderde wettelijke handelsrente is toewijsbaar. Onvoldoende is in dit verband nog komen vast te staan dat tussen partijen op 21 februari 2009 zou zijn afgesproken dat er een onderscheid in de huurprijs wordt aangebracht, te weten een deel van € 375,- voor het binnengedeelte en € 125,- voor het buitengedeelte.
Bovendien zijn [eisers] ter zake van energiekosten een bedrag van € 250,26 verschuldigd. Weliswaar hebben [eisers] aangevoerd dat dit bedrag hun nooit voorgerekend is, maar gezien de uitgebreid van een motivatie voorziene berekening zoals die bij de processtukken zit (zie productie 7 bij dagvaarding) moet dit verweer worden verworpen.
in reconventie
4.5.
Herhaald wordt hetgeen hierboven in conventie is geoordeeld en beslist. Omdat er een eind is gekomen aan de huurovereenkomst met ingang van 1 april 2009, moet ook de waarborgsom door [gedaagden] aan [eisers] worden terugbetaald. Deze waarborgsom bedraagt € 1500,- .
4.6.
De kantonrechter ziet, gelet op de uitkomst van de rechtsstrijd tussen partijen in conventie en in reconventie, reden om de proceskosten te compenseren in die zin dat elk der partijen de kosten draagt.
Beslissing
De kantonrechter:
IN CONVENTIE
verklaart voor recht dat de huurovereenkomst tussen partijen is geëindigd met ingang van 1 april 2009.
veroordeelt [gedaagden] om aan [eisers] tegen bewijs van kwijting te betalen € 1.500,- met de wettelijke handelsrente over € 1.500,- vanaf de diverse data van opeisbaarheid tot de voldoening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten geheel;
wijst het meer of anders gevorderde af.
IN RECONVENTIE
veroordeelt [eisers] om aan [gedaagden] tegen bewijs van kwijting te betalen € 1.250,26, met de wettelijke handelsrente over € 1.250,26 - vanaf 1 april 2009 tot de voldoening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J.M. de Laat, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 december 2009.