ECLI:NL:RBUTR:2010:BL1909

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
3 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
266626 / HA ZA 09-1047
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.V.M. Veldhoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot herroeping van vonnis ex artikel 382 Rv afgewezen

In deze zaak heeft de rechtbank Utrecht op 3 februari 2010 uitspraak gedaan in een vordering tot herroeping van een eerder vonnis. De eiseres, woonachtig in Spanje, had zich borg gesteld voor een kredietovereenkomst tussen de KREDIETBANK UTRECHT (KBU) en haar zoon. Na een verstekvonnis in 2004, waarbij eiseres hoofdelijk was veroordeeld tot terugbetaling van de kredietsom, heeft KBU beslag gelegd op haar AOW-uitkering. Eiseres vorderde in kort geding opheffing van het beslag en toepassing van de beslagvrije voet, maar deze vordering werd afgewezen. Eiseres stelde dat de vordering van KBU was verjaard en dat het verstekvonnis op bedrog berustte. De rechtbank oordeelde dat de vordering tot herroeping niet voldoende was onderbouwd en dat eiseres niet tijdig had gehandeld. De rechtbank bevestigde dat zowel het verstekvonnis als het kort geding vonnis in kracht van gewijsde waren gegaan, waardoor de vorderingen van eiseres niet konden slagen. De rechtbank wees de vorderingen van eiseres af en veroordeelde haar in de proceskosten, die aan de zijde van KBU zijn begroot op EUR 1.166,00.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 266626 / HA ZA 09-1047
Vonnis van 3 februari 2010
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats], Spanje
eiseres,
advocaat mr. M. Ellens,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE UTRECHT, DIENST MAATSCHAPPELIJKE ONTWIKKELING, waarvan de KREDIETBANK UTRECHT,
gevestigd en kantoorhoudende te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. F.P. Richel.
Partijen zullen hierna [eiseres] en KBU genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 2 december 2009
- het proces-verbaal van comparitie van 15 oktober 2009.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiseres] heeft zich op 1 juli 1996 borg gesteld bij een kredietovereenkomst tussen KBU, onderdeel van de afdeling Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de Gemeente Utrecht, als kredietgever en haar zoon [A.] en diens echtgenote (hierna: kredietnemers) voor in totaal een bedrag van DFL 75.000,--.
2.2. Kredietnemers zijn in gebreke gebleven bij de nakoming van de kredietovereenkomst. KBU heeft [eiseres] als borg aangesproken tot terugbetaling van het bedrag dat aan de kredietnemers was verstrekt en waarvoor [eiseres] zich borg had gesteld.
2.3. [eiseres] is in juni 1999 verhuisd naar Spanje.
2.4. [eiseres] en kredietnemers zijn bij vonnis van 1 december 2004 van deze rechtbank (hierna: het verstekvonnis) bij verstek hoofdelijk veroordeeld tot terugbetaling van de kredietsom, vermeerderd met rente en kosten. Het verstekvonnis is op 13 mei 2005 aan [eiseres] betekend. [eiseres] heeft geen verzet ingesteld tegen dit vonnis.
2.5. Kredietnemers zijn op 1 juli 2005 toegelaten tot de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (hierna: WSNP).
2.6. Krachtens een half juni 2005 tussen [eiseres] en KBU getroffen regeling heeft [eiseres] in de periode 11 juli 2005 t/m 20 augustus 2007 een bedrag van EUR 10.400,-- aan KBU voldaan. Op 3 augustus 2007 heeft KBU krachtens het verstekvonnis executoriaal beslag gelegd op het inkomen van [eiseres] bestaande uit een AOW uitkering van de Sociale Verzekeringsbank (hierna SVB). KBU heeft hierbij overeenkomstig het bepaalde in artikel 465 Wetboek van Burgerlijke rechtvordering (hierna: Rv) geen beslagvrije voet toegepast vanwege het feit dat [eiseres] in het buitenland woonachtig
is.
2.7. Op 14 augustus 2007 is in het kader van het schuldsaneringstraject van kredietnemers een voorstel aan KBU gedaan om alle schulden van kredietnemers te saneren tegen 9,21% van de oorspronkelijke som. KBU is niet akkoord gegaan met dit voorstel. Op 11 september 2007 is de homologatie van akkoord uitgesproken, inhoudende dat het afkoopvoorstel door een meerderheid van de schuldeisers akkoord werd bevonden.
2.8. [eiseres] heeft in kort geding opheffing van het beslag danwel toepassing van de beslagvrije voet gevorderd. De vordering tot opheffing van het beslag is door de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht bij vonnis van 28 mei 2008 (hierna: het kort geding vonnis) afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde in dit kader als volgt:
“De voorzieningenrechter stelt voorop dat het beslag gelegd is op grond van een vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan. Dat vonnis biedt de Gemeente Utrecht een executoriale titel en zij is dan ook in beginsel bevoegd om tot executie over te gaan, ook door het leggen van beslag. (..)
Op het uitgangspunt dat degene die op basis van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis over een executoriale titel beschikt ook bevoegd is om van die titel gebruik te maken, kan slechts dan een uitzondering worden aanvaard indien moet worden aangenomen dat de Gemeente Utrecht misbruik maakt van haar bevoegdheid tot het ten uitvoer leggen van de executoriale titel. (..) Hetgeen [eiseres] heeft aangevoerd rechtvaardigt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet de conclusie dat zich zo een situatie voordoet, zodat niet aannemelijk is geworden dat de Gemeente Utrecht misbruik maakt van haar bevoegdheid om het vonnis ten uitvoer te leggen. Dat betekent dat de primaire vordering moet worden afgewezen.
(..)
De voorzieningenrechter acht het op grond van de door [eiseres] overgelegde stukken voorshands aannemelijk dat [eiseres] naast haar uitkering, waarop beslag ligt, geen inkomsten van betekenis heeft en dat zij als zij zonder de uitkering niet in haar levensonderhoud kan voorzien. Dat betekent dat er aanleiding is dat haar verzoek om de beslagvrije voet toe te passen toewijsbaar is, met dien verstande dat de beslagvrije voet toegepast dient te worden vanaf de eerste maand na afgifte van het vonnis. Nu er geen verplichting was om de beslagvrije voet toet te passen, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding te bepalen dat de beslagvrije voet alsnog vanaf het moment dat het beslag werd gelegd dient te worden toegepast en de Gemeente Utrecht te veroordelen tot restitutie van het meerdere, dat immers niet onverschuldigd is betaald.
2.9. [eiseres] heeft geen hoger beroep ingesteld tegen het kort geding vonnis. KBU heeft sinds juni 2008 de beslagvrije voet toegepast.
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert samengevat - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
- te verklaren voor recht dat de vordering van KBU op [eiseres] ten tijde van het verstekvonnis reeds was verjaard, zodat alle door [eiseres] verrichte betalingen volgend op het verstekvonnis onverschuldigd zijn verricht;
- KBU te veroordelen om 24 uur na afgifte van het vonnis het onder de SVB gelegde beslag op te heffen danwel het beslag op te heffen in het in deze te wijzen vonnis;
- KBU te veroordelen om binnen 3 dagen na afgifte van het vonnis over te gaan tot restitutie aan [eiseres] van al hetgeen KBU ten onrechte onder het beslag van SVB heeft ontvangen over de periode 3 augustus 2007 tot datum opheffing van het beslag, vermeerderd met wettelijke rente;
Subsidiair
- de borgstellingovereenkomst te vernietigen en [eiseres] te ontheffen van eventuele verplichtingen uit hoofde van die overeenkomst;
- KBU te veroordelen om 24 uur na afgifte van het vonnis het onder de SVB gelegde beslag op te heffen danwel het beslag op te heffen in het in deze te wijzen vonnis;
- KBU te veroordelen om binnen 3 dagen na afgifte van het vonnis over te gaan tot restitutie aan [eiseres] van al hetgeen KBU ten onrechte onder het beslag van SVB heeft ontvangen over de periode 3 augustus 2007 tot datum opheffing van het beslag, vermeerderd met wettelijke rente;
meer subsidiair
- te verklaren voor recht dat de borgstellingsovereenkomst teniet is gegaan op grond van Spaans recht, danwel is verworden tot een natuurlijke verbintenis naar Nederlands recht op het moment dat het akkoord – als gesloten binnen de WSNP van de zoon van [eiseres] – verbindend is verklaard en [eiseres] te ontheffen van eventuele verplichtingen uit hoofde van die borgstellingsovereenkomst, althans haar te ontheffen van dat deel van de vordering dat gezien artikel 6:14 BW van de hoofdschuldenaar gevorderd kan worden;
- KBU te veroordelen om 24 uur na afgifte van het vonnis het onder de SVB gelegde beslag op te heffen danwel het beslag op te heffen in het in deze te wijzen vonnis;
- KBU te veroordelen om binnen 3 dagen na afgifte van het vonnis over te gaan tot restitutie aan [eiseres] van al hetgeen KBU ten onrechte onder het beslag van SVB heeft ontvangen over de periode 3 augustus 2007 tot datum opheffing van het beslag, vermeerderd met wettelijke rente;
meer subsidiair
-te verklaren voor recht dat KBU naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen verhaalsrecht op [eiseres] heeft, althans slechts een door de rechtbank te bepalen verhaalsrecht heeft - rekening houdend met de reeds door [eiseres] betaalde bedragen - , dan wel om op grond van artikel 475e Rv een beslagvrije voet vast te stellen, welke geldt per 3 augustus 2007, zijnde de datum van beslaglegging door KBU onder SVB, althans een door de rechtbank te bepalen datum;
- KBU te veroordelen om binnen 3 dagen na afgifte van het vonnis over te gaan tot restitutie aan [eiseres] van al hetgeen KBU ten onrechte onder het beslag van SVB heeft ontvangen over de periode 3 augustus 2007 tot datum opheffing van het beslag, vermeerderd met wettelijke rente.
3.2. KBU voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [eiseres] is woonachtig in Spanje, waardoor de zaak een internationaal karakter draagt. [eiseres] heeft door middel van haar dagvaarding haar keuze tot uitdrukking gebracht dat de Nederlandse rechter bevoegd is van haar vordering kennis te nemen. KBU heeft zich tegen deze keuze niet verzet. De Nederlandse rechter is dan ook bevoegd tot kennisname van het onderhavige geschil. Deze rechtbank is vervolgens ook relatief bevoegd. Nu partijen geen keuze is gedaan ten aanzien van het toepasselijke recht, is ingevolge artikel 4 lid 2 van het Verdrag van Rome van 19 juni 1980 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (EVO-verdrag) het recht van toepassing van het land waar de partij die de meest kenmerkende prestatie moet verrichten op het tijdstip van het sluiten van de overeenkomst haar gewone verblijfplaats heeft. De meest kenmerkende prestatie wordt in dit geval door [eiseres] verricht, te weten het zich verbinden als borg jegens KBU. [eiseres] had ten tijde van het sluiten van de overeenkomst, blijkens de kredietovereenkomst haar gewone verblijfplaats te Utrecht. Dit betekent dat op de onderhavige vordering Nederlands recht van toepassing is.
4.2. De rechtbank stelt voorop dat zowel het verstekvonnis als het kort geding vonnis in kracht van gewijsde zijn gegaan.
4.3. [eiseres] heeft gesteld dat de vordering uit de borgstelling op 1 december 2004 reeds was verjaard, zodat KBU in strijd met het bepaalde in artikel 21 Rv heeft gehandeld door in de procedure niet alle relevante feiten en omstandigheden naar voren te brengen. Voorts heeft [eiseres] betoogd dat het executeren van het verstekvonnis, in de wetenschap dat de onderliggende vordering is verjaard, misbruik van bevoegdheid oplevert in de zin van artikel 3:13 (Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) althans dat een dergelijke executie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, mede gelet op de persoonlijke omstandigheden van [eiseres] en het sociale karakter van KBU. Ten slotte heeft [eiseres] verzocht de borgtochtovereenkomst te vernietigen op grond van dwaling, een beroep gedaan op Spaans recht en gesteld dat een vordering van KBU naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
4.4. Tijdens de comparitie van partijen heeft [eiseres] voorts gesteld dat de dagvaarding dient te worden aangemerkt als een vordering tot herroeping van het verstekvonnis als bedoeld in artikel 382 Rv en dat haar primaire en subsidiaire vorderingen in dat licht dienen te worden gezien. [eiseres] heeft in dit kader aangevoerd dat de stelling van KBU in de verstekprocedure dat [eiseres] is gesommeerd te betalen - waarmee de verjaring zou zijn gestuit - in strijd is met de waardheid als bedoeld in artikel 382 Rv.
4.5. KBU heeft primair het verweer gevoerd dat het verstekvonnis in kracht van gewijsde is gegaan en subsidiair gemotiveerd verweer gevoerd tegen de diverse vorderingen van [eiseres]. Ten aanzien van het beroep van [eiseres] op artikel 382 Rv heeft KBU gesteld dat er geen sprake is van nova of andere omstandigheden die een beroep op artikel 382 Rv rechtvaardigen en dat honorering van deze vordering in strijd is met de rechtszekerheid.
4.6. De rechtbank zal allereerst het beroep van [eiseres] op artikel 382 Rv beoordelen. Op grond van deze bepaling kan een vonnis dat in kracht van gewijde is gegaan op vordering van een partij worden herroepen indien het a. berust op bedrog door de wederpartij in het geding gepleegd, b. op stukken, waarvan de valsheid na het vonnis is erkend of bij gewijsde is vastgesteld of c. de partij na het vonnis stukken van beslissende aard in handen heeft gekregen die door toedoen van de wederpartij waren achtergehouden. Het rechtsmiddel van herroeping dient krachtens artikel 383 Rv te worden aangewend binnen drie maanden nadat de grond voor de herroeping is ontstaan en de eiser daarmee bekend is geworden.
4.7. De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] haar vordering tot herroeping met de enkele stelling dat KBU in de verstekprocedure ten onrechte zou hebben gesteld dat [eiseres] is gesommeerd te betalen waarmee de verjaring zou zijn gestuit, onvoldoende heeft onderbouwd. Gesteld noch gebleken is daarmee dat zich één van de situaties als in artikel 382 Rv voordoet. Dit betekent dat de vordering tot herroeping reeds op die grond niet kan slagen.
4.8. Los daarvan is gesteld noch gebleken dat het rechtsmiddel van herroeping is ingesteld binnen de in artikel 383 Rv genoemde termijn, zodat de vordering ook op die grond afgewezen dient te worden. Er moet immers in beginsel van worden uitgegaan dat [eiseres] door betekening van het verstekvonnis op 13 mei 2005 bekend is geworden met de inhoud van het vonnis en de eventuele grond voor herroeping. De termijn van artikel 383 Rv is gaan lopen op het moment dat [eiseres] daarmee bekend is geworden, welke termijn niet eerder aanvangt dan nadat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. De dagvaarding in de onderhavige procedure dateert van 16 april 2009, zodat [eiseres] niet tijdig herroeping van het verstekvonnis heeft gevorderd.
4.9. Zoals uit het vorenstaande blijkt is het verstekvonnis onherroepelijk zodat het formele rechtskracht heeft verkregen. Hierop stuiten af de vorderingen van [eiseres] tot (primair) verklaring voor recht dat de vordering ten tijde van dit verstekvonnis reeds was verjaard, (subsidiair) vernietiging van de borgstellingovereenkomst alsmede (meer subsidiair) tot verklaring voor recht dat de borgstellingsovereenkomst teniet is gegaan naar Spaans recht en (meer subsidiair) tot verklaring voor recht dat KBU naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen verhaalsrecht meer op haar heeft. Een andere uitkomst is onverenigbaar met het gesloten stelsel van in de wet geregelde rechtsmiddelen. Dit gesloten stelsel brengt mee dat een rechterlijke uitspraak niet anders dan door een rechtsmiddel kan worden aangetast. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank onverenigbaar dat men, buiten het stelsel van rechtsmiddelen om, gelegenheid zou hebben om de geldigheid van een rechterlijke beslissing onderwerp van een nieuw geding te maken. Dit betekent dat deze vorderingen zullen worden afgewezen.
4.10. Het kort geding vonnis is eveneens onherroepelijk, zodat ook dit formele rechtskracht heeft verkregen. Op deze grond stuiten af de vorderingen tot opheffing van het beslag en restitutie van reeds betaalde bedragen, aangezien deze vorderingen reeds onderwerp zijn geweest van de kort geding procedure en te dien aanzien een - inmiddels onherroepelijk - vonnis is gewezen. Voor zover [eiseres] met haar gevorderde verklaring voor recht dat KBU naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen verhaalsrecht meer op haar heeft, zich heeft willen verweren tegen de executie van het verstekvonnis, heeft te gelden dat dit eveneens afstuit op het in kracht van gewijsde gegane kort geding vonnis waarin de voorzieningenrechter reeds een oordeel heeft gegeven omtrent de executiebevoegdheid van KBU. Voorts heeft [eiseres] geen andere feiten en/of omstandigheden gesteld dan die al aan de voorzieningenrechter zijn voorgelegd, en die aanleiding kunnen geven tot het oordeel dat KBU thans misbruik maakt van haar executiebevoegdheid. Ten aanzien van de vordering tot toepassing van een beslagvrije voet heeft eveneens te gelden dat daaromtrent reeds onherroepelijk is beslist in het kort geding vonnis. Dit betekent dat ook deze vorderingen van [eiseres] niet kunnen slagen. Het had op de weg van [eiseres] gelegen om, indien zij zich niet kon verenigen met het verstekvonnis en het kort geding vonnis, daartegen binnen de daarvoor gestelde wettelijke termijnen in verzet te komen respectievelijk hoger beroep aan te tekenen. Nu zij dat heeft nagelaten staan de daarin vervatte vorderingen onherroepelijk vast, hetgeen geen andere uikomst dan de onderhavige toelaat. De overige stellingen van [eiseres] kunnen niet tot enig ander oordeel leiden.
4.11. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van KBU worden begroot op:
- explootkosten EUR 0,00
- vast recht 262,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 904,00 (2,0 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.166,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van KBU tot op heden begroot op EUR 1.166,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.V.M. Veldhoen en in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2010.