ECLI:NL:RBUTR:2009:BM5074

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
10 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/711800-08
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering door politieambtenaar in dienstbetrekking

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 10 juli 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een politieambtenaar, die werd beschuldigd van verduistering in dienstbetrekking. De verdachte, een brigadier van politie, werd ervan beschuldigd geldbedragen te hebben verduisterd die hij in zijn functie onder zich had. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door buitenlandse automobilisten te bekeuren en hen te dwingen tot directe contante betaling van de boetes, opzettelijk geld had verduisterd. De rechtbank overwoog dat de verdachte tijdens zijn diensttijd handelde binnen zijn bevoegdheden, maar dat zijn intentie om de opbrengst van de bekeuringen niet af te dragen, hem schuldig maakte aan verduistering volgens artikel 359 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte op verschillende tijdstippen geld had verduisterd, en sprak hem vrij van andere tenlasteleggingen die niet bewezen konden worden.

De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden op, met een proeftijd van twee jaar, en een werkstraf van 200 uren. Tevens werd bepaald dat als de verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis van 100 dagen zou worden toegepast. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij psychologische hulp had ingeschakeld en dat hij nooit eerder was veroordeeld. De rechtbank benadrukte het belang van het vertrouwen van de burger in de politie en de schade die de verdachte aan dat vertrouwen had toegebracht. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/711800-08 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 10 juli 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1969],
wonende te [woonplaats], [woonadres],
raadsman mr. A.J.M. Mohrmann, advocaat te Bussum.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 26 juni 2009, waarbij de officier van justitie, mr. R.A.E. van Noort, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
geldbedragen, die hij in zijn functie als brigadier van politie onder zich had, heeft verduisterd.
3. De beoordeling van het bewijs
3.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de aangiftes van [aangever 1] en [aangever 2], het proces-verbaal van onderzoek naar de identiteit van verdachte en de bekennende verklaring van verdachte.
3.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de bewezenverklaring van verduistering van geld.
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen ten aanzien van het deel van de delictsomschrijving van artikel 359 van het Wetboek van Strafrecht dat betrekking heeft op “in zijn bediening onder zich heeft”. De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte ten tijdje van het plegen van de feiten niet opereerde binnen de bevoegdheid van de politie. Immers de handelswijze van verdachte was er vooraf al op gericht om de benadeelden geld afhandig te maken en was niet gericht op het verbaliseren van automobilisten die te hard reden. Verdachte dient vrijgesproken te worden van dit deel van de tenlastelegging.
3.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte geld heeft verduisterd gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 26 juni 2009;
- de aangifte van [aangever 1];
- de aangifte van [aangever 2].
Ten aanzien van het verweer van de raadsman dat deze verduistering niet valt binnen de delictsomschrijving van artikel 359 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) overweegt de rechtbank als volgt. Artikel 359 Sr ziet op verduistering van geld door een ambtenaar die dat geld in zijn bediening onder zich heeft. De rechtbank is van oordeel dat artikel 359 Sr volgens de uitleg die de Hoge Raad daaraan heeft gegeven het oogmerk heeft de staat te beschermen tegen ambtenaren die geld onttrekken aan de ambtelijke bestemming (HR 29 november 1949, NJ 1950, 214). Uit het belang dat dit artikel beoogt te beschermen valt af te leiden dat als het verduisterde geld geen ambtelijke bestemming had, dit artikel niet van toepassing kan zijn. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat als verdachte niet de bevoegdheid had om verkeersboetes uit te schrijven, dit artikel niet van toepassing kan zijn. In deze zaak stelt de rechtbank vast dat verdachte de bekeuringen uitschreef tijdens diensttijd en dat dit binnen zijn bevoegdheden viel. Ook is niet komen vast te staan dat door de bekeurde automobilisten geen verkeersovertredingen zijn gepleegd. De rechtbank is voorts van oordeel dat de omstandigheid dat verdachte (in één van de zaken) al vooraf de intentie had de opbrengst van de bekeuring niet af te dragen, niets afdoet aan het feit dat hij door zijn handelen de staat de opbrengst van een door een politieambtenaar in functie geconstateerde overtreding heeft onthouden. Derhalve heeft verdachte zich, naar het oordeel van de rechtbank, wel degelijk schuldig gemaakt aan schending van artikel 359 Sr.
3.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op verschillende tijdstippen omstreeks de periode van februari 2007 tot en met november 2008 in Nederland, als brigadier van politie regio Utrecht telkens opzettelijk een geldbedrag (in totaal ongeveer 700 euro), dat hij in zijn bediening onder zich had, heeft verduisterd, hebbende hij
- buitenlandse automobilisten bekeurd terzake van door hem, verdachte gestelde snelheidsovertredingen en
- daarbij de onmiddellijke betaling van die bekeuring gevorderd en/of afgedwongen en
- het op die wijze in zijn bezit verkregen geldbedrag niet afgedragen aan de politie Utrecht of de Nederlandse Staat en
- dat geldbedrag uitgegeven althans dat geldbedrag onttrokken aan zijn bestemming.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4. De strafbaarheid
4.1. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezen verklaarde levert het in het vonnis genoemde strafbare feit op.
4.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5. De strafoplegging
5.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen:
- twee maanden gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar,
- een werkstraf van 200 uur, subsidiair 100 dagen hechtenis, met aftrek,
- een geldboete van € 700,00, subsidiair 14 dagen hechtenis.
5.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en een grotendeels voorwaardelijke straf op te leggen.
5.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft als brigadier van politie doelbewust buitenlandse automobilisten aangehouden ter zake van door hem geconstateerde verkeersovertredingen en op vrij slinkse wijze bewogen tot het direct contant betalen van de boete. Verdachte heeft bij niet betalen gedreigd met het in beslag nemen van de auto of het rijbewijs van de betreffende bestuurder. De door deze bestuurders betaalde boetes heeft verdachte in zijn eigen zak gestoken. Verdachte heeft het onderzoek naar het achterhalen van zijn identiteit bemoeilijkt door onder andere: het afscheuren van een hoek van de uitgereikte bon, op welke hoek het korps en district vermeld stonden, het niet invullen van zijn verbalisantnummer en/of het invullen van een niet-bestaand verbalisantnummer.
De rechtbank rekent het verdachte bijzonder zwaar aan dat hij door zijn handelen het vertrouwen van de burger in de politie heeft geschaad en het gezag van de politie heeft ondermijnt. De betrouwbaarheid van de politie moet boven elke twijfel verheven zijn. De politie is immers een hoeksteen van de maatschappij waarop men moet kunnen vertrouwen. Voorts heeft verdachte het vertrouwen van zijn collega’s geschaad.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat hij inmiddels zelf psychologische hulp heeft ingeschakeld.
De rechtbank houdt voorts rekening met het strafblad van verdachte d.d. 4 mei 2009 waaruit blijkt dat hij nooit eerder voor het plegen van strafbare feiten is veroordeeld.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de aard en de ernst van het feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gerechtvaardigd zou zijn. De rechtbank houdt, net als de officier van justitie, rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het op handen zijnde strafontslag van verdachte bij de politie, waarmee verdachte privé zwaar getroffen wordt.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde werkstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf voldoende recht doen aan de ernst van het feit en de persoon van de verdachte.
De rechtbank bepaalt dat zij, in plaats van de door de officier van justitie gevorderde geldboete, als bijzondere voorwaarde zal stellen dat verdachte het door hem verduisterde geld zal afdragen aan de politie regio Utrecht.
6. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 359 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
7. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Als ambtenaar opzettelijk geld dat hij in zijn bediening onder zich heeft verduisteren, meermalen gepleegd.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 2 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
- omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
dat verdachte binnen een half jaar na ingang van de proeftijd aan de politie Regio Utrecht de somma van € 700,00 zijnde de door het bewezen verklaarde feit veroorzaakte schade, zal betalen en dat binnen deze termijn aan de officier van justitie te Utrecht bescheiden worden getoond waaruit kan blijken dat voormeld bedrag is betaald;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 200 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 100 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C. Hagedoorn, voorzitter, mr. L.E. Verschoor-Bergsma en mr. J.D.E. Brouwer-Poederbach, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 10 juli 2009.
Mr. J.D.E. Brouwer-Poederbach is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.