ECLI:NL:RBUTR:2009:BL7435

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
3 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/512349-09
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overval op studentenwoning met bedreiging en heling van gestolen fiets

Op 3 november 2009 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte een overval heeft gepleegd op een studentenwoning in Utrecht. Tijdens deze overval, die plaatsvond op 16 juli 2009, werden drie studenten bedreigd met voorwerpen die op vuurwapens leken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken van de overval, maar dat de exacte rolverdeling tussen de verdachten niet van doorslaggevend belang was voor de strafmaat. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat beide daders een ernstig aandeel hadden in de overval en dat de slachtoffers zwaar geïntimideerd waren.

Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van heling van een fiets, die hij samen met een vriend had gepakt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich had gerealiseerd dat de fiets mogelijk gestolen was, maar dat dit hem niet weerhield om de fiets te gebruiken. De rechtbank hield rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte en de problematiek die uit rapportages naar voren kwam, waaronder beïnvloedbaarheid en zwak empathisch vermogen. Hulpverlening werd als noodzakelijk geacht.

De rechtbank legde de verdachte een jeugddetentie op van 10 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor hulp en steun. De vorderingen van de benadeelde partijen werden toegewezen, en de rechtbank verklaarde de verdachte aansprakelijk voor de schade die het gevolg was van de overval. De uitspraak benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, waarbij de rechtbank de noodzaak van een passende straf onderstreepte.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/512349-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 03 november 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1993] te [geboorteplaats] (België)
Gedetineerd in R.I.J. Eikenstein te Zeist;
raadsvrouw mr. S. Dogan, advocaat te Utrecht
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 20 oktober 2009, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: tezamen met een ander een overval heeft gepleegd op een studentenwoning in Utrecht, waarbij zij drie studenten hebben bedreigd met behulp van twee op vuurwapens gelijkende voorwerpen;
feit 2: tezamen met een ander een fiets heeft geheeld;
feit 3, primair tezamen met een ander een auto-inbraak heeft gepleegd, subsidiair medeplichtig is geweest aan die auto-inbraak.
3. De beoordeling van het bewijs
3.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1., 2. en 3. subsidiair tenlaste gelegde heeft gepleegd en baseert zich terzake van het onder 1. tenlaste gelegde o.a. op de verklaringen van aangevers en de verklaringen van verdachten. Terzake van het onder 2. tenlaste gelegde baseert hij zich op het proces-verbaal van bevindingen, de aangifte en de verklaring van verdachte. Voor wat betreft het onder 3. subsidiair tenlaste gelegde baseert hij de bewezenverklaring op het proces-verbaal van politie betreffende het uitkijken van de camerabeelden en de verklaring van medeverdachte [medeverdachte].
3.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is eveneens van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen terzake van de onder 1., 2. en 3. subsidiair tenlastgelegde feiten en verzoekt vrijspraak terzake van het onder 3. primair tenlaste gelegde feit.
3.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte het onder 3. tenlaste gelegde feit heeft begaan, nu hiervoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is geleverd. De betrokkenheid van verdachte bij dit feit is slechts af te leiden uit de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte], die verklaard heeft dat verdachte op de uitkijk heeft gestaan en een boortje heeft geleverd. Verdachte, die vlakbij de plaats van de auto-inbraak woont, heeft verklaard dat hij weliswaar ter plaatse was, maar op zijn oom stond te wachten en heeft ontkend dat hij een boortje zou hebben gehaald. In de zich in het dossier bevindende beschrijving van de camerabeelden ten tijde van het feit vindt de rechtbank onvoldoende steun voor de verklaring van [medeverdachte]. Overig ondersteunend bewijs is niet aanwezig. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dit feit.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van het onder 1. bewezenverklaarde:
Vast is komen te staan dat verdachte en zijn medeverdachte op 16 juli 2009 in Utrecht met een smoes aanbellen bij de bewuste studentenwoning en vervolgens samen de woning binnendringen, waarbij zij op vuurwapens gelijkende voorwerpen gebruiken. Aangever [benadeelde 1] is degene die de voordeur opent. Hij geeft een signalement van de daders en verklaart dat beide daders een pistool hadden. De drie bewoners, studenten, worden naar één kamer gedirigeerd. Hierbij worden de “vuurwapens” niet alleen getoond, maar ook gericht op aangevers. Aangever [benadeelde 1] verklaart dat hij op enig moment richting de gang werd geduwd, waarbij één van de daders een pistool in zijn rug duwde. Ook meent aangever [aangever 1] te horen dat een wapen wordt doorgeladen. Aangever [aangever 1] verklaart dat beide daders redelijk professioneel te werk gingen waarbij de rolverdeling van tevoren was afgesproken. Aangever [benadeelde 2] verklaart o.a. ook één van de daders te herkennen van een eerder moment waarop deze zou hebben aangebeld met een soortgelijke smoes. Terwijl één van de daders de drie studenten bewaakt, doorzoekt de andere dader de woning. Daarbij is ook gevraagd: “waar is het geld”. Tijdens de duur van de overval worden de aangevers geïntimideerd en bedreigd met de dood wanneer zij niet doen wat er van hen wordt verwacht. Zo verklaart aangever [benadeelde 2] dat één van de overvallers geroepen heeft: “Ik schiet je door je hoofd, ik schiet je kapot, ik heb schijt aan alles, dus ik schiet je kapot als je beweegt” en vervolgens weer: “Kijk voor je, ik schiet je dood”. In een meegebrachte tas worden goederen gestopt, waarna de daders de woning verlaten.
Aangevers hebben verklaard dat zij meerdere mobiele telefoons, laptops en portemonnaies met inhoud, alsmede een digitale fotocamera, missen.
Aangevers ondersteunen elkaars verklaring. Tijdens doorzoekingen in de woningen van beide verdachten worden in de woning van de verdachte gestolen goederen aangetroffen, afkomstig uit de studentenwoning, die door aangever [aangever 1] worden herkend. Bij de politie verklaart de medeverdachte over de rol van verdachte.
Verdachte bekent bij de politie . Ter terechtzitting is verdachte in grote lijnen bij zijn verklaring gebleven. Echter in details trekt hij zijn verklaring in. Beide verdachten verklaren niet eensluidend betreffende hun rolverdeling. Verdachten wijzen naar elkaar wat betreft de vraag wie de initiatiefnemer was van de overval, en wie de leiding had ten tijde van de uitvoering.
Ten aanzien van het onder 2. bewezenverklaarde:
Op 25 juni 2009 ziet een verbalisant twee jongens fietsen op een damesfiets. Het gedrag van de jongens trekt de aandacht van verbalisant waarop deze de jongens staande houdt. Na informatie blijkt de fiets laatstelijk te zijn gestolen in december 2007, waarvan toen aangifte is gedaan. Verdachte bekent en verklaart bij de politie zich wel te hebben gerealiseerd dat deze fiets gestolen zou zijn nu de fiets geen slot meer had. Verdachte blijft ter zitting bij deze verklaring.
3.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 1. bewezenverklaarde:
op 16 juli 2009 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning (gelegen
aan de [adres] aldaar) heeft weggenomen meerdere
mobiele telefoons en meerdere laptops en meerdere
portemonnees en een digitale fotocamera, toebehorende aan [benadeelde 1] en/of [aangever 1] en/of [benadeelde 2], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen voornoemde [benadeelde 1]
en [aangever 1] en [benadeelde 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor
te bereiden en gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld
hierin bestond dat verdachte en zijn mededader voornoemde woning zijn binnengedrongen en een vuurwapen, althans een op
een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [benadeelde 1] en [aangever 1] en
[benadeelde 2] heeft/ hebben getoond en voorgehouden en gericht en daarbij
tegen die [benadeelde 1] heeft/hebben gezegd: "Waar is je geld" en tegen die De
[benadeelde 1] en/of [aangever 1] en/of [benadeelde 2] heeft /hebben gezegd: "Ik schiet je dood"
en/of "Ik schiet je door je hoofd" en/of "Ik schiet je kapot als je beweegt",
althans telkens woorden van gelijk dreigende aard en/of strekking;
Ten aanzien van het onder 2. bewezenverklaarde:
(parketnummer 16/512266-09)
hij op 25 juni 2009 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, een damesfiets
(kleur rood) heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij en/of zijn mededader ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die fiets rederlijkerwijs had(den)
moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4. De strafbaarheid
4.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten
4.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5. De strafoplegging
5.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert vrijspraak voor het onder 3. primair tenlaste gelegde feit en heeft de onder 1., 2. en 3. subsidiar ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen geacht. Hij heeft hierbij terzake van het onder 1. tenlaste gelegde feit opgemerkt het voor de strafmaat niet relevant te vinden wie van de daders hier het grootste aandeel heeft gehad. De officier van justitie maakt kenbaar met name dit feit zeer ernstig te vinden met een grote impact op de samenleving. De ernst van het feit, de inhoud van de rapportages, waaronder die van de psycholoog, drs. A.H. Gallé en de overige persoonlijke omstandigheden heeft hij meegewogen in zijn eis.
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een jeugddetentie voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar met als bijzondere voorwaarde de Maatregel Hulp & Steun, waarvan de eerste 12 maanden ITB +. Voorts vordert de officier van justitie de volledige toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen, hoofdelijk met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Daarnaast vordert de officier van justitie de verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen
€ 170,- en teruggave van die goederen die nog niet zijn teruggegeven aan de rechthebbende eigenaar danwel aan degenen onder wie die in beslag zijn genomen.
5.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw beperkt haar pleidooi tot het eerste tenlaste gelegde feit en heeft aangevoerd dat zij ter zitting bemerkt heeft dat verdachte, na enig doorvragen van de zijde van de rechtbank, zijn eigen handelen afzwakt. Zij vermoedt dat de aanwezigheid van o.a. verdachtes ouders en schaamte hierbij een rol spelen en dit zijn gedrag verklaart. Zij is van mening dat verdachte zeker geen afstand neemt van zijn daad. Verdachte heeft wel degelijk zijn aandeel gehad, maar de medeverdachte had voor wat betreft de handelingen in de woning de grootste rol.
De raadsvrouw wijst de rechtbank op de beslissing van het Hof te Arnhem in deze zaak betreffende de schorsing van de voorlopige hechtenis in hoger beroep. Zij brengt naar voren dat het Hof kennelijk voor een enorm dilemma stond bij de beslissing verdachte al dan niet te schorsen. De raadsvrouw realiseert zich dat het hier o.a. om een ernstig feit gaat, maar benadrukt de inhoud van de rapportages en hetgeen ter zitting door dhr. Hafsi is gezegd, hetgeen haars inziens een schorsing van de voorlopige hechtenis rechtvaardigt. De hulpverlening, zo verwoordt de raadsvrouw, spreekt van verharding bij verdachte vanwege het verblijf in de Rijksinrichting. Des te langer verdachte in Eikenstein dient te verblijven, des te beroerder het met verdachte verloopt.
De raadsvrouw herhaalt om die reden haar verzoek, gedaan bij aanvang van de zitting, om de behandeling van onderhavige zaak aan te houden voor bepaalde tijd en verdachte te schorsen uit voorlopige hechtenis. Hiermee zou dan direct gestart kunnen worden met de hulpverlening door Bureau Jeugdzorg in het kader van een ITB+. Indien de rechtbank niet aan dit verzoek zal voldoen, verzoekt zij een onvoorwaardelijk jeugddetentie op te leggen gelijk aan de reeds in voorarrest doorgebrachte duur met een eventueel langer voorwaardelijk deel, zodat alsnog met de hulpverlening een snelle start kan worden gemaakt. De raadsvrouw voert aan dat verdachte verder moet met zijn leven.
5.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit. Hij is tezamen met zijn mededader op klaarlichte dag een studentenwoning binnengedrongen teneinde daar goederen van hun gading weg te nemen. Hierbij hebben zij beiden een op een vuurwapen gelijkend voorwerp gebruikt om hun daad te vergemakkelijken en kracht bij te zetten. Zij hebben hierbij de drie bewoners, die niet konden weten of de wapens echt waren en of zij daadwerkelijk tegen hen zouden worden gebruikt, zwaar geïntimideerd.
Beiden maakten herkenning moeizaam nu zij ieder een muts, danwel een capuchon over het hoofd hadden getrokken. De rechtbank acht dit een zeer ernstig en brutaal feit, ook al is dit gepleegd door twee jeugdige daders. Een woning is een plek waar je je bij uitstek veilig wilt, mag en moet voelen. Het binnendringen hiervan mèt een op een vuurwapen gelijkend voorwerp dient niet te worden gebagatelliseerd. Dergelijke feiten brengen bij slachtoffers en in de maatschappij gevoelens van angst en onveiligheid te weeg. Het spreekt voor zich dat een dergelijke overval voor slachtoffers een bijzonder traumatische ervaring moet zijn geweest en dat zij van dergelijke feiten nog lange tijd nadien psychische gevolgen hiervan kunnen ondervinden. Dit blijkt ook uit de slachtofferverklaringen waarin duidelijk is verwoord welke impact dit feit op de slachtoffers heeft gehad. Het feit heeft ondermeer tot gevolg gehad dat de slachtoffers zich thuis zo onveilig voelden, dat zij onmiddellijk zijn verhuisd.
Over hun rolverdeling verklaren beide verdachten ieder in hun eigen voordeel. Uit het dossier en uit hetgeen ter zitting is verhandeld is het de rechtbank niet volkomen duidelijk geworden, welke dader welke rol heeft gespeeld. De rechtbank acht met de officier van justitie de exacte rolverdeling niet van doorslaggevend belang voor de strafmaat. Vaststaat immers dat beide daders een zeer kwalijk aandeel hebben gehad in de overval. Zij hebben in nauwe samenwerking gehandeld en vulden elkaars rol aan.
Voorts heeft verdachte met een vriendje een fiets, die zij zonder slot vlak bij huis aantroffen, gepakt om ermee naar school te fietsen. Verdachte verklaart zelf te hebben vermoed dat deze fiets van diefstal afkomstig zou kunnen zijn. Dit weerhield hem echter niet de fiets te laten staan. Een feit als heling houdt diefstal in stand hetgeen enorm veel ergernis geeft en schade berokkent aan derden. Ondanks de jeugdige leeftijd van verdachte mag van hem worden verwacht zich dit te realiseren. De rechtbank rekent hem dit aan.
Verdachte heeft, afgezien van een transactie ter zake van opzetheling in 2008, geen strafblad, hetgeen voor hem spreekt. Anderzijds heeft verdachte op zeer jeugdige leeftijd reeds een zeer ernstig delict gepleegd. Het plegen van geweldsdelicten op dergelijke jeugdige leeftijd baart de rechtbank zorgen.
Inmiddels is er veel gerapporteerd over verdachte. Uit de rapportages blijkt onder andere dat verdachte beïnvloedbaar is, een zwak empathisch vermogen heeft en de schuld merendeels buiten zichzelf legt. Hieraan ligt veel problematiek ten grondslag. Hulpverlening is duidelijk geïndiceerd in de vorm van een ITB+ en het volgen van de cursus Slachtoffer in Beeld. Met betrekking tot de beïnvloedbaarheid van verdachte heeft Bureau Jeugdzorg ter zitting aangegeven welke invloed medegedetineerden in de Rijksinrichting op verdachte hebben, hetgeen verdachte erg zwaar valt.
Uit het psychologische rapport van drs. A.H Gallé, gedateerd 11 september 2009, blijkt dat verdachte functioneert op zwakbegaafd cognitief niveau en hij enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden verklaard. De psycholoog rapporteert dat verdachte door zijn zwakbegaafheid afhankelijk is van een extern aangeboden structuur en hij zich sterk zal laten leiden door hetgeen zich in zijn omgeving voordoet. Hierbij is hij onvoldoende in staat de consequenties van zijn handelen te overzien. Zij onderschrijft de beïnvloedbaarheid van verdachte en diens neiging tot externaliseren, genoemd in het rapport van de Raad. Uit het rapport valt tevens op te maken dat overleg is gevoerd tussen de psycholoog en de heer Hafsi van de jeugdreclassering. De heer Hafsi adviseert een ITB+ maatregel voor de duur van een jaar. Ter terechtzitting heeft de heer Hafsi dit advies bevestigd.
De rechtbank neemt bovenstaande overwegingen en conclusie over en maakt deze tot de hare.
De rechtbank is van oordeel dat, de straf zoals door de officier van justitie gevorderd is,
op zichzelf recht doet aan de ernst van het feit. Hierbij past een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanmerkelijke duur. De rechtbank zal echter een straf opleggen met een lager onvoorwaardelijk deel dan door de officier van justitie is geëist. Zij weegt in het bijzonder ten voordele van verdachte mee, de mogelijkheden voor hulpverlening en de jeugdige leeftijd van verdachte. Gelet op de problematiek bij verdachte en de tijd die gemoeid zal zijn met het doen slagen van het hulpverleningsplan, acht de rechtbank het wenselijk om een groter voorwaardelijk deel op te leggen dan door de officier van justitie is geëist. Daarnaast zal de rechtbank overeenkomstig het voorstel van de officier de termijn van de ITB+ op 12 maanden stellen.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank tenslotte meegewogen dat verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 3. tenlaste gelegde feit.
De rechtbank wijst het verzoek van de raadsvrouw tot schorsing van de behandeling af. De ernst van het feit brengt immers met zich dat niet kan worden volstaan met een vrijheidsbenemende straf gelijk aan de duur van het voorarrest ,ook niet bij een eventueel gunstig verloop van de ITB+ -maatregel.
De rechtbank zal de verdachte veroordelen tot een:
- Jeugddetentie voor de duur van 10 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met bijzondere voorwaarden.
6. De benadeelde partijen
De benadeelde partijen [benadeelde 2] en [benadeelde 1] vorderen een schadevergoeding van
€ 855,56 respektievelijk € 773,- voor het onder 1. tenlaste gelegde feit.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen.
De rechtbank zal deze vorderingen tot deze bedragen hoofdelijk toewijzen.
Met betrekking tot de toegekende vorderingen benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
De benadeelde partij, de [benadeelde 3], vordert een schadevergoeding van € 207,33 voor het onder 3. tenlaste gelegde feit. Nu de rechtbank verdachte hiervan zal vrijspreken verklaart zij de benadeelde partij, [benadeelde 3], in de onderhavige vordering niet ontvankelijk.
7. Het beslag
7.1. De verbeurdverklaring
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor verbeurdverklaring.
Teruggave
Met betrekking tot de volgende in beslag genomen voorwerpen:
- Een laptop, merk Acer, kleur zwart, een MP3 speler, merk Apple, kleur grijs, een HTC, een mobiele telefoon, merk Nokia, kleur zwart, de externe media, een mobiele telefoon, merk Ericsson, W8101, kleur zwart, een laptop, merk Compacq en de laptop, merk Dell
zal de rechtbank gelasten dat deze voorwerpen zullen worden teruggegeven aan de rechthebbende eigenaar. Voor wat betreft de overige goederen zal zij teruggave gelasten aan diegenen onder wie die goederen in beslag genomen zijn.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 27, 33, 33a, 36f, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 310, 312, 417bis van het Wetboek van Strafrecht.
9. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 3. tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
-verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Ten aanzien van het onder 1. bewezenverklaarde:
- Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Ten aanzien van het onder 2. bewezenverklaarde:
- Schuldheling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 10 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen
die in het kader van de Maatregel Hulp en Steun worden gegeven door of namens Bureau Jeugdzorg, arrondissement Utrecht, waarvan 12 maanden ITB+.
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde jeugddetentie;
Beslag
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een het geldbedrag van € 170,-.
- gelast de teruggave van de hiervoor genoemde goederen aan de rechthebbende eigenaar en gelast voorts teruggave van de overige goederen aan diegenen, bij wie deze voorwerpen in beslag zijn genomen.
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 2] van € 855,56, waarvan € 82,56 ter zake van materiële schade en € 773,- ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van € 773,- ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de hierna te noemen slachtoffers de daarbij vermelde bedragen te betalen:
- benadeelde partij [benadeelde 2], € 855,56, bij niet betaling te vervangen door 17 dagen vervangende hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende maatregel de betalingsverplichting niet opheft;
- benadeelde partij [benadeelde 1], € 773,-, bij niet betaling te vervangen door 15 dagen vervangende hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende maatregel de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voorzover deze bedragen door één of meer mededaders zijn betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
-Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 3] niet ontvankelijk in haar vordering.
Heft het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. Bruna, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. A. Wassing en mr. M.A.A.T. Engbers, rechters, in tegenwoordigheid van B.E.M. Bruckner, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 03 november 2009.