parketnummer: 16/445241-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 29 januari 2010
[verdachte]
geboren op [1973] te [geboorteplaats] (Korea)
wonende te [woonplaats][vestigingsplaats], [adres]
raadsvrouw mr. M. Hoekzema, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 15 januari 2010, waarbij de officier van justitie, mr. H. Vriezen-Buist, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1 primair: een diefstal met geweld dan wel bedreiging met geweld heeft gepleegd, welke diefstal plaatsvond in de nacht in een woning, waartoe verdachte zich door middel van braak toegang verschafte;
Feit 1 subsidiair: goederen heeft afgeperst in de nacht in een woning, waartoe verdachte zich door middel van braak toegang verschafte;
Feit 2: een politieagent heeft beledigd.
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan. De officier van justitie baseert zich bij haar oordeel voor wat betreft feit 1 op de aangifte, de DNA-match en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting en voor wat betreft feit 2 op het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten en de verklaring van de verdachte.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen tot een bewezenverklaring kan komen van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt ten aanzien van feit 1 primair als volgt:
Aangeefster [slachtoffer 1] verklaarde bij de politie dat er op 10 november 2001 in de nacht een onbekende man in de slaapkamer van haar woning in [woonplaats] stond. Op dat moment waren [slachtoffer 1] en haar partner [slachtoffer 2] in de slaapkamer aanwezig . Onder bedreiging van hen beiden met een mes heeft [slachtoffer 1] goederen aan de man moeten geven. De man zei daarbij “ik wil geld” en “haal geen geintjes uit, anders moet ik jullie steken”. Ook moesten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op hun buik gaan liggen . [slachtoffer 1] verklaarde dat de man een portemonnee met daarin een bankpas, een giropas, een creditcard, een rijbewijs en geld, een sieradenkistje met een aantal sieraden, een ketting , een sleutelbos met daaraan de sleutels van de woning en de auto, en een soort laptoptas had weggenomen.
De man had zich de toegang tot de woning verschaft door een ruitje in te slaan . Op de binnenvensterbank bij het inklimraam werd een bloedspoor gevonden. Het DNA van verdachte leverde een match op met het bij deze diefstal aangetroffen DNA .
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij in de woning heeft ingebroken en dat hij onder bedreiging met een mes goederen van aangeefster en haar partner heeft weggenomen .
Hoewel verdachte ontkent dat hij tegen aangeefster heeft gezegd dat zij op haar buik moest gaan liggen en dat hij heeft gezegd “haal geen geintjes uit, anders moet ik jullie steken” acht de rechtbank de verklaring van aangeefster ook op die punten geloofwaardig. De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte verklaarde dat het feit lang geleden is gebeurd en dat hij zich niet meer alles kan herinneren, terwijl aangeefster in tegenstelling tot verdachte wel
kort na het delict is gehoord. Daar komt bij dat de verklaring van aangeefster wordt ondersteund door de verklaring van benadeelde [slachtoffer 2] .
De rechtbank acht het onder feit 1 primair ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen. Daarbij overweegt de rechtbank dat het onder bedreiging met geweld afgeven van goederen aan verdachte impliceert dat die goederen door verdachte zijn aangenomen en uit de handen van aangeefster zijn weggenomen. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank de voor diefstal karakteristieke wegnemingshandeling gerealiseerd.
De rechtbank overweegt ten aanzien van feit 2 als volgt:
Brigadier van politie [verbalisant] relateerde in een proces-verbaal van bevindingen dat hij op 20 maart 2009 in het kader van de uitoefening van zijn functie verdachte in een ziekenhuis in [vestigingsplaats] wilde fouilleren. Verdachte stribbelde tegen en zei vervolgens tegen [verbalisant] “kankerzwijn”.
Verdachte verklaarde zowel bij de politie als op de terechtzitting dat hij “kankerzwijn” tegen de verbalisant gezegd zou kunnen hebben.
De rechtbank acht op grond van de verklaring van de verbalisant en de verklaring van verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. (Primair)
op 10 november 2001 omstreeks 02:30 uur te Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een portemonnee (met daarin een aantal betaalpasjes en een rijbewijs en een hoeveelheid geld) en een sieradenkistje (met daarin sieraden) en een sleutelbos (met daaraan onder andere de sleutels van de woning en
de auto) en een (laptop) tas, toebehorende aan [slachtoffer 1] of [slachtoffer 2],
welke diefstal werd vergezeld van bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2],
gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken,
welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, genoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op korte afstand een mes heeft voorgehouden en
- daarbij de volgende woorden dwingend heeft toegevoegd: "Ik wil geld"
en "Haal geen geintjes uit, anders moet ik jullie steken", en
- die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] heeft gedwongen op hun buik in bed te
gaan liggen,
terwijl het feit heeft plaatsgevonden gedurende voor de nachtrust bestemde
tijd in een woning,
en hij, verdachte, heeft zich daarbij de toegang tot die woning verschaft door
middel van braak van een ruit aan de achterzijde van de betreffende woning.
2.
op 20 maart 2009 te [vestigingsplaats], opzettelijk beledigend een ambtenaar,
te weten een brigadier van politie Utrecht, gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, [verbalisant] in diens tegenwoordigheid mondeling heeft
toegevoegd de woorden "kankerzwijn".
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van feit 1 primair:
Diefstal vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning en de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Ten aanzien van feit 2:
Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de ten laste gelegde diefstal met geweld een oud feit uit 2001 betreft. In de afgelopen jaren is het verdachte gelukt om zijn leven weer een beetje op de rails te krijgen. Verdachte zal alles wat hij in de afgelopen jaren heeft opgebouwd kwijtraken als hij een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf krijgt opgelegd. De verdediging pleit voor een forse voorwaardelijke gevangenisstraf, eventueel aangevuld met een werkstraf.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
De rechtbank weegt met name de inbraak, waarbij verdachte de slachtoffers in hun huis met een mes heeft bedreigd en spullen van hen heeft weggenomen, zwaar mee in de strafmaat.
Woninginbraken onder dergelijke omstandigheden veroorzaken niet alleen de nodige materiële schade, maar maken ook een forse inbreuk op de privacy en met name ook op het veiligheidsgevoel van de bewoners. Het spreekt voor zich dat het onder bedreiging met een mes beroofd worden van spullen een traumatische ervaring voor de slachtoffers moet zijn geweest. Hierbij heeft verdachte kennelijk in het geheel niet stilgestaan en hij heeft alleen zijn materiële gewin vooropgesteld. Het is voor de slachtoffers bovendien vaak bijzonder onaangenaam om te moeten leven met de wetenschap dat een vreemde in hun woning, waar ze zich veilig moeten kunnen voelen, is geweest.
Met het als ondergeschikt beschouwen van de belediging van de politieagent voor de strafmaat miskent de rechtbank overigens niet de ernst van dat feit.
Enerzijds overweegt de rechtbank dat de eis van de officier van justitie in het licht van hetgeen voor soortgelijke feiten wordt opgelegd begrijpelijk is. Daar komt bij dat verdachte blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 26 november 2009 reeds meerdere keren voor het plegen van diefstal met (bedreiging met) geweld is veroordeeld, voor het laatst in 2009. De door verdachte gepleegde diefstal met bedreiging met geweld rechtvaardigt daarom in beginsel een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Anderzijds overweegt de rechtbank dat verdachte de diefstal ruim 8 jaar geleden heeft gepleegd. Uit het voorlichtingsrapport van Centrum Maliebaan d.d. 4 januari 2010, opgemaakt door [naam X], casemanager afdeling Gavo, blijkt dat verdachte in die tijd zwaar verslaafd was aan harddrugs en dat hij veel in een verwarde, psychotische bewustzijnstoestand over straat zwierf. Verdachte zou in die tijd lijdende zijn geweest aan aanhoudende psychosen en automutilatie. In het verleden is bij verdachte de diagnose schizofrenie gesteld en daarnaast zou er sprake zijn van een persoonlijkheidsstoornis NAO.
De rechtbank acht aannemelijk dat de gedragingen van verdachte destijds mede waren ingegeven door zijn zware verslaving en de aanwezige psychiatrische problematiek.
Uit genoemd voorlichtingsrapport blijkt ook dat verdachte naar aanleiding van een in 2005 opgelegde isd-maatregel een behandeling heeft ondergaan. Daarnaast is er de afgelopen jaren hulpverlening voor verdachte opgestart. Verdachte wordt in dat kader begeleid door de afdeling GAVO van Centrum Maliebaan. De behandeling en begeleiding hebben ertoe geleid dat verdachte zich de afgelopen tijd positief heeft ontwikkeld. Er is geen sprake meer van verslaving aan en excessief gebruik van harddrugs. Het middelengebruik beperkt zich tot niet dagelijks gebruik van cannabis en alcohol in de avonduren. Verdachte houdt zich daarbij goed aan de verplichte urinecontroles. Ook is verdachte trouw in zijn medicijngebruik. De rechtbank overweegt dat uit de rapportage naar voren komt dat de eerdere verslavingsproblematiek en de psychiatrische problematiek hiermee voor zover mogelijk onder controle zijn gebracht.
Uit de voorlichtingsrapportage volgt voorts dat na bemiddeling van het GAVO woonruimte met ambulante woonbegeleiding is gerealiseerd. Verdachte heeft daardoor nu zijn eigen woonruimte in [vestigingsplaats]. De woonbegeleiding wordt aangeboden door het Leger des Heils en het huurcontract van de woning zal na afloop van een proefperiode van twee jaar, dat wil zeggen in juni 2010, bij gebleken geschiktheid op naam van verdachte worden overgeschreven.
De heer [naam X] stelt dat verdachte zich bereidwillig en coöperatief opstelt. De indruk bestaat dat verdachte graag iets van zijn leven wil maken en dat hij over voldoende vaardigheden beschikt om enige gedragsverandering te bewerkstelligen. Er is echter nog een lange weg te gaan. Behoud van de woonruimte is naar de mening van het GAVO een prioriteit om te voorkomen dat verdachte wederom afglijdt in harddruggebruik en structureel delictgedrag. Verdachte zal zijn woning zeker kwijtraken als een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd.
De heer [naam X] heeft ter terechtzitting aangegeven dat verdachte vanuit het GAVO begeleid zal blijven worden. Daarnaast heeft verdachte contact met een psychiater en is Stichting Umah-Hai, werkzaam op het gebied van vrijwilligerswerk, bij de begeleiding van verdachte betrokken om verdachte uit zijn passieve houding te halen. De heer [naam X] heeft aangegeven dat het van belang is dat de huidige zorg en begeleiding voortgezet worden om een vinger aan de pols te kunnen houden.
De rechtbank overweegt allereerst dat in het bijzonder de bewezenverklaarde diefstal met geweld op zichzelf oplegging van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. Daarbij kan de rechtbank er echter niet aan voorbij zien dat het feit in 2001, derhalve ruim 8 jaar geleden, is gepleegd. Uit het voorgaande blijkt dat verdachte zelf, maar ook diverse justitiële-, maatschappelijke- en hulpverleningsinstellingen sedert 2005 grote inspanningen hebben gedaan om een gedragsverandering bij verdachte te bewerkstelligen. Deze inspanningen hebben ook tot aantoonbare en concrete resultaten geleid, ook in de vorm van een vergaande vermindering van recidive. Oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou, naar moet worden aangenomen, het effect van deze inspanningen waarschijnlijk grotendeels of geheel te niet doen.
Voorts dient de rechtbank ingevolge artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) bij de straftoemeting in aanmerking te nemen, dat verdachte na het plegen van het onderhavige feit onder meer uit hoofde van een veroordeling uit 2005 in de periode 2005 tot en met 2008 bijna drie jaar gedetineerd is geweest, onder meer uit hoofde van een ISD-maatregel. De rechtbank ziet zich in dit kader voor de vraag geplaatst tot welke (extra) strafoplegging de rechtbank in 2005 zou hebben besloten indien de onderhavige diefstal met geweld reeds toen (tevens) ten laste was gelegd. De rechtbank is van mening dat aannemelijk is dat dit alsdan wel een verzwarend effect op de straftoemeting zou hebben gehad, maar dan niet in die mate als thans door de officier van justitie geëist.
Op grond van voorgaande zeer specifieke feiten en (persoonlijke) omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er aanleiding is om ten gunste van verdachte in substantiële zin van de eis van de officier van justitie af te wijken.
Meer in concrete zin is de rechtbank van oordeel dat de ernst van het feit oplegging van een gevangenisstraf van niet onaanzienlijke duur onontkoombaar maakt. Gelet op de zeer specifieke persoonlijke omstandigheden van het geval, en de implicaties van een betekenisvolle toepassing van artikel 63 Sr, zal de rechtbank deze gevangenisstraf echter geheel voorwaardelijk opleggen.
Deze voorwaardelijk opgelegde straf zal daarbij, ook gezien de aanzienlijke duur daarvan, nadrukkelijk het karakter hebben van een stevige stok achter de deur. Verdachte heeft immers nog een lange weg te gaan en het zal niet gemakkelijk worden. Verdachte zal nog veel problemen moeten overwinnen. Omdat de thans rondom verdachte opgebouwde hulpverlening en begeleiding geen verplichtend kader kennen, maar naar verwachting wel nog lange tijd nodig zullen blijven, zal de rechtbank aan de voorwaardelijke gevangenisstraf de bijzondere voorwaarde koppelen dat verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen die hem door of vanuit het GAVO worden gegeven. Voor zover nodig overweegt de rechtbank hierbij dat hiermee niet tevens is beoogd aan verdachte reclasseringstoezicht in de strikt juridische zin op te leggen, nu de reclassering dit afraadt in haar rapport vanwege de ongewenste gevolgen die dit zou hebben voor andere reeds lopende hulpverleningsmaatregelen. Ter zitting is echter tevens namens de reclassering betoogd dat ook zonder formele opdracht voor de reclassering, vanuit het GAVO wel de begeleiding van verdachte zou worden voortgezet.
De rechtbank acht daarbij een proeftijd van drie jaar geïndiceerd, aangezien verdachte nog een hele weg te gaan heeft en het maatschappelijk belang een dergelijke duur vraagt. Op die manier kan gedurende een lange tijd een vinger aan de pols worden gehouden.
Gelet op de ernst van het feit zal de rechtbank daarnaast een werkstraf aan verdachte opleggen.
Verdachte dient zich te realiseren dat hem aldus een bijzondere kans wordt geboden om het ingezette proces dat is gericht op een meer positieve maatschappelijke deelname voort te zetten en te bestedigen. Verdachte moet er daarbij zeer serieus rekening mee houden dat indien hij opnieuw een strafbaar feit pleegt, hoe gering ook, of hij zich niet aan de bijzondere voorwaarde houdt, de nu nog voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf ten uitvoer zal worden gelegd.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 57, 63, 310, 312, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1 primair: Diefstal vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning en de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Feit 2: Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 1 jaar;
Proeftijd
- bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren schuldig maakt aan een strafbaar feit dan wel vóór het einde van de proeftijd van drie jaren de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd:
- stelt als bijzondere voorwaarde:
dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of vanuit het GAVO, ook als dat inhoudt dat verdachte urinecontroles moet ondergaan;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 80 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A.C. Koster, voorzitter, mr. A. Kuijer en mr. M.A.A.T. Engbers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 29 januari 2010.