ECLI:NL:RBUTR:2010:BL0074

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
13 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
252880 / HA ZA 08-1577
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Eelkema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de Stichting in haar vordering wegens gebrek aan bevoegd vertegenwoordigers

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 13 januari 2010 uitspraak gedaan in een civiele procedure waarbij de Stichting Illuminatus Instituut voor Psychiatrie niet-ontvankelijk werd verklaard in haar vordering. De Stichting had een rechtszaak aangespannen tegen [gedaagde] met het verzoek om betaling van een bedrag van EUR 7.768, vermeerderd met rente en kosten, op basis van onverschuldigde betaling en ongerechtvaardigde verrijking. De rechtbank oordeelde dat er geen natuurlijke personen waren die bevoegd waren om de Stichting te vertegenwoordigen in deze procedure.

De feiten van de zaak tonen aan dat de Stichting op 27 augustus 2004 werd opgericht door [A], die als algemeen directeur fungeerde. [B] was de financieel directeur. In februari 2008 bestond het bestuur uit [D], [gedaagde], [C] en [E]. [A] en [C] zijn broers, terwijl [gedaagde] en [B] ook broers zijn. Na een aantal ontslagen binnen het bestuur, waaronder dat van [E], diende de Stichting op 16 juni 2008 een verzoekschrift in bij de rechtbank om [gedaagde] en [D] te ontslaan als bestuurders.

De rechtbank concludeerde dat, hoewel de Stichting als rechtspersoon in rechte kan optreden, er altijd natuurlijke personen moeten zijn die bevoegd zijn om de rechtspersoon te vertegenwoordigen. Aangezien [A] inmiddels was overleden en [C] niet zelfstandig bevoegd was om de Stichting te vertegenwoordigen, was er geen enkele natuurlijke persoon die de Stichting kon vertegenwoordigen in deze procedure. De rechtbank oordeelde dat de Stichting niet-ontvankelijk was in haar vordering, omdat de vertegenwoordigers die de procedure wilden voortzetten niet bevoegd waren.

De rechtbank heeft de Stichting veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde], die zijn begroot op EUR 1.263,00. Dit vonnis benadrukt het belang van de bevoegdheid van vertegenwoordigers in rechtszaken en de noodzaak voor rechtspersonen om te zorgen voor een correcte vertegenwoordiging.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
252880 / HA ZA 08-157713 januari 2010
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 252880 / HA ZA 08-1577
Vonnis van 13 januari 2010
in de zaak van
de stichting
STICHTING ILLUMINATUS INSTITUUT VOOR PSYCHIATRIE,
gevestigd te Utrecht,
eiseres,
advocaat: mr. M.C. Franken-Schoemaker,
tegen
[gedaagde],
handelend onder de naam [gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat: mr. J. van Ravenhorst.
Partijen zullen hierna de Stichting en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
• het tussenvonnis van 19 november 2008;
• het proces-verbaal van comparitie van 8 april 2009;
• de akte van [gedaagde];
• de antwoordakte van de Stichting.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3. In verband met een herverdeling van werkzaamheden is dit vonnis door een andere rechter geschreven dan degene die de comparitie heeft gehouden.
2. De feiten
2.1. Op 27 augustus 2004 heeft [A] (hierna: [A]) de Stichting opgericht.
2.2. Vanaf de oprichting was [A] werkzaam als algemeen directeur. In het Handelsregister van de Kamer van Koophandel stond vanaf enig moment vermeld dat hij een volledige volmacht namens de Stichting had.
2.3. Verder was [B] (hierna: [B]) werkzaam als financieel directeur van de Stichting.
2.4. Begin februari 2008 bestond het bestuur van de Stichting uit de volgende personen: [D] (hierna: [D]), [gedaagde], [C] (hierna: [C]) en [E] (hierna: [E]).
2.5. [A] en [C] zijn broers van elkaar. [gedaagde] en [B] zijn ook broers van elkaar.
2.6. Per 19 februari 2008 heeft [E] ontslag genomen als bestuurder van de stichting.
2.7. Eind februari 2008 heeft [C], met de goedkeuring van [A], ontslagbrieven gestuurd naar [B] (per 22 februari 2008), [gedaagde] (per 18 februari 2008) en [D] (per 18 februari 2008).
2.8. [gedaagde] en [B] hebben hun ontslag als bestuurder respectievelijk directeur van de Stichting in een kort geding aangevochten. In het vonnis in kort geding van 30 mei 2008 (hierna: het KG-vonnis) staat over het ontslag van [gedaagde] onder meer:
“Derhalve moet het er voor worden gehouden dat niet overeenkomstig artikel 4.4. van de statuten tot het ontslag van [gedaagde] is besloten, waardoor het ontslag van [gedaagde] als bestuurslid van de Stichting voorshands nietig is op grond van artikel 2:14 lid 1 BW.”
Over het ontslag van [B] staat in het KG-vonnis onder meer:
“Omdat niet is gesteld of gebleken dat het bestuur van de Stichting overeenkomstig de bepalingen in artikel 6 van de statuten een besluit heeft genomen [B] te ontslaan, is ook het ontslag van [B] nietig.”
2.9. Hierna hebben de Stichting, [A] en [C] een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank op 16 juni 2008. Het verzoek hield onder meer in om [gedaagde] en [D] te ontslaan als bestuurder.
2.10. Op 24 juni 2008 hebben [D] en [gedaagde] een bestuursvergadering gehouden. In de notulen van deze vergadering staan onder meer de volgende besluiten vermeld:
- ontslag van [C] met onmiddellijke ingang;
- aanschrijving [A] dat zijn volmacht conform de statuten niet geldig is en dat hij derhalve niet namens het bestuur en/of de stichting mag optreden.
2.11. In de beschikking van 23 juli 2008 van de rechtbank naar aanleiding van het verzoekschrift vermeld onder 2.9 staat onder meer:
“Naar het oordeel van de rechtbank kunnen zowel [A] als [C] als belanghebbende in de zin van artikel 2:298 BW worden aangemerkt. [A] is immers oprichter van de Stichting en sindsdien als directeur dagelijks bij de Stichting betrokken, en [C] was – in ieder geval ten tijde van het indienen van het verzoekschrift – penningmeester van de Stichting. Zij kunnen dan ook worden ontvangen in hun verzoek. De rechtbank volgt echter verweerders in hun stelling dat in de gegeven omstandigheden niet kan worden geoordeeld dat het verzoek ook door (of namens) de Stichting is gedaan. [C] is als penningmeester niet zelfstandig bevoegd om de Stichting te vertegenwoordigen en [A] heeft weliswaar een volledige volmacht als directeur, maar niet kan worden aangenomen dat hij namens de Stichting en zonder dat daaraan een bestuursbesluit ten grondslag ligt kan optreden tegen bestuursleden. De Stichting zal dan ook niet ontvankelijk worden verklaard. ”
In de beschikking zijn de verzoeken vervolgens afgewezen.
2.12. In een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel d.d.
1 september 2008 staan als bestuursleden van de Stichting vermeld [gedaagde] sinds
18 februari 2008, [F] (hierna: [F]) sinds 1 september 2008 en [D] sinds 18 februari 2008. Verder staat in het uittreksel dat [gedaagde] een volledige volmacht heeft.
3. Het geschil
3.1. De Stichting vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van EUR 7.768, -, vermeerderd met rente en kosten.
3.2. De Stichting legt aan haar vordering het volgende ten grondslag. [gedaagde] drijft een onderneming onder de naam [gedaagde] en heeft in dat verband in opdracht van de Stichting bouwwerkzaamheden verricht. Volgens de Stichting is er € 7.000, - teveel betaald aan [gedaagde] zodat zij dit bedrag terugvordert op grond van onverschuldigde betaling dan wel ongerechtvaardigde verrijking. De gevorderde hoofdsom omvat verder buitengerechtelijke incassokosten.
3.3. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Als meest verstrekkende verweer concludeert [gedaagde] tot niet ontvankelijkheid. Hij stelt dat mr. B. Santen, de advocaat die de zaak inhoudelijk behandelt aan de zijde van de eisende partij en mr. M.C. Franken-Schoemaker voor de rolhandelingen heeft ingeschakeld, niet bevoegd is de Stichting te vertegenwoordigen. Volgens
[gedaagde] heeft de Stichting nooit opdracht gegeven tot deze procedure. Mocht er wel sprake zijn van een opdracht namens de Stichting dan is deze nadien ingetrokken.
[gedaagde] stelt dat mr. Santen in een conflict tussen bestuursleden de belangen van de heren [A en C] heeft behartigd, die ten onrechte meenden namens de Stichting te kunnen handelen.
4.2. Als reactie op dit verweer wordt gesteld dat de Stichting wel ontvankelijk is in haar vordering waarbij het volgende wordt aangevoerd. In februari 2008 heeft [A] aan
mr. Santen de opdracht verstrekt de onderhavige vordering in te stellen tegen [gedaagde] en hiertoe was hij bevoegd. De mededeling dat deze opdracht werd ingetrokken is afkomstig van personen die de Stichting niet kunnen vertegenwoordigen.
In de laatste akte van de zijde van de Stichting staat hierover onder meer:
“Naar het oordeel van [gedaagde] zou aan de opdracht van mr. Santen een einde zijn gekomen door de kennisgeving van enkele heren die stellen thans het bestuur van de Stichting te vormen en als zodanig besloten zouden hebben de opdracht aan mr. Santen in te trekken. De Stichting (vertegenwoordigd door mr. Santen) ziet zich genoodzaakt dit standpunt tegen te spreken.
(…)
[A], directeur van de Stichting, is inmiddels overleden. [C] is op een oneigenlijke wijze de Stichting uitgewerkt en wenst daarbij in de huidige situatie vanuit het oogpunt van bestuurdersverantwoordelijkheid ook niet langer betrokken te zijn. [gedaagde] en de zijnen hebben immers, zij het op basis van ongeldige besluitvorming, feitelijk de macht aan zich getrokken.
(…)
Niet uit het oog mag worden verloren dat de kern van het onderhavige geschil is dat [gedaagde] gelden aan de Stichting heeft onttrokken (…). De Stichting (…) acht zich (…) gehouden althans in deze procedure herstel van de onrechtmatigheden na te blijven streven.”
4.3. De rechtbank overweegt dat uit de onder 2 weergegeven feiten blijkt dat er binnen de Stichting in 2008 problemen zijn ontstaan tussen bestuursleden en directeuren, met name tussen de broers [A en C] enerzijds en de broers [gedaagde en B] anderzijds. Van beide zijden zijn er besluiten genomen waarbij men zei deze namens de Stichting te nemen, waarvan de rechtsgeldigheid vervolgens door de andere zijde werd betwist.
Mocht het zo zijn dat [gedaagde] ten onrechte gelden van de Stichting heeft verkregen, wat door hem overigens nadrukkelijk wordt betwist, dan zou het onbevredigend zijn als dit niet in rechte onderzocht zou kunnen worden. Maar voor de rechtbank aan een inhoudelijke beoordeling van de vordering toe kan komen, moet eerst het verweer betreffende de ontvankelijkheid beoordeeld worden.
4.4. Hoewel een rechtspersoon als zodanig in rechte kan optreden, overweegt de rechtbank dat er wel altijd natuurlijke personen achter dit optreden moeten staan die bevoegd zijn die rechtspersoon te vertegenwoordigen. De vraag in deze zaak is of dat hier (nog) wel het geval is.
4.5. De onderhavige dagvaarding is uitgebracht in juli 2008. Volgens mr. Santen, zo blijkt uit de laatste door hem geschreven akte, is dit in opdracht van [A] gebeurd. Door [gedaagde] is betwist dat [A] bevoegd was een dergelijke beslissing te nemen. Dit verweer zal de rechtbank verder niet beoordelen en er in de volgende redenering veronderstellenderwijs vanuit gaan dat [A] hiertoe wel bevoegd was. In dat geval overweegt de rechtbank het volgende. Gebleken is dat [A] inmiddels is overleden. Wanneer dit is gebeurd is de rechtbank niet duidelijk geworden. Uit het proces-verbaal van comparitie d.d. 8 april 2009 blijkt dat het toen al het geval was. Hieruit moet de conclusie getrokken worden dat [A] niet meer de natuurlijke persoon is die als vertegenwoordiger van de Stichting achter de onderhavige vordering staat.
4.6. De natuurlijke persoon die het meest voor de hand zou liggen om de opdracht aan mr. Santen over te nemen zou [C] zijn. Dat zou alleen kunnen als hij ook als bevoegd vertegenwoordiger van de Stichting op mag treden. In dat laatste aspect ziet de rechtbank al een probleem. Daargelaten de vraag of zijn ontslag op 24 juni 2008 rechtsgeldig is geweest – hetgeen door mr. Santen is betwist wegens het ontbreken van schriftelijke goedkeuring van de directie – zou [C] niet zelfstandig de Stichting kunnen vertegenwoordigen. In de statuten is immers bepaald dat daar minstens twee gezamenlijk handelende bestuursleden voor nodig zijn, tenzij er sprake is van een verleende volmacht, maar daarvan is ten aanzien van [C] geen sprake. Verder maakt de rechtbank op uit de passage in de laatste akte die mr. Santen heeft geschreven, zie onder 4.4, dat [C] de opdracht van zijn broer namens de Stichting ook niet wil voortzetten, omdat hij in de huidige situatie kennelijk niet meer bij de Stichting betrokken wil zijn.
4.7. Het voorgaande lijkt te betekenen dat er inmiddels geen natuurlijke personen als bevoegd vertegenwoordigers van de Stichting meer tussen mr. Santen en de Stichting staan.
Mr. Santen schrijft in zijn laatste akte ook niet voor niets “De Stichting (vertegenwoordigd door mr. Santen) …”. Gesteld noch gebleken is dat mr. Santen zelf op enigerlei wijze verbonden is aan de Stichting, anders dan op grond van de aan hem gegeven opdracht van [A]. Mr. Santen zou deze procedure alleen namens de Stichting kunnen voortzetten als andere bevoegd vertegenwoordigers van de Stichting de opdracht hiertoe zouden willen overnemen.
4.8. In het KG-vonnis is het ontslag van [gedaagde] als bestuurder van de Stichting nietig geoordeeld. In de onderhavige procedure is door geen van beide partijen betoogd dat dit oordeel niet juist is geweest, zodat de rechtbank de nietigheid van het ontslag als vaststaand aanneemt. Duidelijk is dat dan hetzelfde geldt voor het ontslag van [D] als bestuurder. Dit betekent dat zij allebei nog steeds bestuurder van de Stichting zijn.
De positie van [F] zal de rechtbank verder buiten beschouwing laten, omdat de rechtsgeldigheid van zijn benoeming als bestuurslid door mr. Santen is weersproken. Vanuit het standpunt dat het ontslag van [C] nietig is, betoogt hij namelijk dat alle nadien genomen bestuursbesluiten aantastbaar zijn.
4.9. Uit de stellingen en producties van [gedaagde] blijkt dat hij mr. Santen diverse malen heeft laten weten dat die niet namens de Stichting kon optreden en moest stoppen met deze procedure. Dezelfde boodschap is aan mr. Santen geschreven in brieven van [D] (en [F]). Hieruit blijkt dat [gedaagde] en [D], twee bestuursleden van de Stichting en daarmee voldoende om haar te mogen vertegenwoordigen, willen dat de onderhavige procedure stopt en dat ook meermalen aan mr. Santen hebben medegedeeld.
4.10. Uit voorgaande overwegingen blijkt dat er geen bevoegd vertegenwoordigers van de Stichting zijn die de door mr. Santen in opdracht van [A] gestarte procedure willen voortzetten, terwijl er juist wel bevoegd vertegenwoordigers van de Stichting zijn die deze procedure willen stoppen. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat niet langer gezegd kan worden dat de onderhavige procedure namens de Stichting wordt voortgezet. Daarom zal de rechtbank de Stichting niet ontvankelijk verklaren in haar vordering.
4.11. De Stichting zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- vast recht 303,00
- salaris advocaat 960,00 (2,5 punten × tarief EUR 384,00)
Totaal EUR 1.263,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. verklaart de Stichting niet-ontvankelijk in haar vordering,
5.2. veroordeelt de Stichting in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op EUR 1.263,00.
Dit vonnis is gewezen door mr J.M. Eelkema en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2010.
JE