ECLI:NL:RBUTR:2010:BL4018

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
27 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
267278 / HA ZA 09-1142
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Eelkema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betwisting van de echtheid van een handtekening onder een aanvraagformulier voor een creditcard

In deze zaak vordert Paysquare B.V. betaling van een bedrag van € 10.590,20 van gedaagde, die de echtheid van zijn handtekening onder een aanvraagformulier voor een MasterCard betwist. Paysquare stelt dat de handtekening op het aanvraagformulier overeenkomt met die op het paspoort van gedaagde en dat hij voldoende informatie heeft verstrekt om de overeenkomst te bevestigen. Gedaagde daarentegen betwist de ondertekening en stelt dat zijn handtekening vervalst is. Hij voert aan dat een derde, die toegang had tot zijn gegevens, misbruik heeft gemaakt van zijn situatie. De rechtbank oordeelt dat Paysquare niet voldoende bewijs heeft geleverd dat gedaagde de overeenkomst is aangegaan. De rechtbank wijst op de mogelijkheid van vervalsing en de rol van Paysquare in het faciliteren van deze situatie door onvoldoende controle op de identiteit van de aanvrager. De rechtbank besluit dat een deskundige op het gebied van handschriftvergelijking moet worden benoemd om de echtheid van de handtekening vast te stellen. De zaak wordt aangehouden voor verdere behandeling en het inwinnen van deskundigenrapportage.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
267278 / HA ZA 09-114227 januari 2010
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 267278 / HA ZA 09-1142
Vonnis van 27 januari 2010
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PAYSQUARE B.V.,
Gevestigd te Utrecht,
eiseres,
advocaat: mr. A.C. Hansen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
Advocaat: mr. J. Ran.
Partijen zullen hierna Paysquare en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
het tussenvonnis van 22 juli 2009;
het proces-verbaal van comparitie van 2 september 2009;
de conclusie van repliek;
de conclusie van dupliek.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 27 augustus 2008 is bij Paysquare een “Aanvraagformulier MasterCard Zakenkaart met centrale facturering” binnengekomen. Op het formulier is onder meer ingevuld dat de naam van het bedrijf is “[bedrijfsnaam]” met als directeur/eigenaar, tevens contactpersoon, [gedaagde].
2.2. Namens Paysquare is het aanvraagformulier voor akkoord ondertekend.
2.3. Met de betreffende MasterCard zijn uitgaven gedaan die voor een bedrag van
€ 8.986,17 niet aan Paysquare zijn betaald.
3. Het geschil
3.1. Paysquare vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 10.590,20, vermeerderd met rente en kosten. Het gevorderde bedrag bestaat uit de hoofdsom van € 8.986,17 plus buitengerechtelijke kosten met BTW daarover.
3.2. [gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Aan de vordering van Paysquare ligt de stelling ten grondslag dat zij een overeenkomst heeft gesloten met [gedaagde] inzake het gebruik van een creditcard. [gedaagde] betwist echter deze overeenkomst met Paysquare te zijn aangegaan. Hij stelt dat de handtekening onder het aanvraagformulier niet door hem is gezet, maar dat deze is vervalst.
4.2. Ten aanzien van zijn betwisting van de echtheid van de handtekening voert [gedaagde] het volgende aan. Op 15 augustus 2006 is [gedaagde] een eenmanszaak gestart onder de naam “[bedrijfsnaam]”, gevestigd op het adres van zijn ouders in [woonplaats]. Omdat hij nog bezig was zijn studie af te ronden werd de zaak in eerste instantie waargenomen door
dhr. [X] (hierna: [X]) en werd diens adres in [woonplaats] als correspondentieadres gebruikt. Al in september 2006 besloot [gedaagde] zijn eenmanszaak niet voort te zetten en hij heeft deze eind van die maand overgedragen aan dh[Y] (hierna: [Y]). [gedaagde] concludeert dat een derde kennelijk misbruik heeft gemaakt van de korte tijd dat de eenmanszaak het correspondentieadres in [woonplaats] gebruikte en stelt dat deze persoon, waarmee hij doelt op [X], ook in het bezit was van een kopie van zijn paspoort.
4.3. Volgens artikel 159 lid 2 Rv levert een onderhandse akte waarvan de ondertekening door de partij, tegen welke zij dwingend bewijs zou leveren, stellig wordt ontkend, geen bewijs op zolang niet bewezen is van wie de ondertekening afkomstig is. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] voldoende stellig de ondertekening van het aanvraagformulier – dat de basis vormt van de overeenkomst waar Paysquare zich op beroept – ontkent, waardoor op Paysquare de bewijslast rust van haar stelling dat de handtekening van [gedaagde] is. Tijdens de comparitie van partijen is over dit punt en de bewijslastverdeling gesproken en hebben partijen de gelegenheid gekregen om een conclusie van re- en dupliek te nemen.
4.4. Bij conclusie van repliek voert Paysquare de volgende feiten en omstandigheden aan om aan te tonen dat [gedaagde] degene is die het aanvraagformulier heeft ondertekend.
a. De handtekening onder het aanvraagformulier komt overeen met de handtekening op het paspoort van [gedaagde], zoals te zien is op de kopie van dit paspoort.
b. Op het aanvraagformulier zijn gegevens ingevuld die onder normale omstandigheden slechts bij [gedaagde] bekend horen te zijn zoals het postadres dat klopt met de inschrijving bij de Kamer van Koophandel en het nummer van de bankrekening die inderdaad op naam stond van de eenmanszaak van [gedaagde].
c. Bij brief van 26 september 2006 (Paysquare schrijft 2009, maar uit de overgelegde brief blijkt dat het in 2006 was; rechtbank) is een verzoek gedaan tot aflossing in maandelijkse termijnen. Onder de brief staat de naam [gedaagde] en de handtekening komt weer overeen met die in zijn paspoort. In deze brief werd ook een nieuw bankrekeningnummer opgegeven op naam van de eenmanszaak. Tijdens de comparitie heeft [gedaagde] bevestigd dat deze rekening op zijn naam stond.
d. Het is haast onmogelijk dat [gedaagde] niets afwist van het bestaan van de overeenkomst omdat er correspondentie is gevoerd met het opgegeven postadres en er bedragen zijn afgeboekt voor het gebruik van de creditcard van bankrekeningen op naam van [gedaagde]. [gedaagde] heeft deze afboekingen van zijn bankrekening(en) nooit betwist en is zelfs een betalingsregeling aangegaan.
e. Pas na het ontvangen van incassobrieven heeft [gedaagde] aangegeven dat er sprake zou zijn van fraude, waarop hem – in september 2008 – is geadviseerd aangifte bij de politie te doen. [gedaagde] heeft echter pas in april 2009 aangifte gedaan en dan nog niet eens volledig (conceptaangifte).
Paysquare stelt zich op het standpunt met dit feitencomplex voldoende bewijs te hebben geleverd dat [gedaagde] wel degene is die de overeenkomst met haar is aangegaan. Volgens haar wijzen de schriftelijke stukken, de informatie en de handelingen en gedragingen van [gedaagde] daarop.
4.5. [gedaagde] reageert als volgt op deze punten.
a. Een nagemaakte handtekening lijkt per definitie op een werkelijke handtekening. Verder wordt er zo vaak een kopie van een paspoort gemaakt, omdat daarnaar bij diverse gelegenheden wordt gevraagd. Er zwerven dus veel kopieën rond.
b. In verband met de waarneming beschikte [X] over de gegevens van de eenmanszaak. Het mobiele telefoonnummer dat op het aanvraagformulier is ingevuld is van [X], wat blijkt uit een visitekaartje, net als het e-mailadres. Het formulier is niet door [gedaagde] ingevuld wat duidelijk te zien is bij vergelijking met door [gedaagde] gemaakte studieaantekeningen die zijn overgelegd. Op het formulier zijn ook vreemde gegevens ingevuld zoals “01-02-2006” bij geboortedatum en “Aantal medewerkers: 10” terwijl het een eenmanszaak was die zeer kort daarvoor was opgericht.
c. De brief d.d. 26 september 2006 is niet afkomstig van [gedaagde].
d. Aangezien [gedaagde] nooit op het (post)adres in [woonplaats] heeft gewoond heeft hij nooit correspondentie of rekeningoverzichten ontvangen.
e. Zodra [gedaagde] incassobrieven ontving heeft hij Paysquare laten weten hoe de vork in de steel zat.
Concluderend stelt [gedaagde] dat Paysquare niet heeft aangetoond dat hij degene is die het aanvraagformulier heeft ondertekend.
4.6. Op sommige van de door Paysquare aangevoerde punten is [gedaagde] bij conclusie van dupliek niet ingegaan, bijvoorbeeld over de afboekingen op de bankrekening(en) en het aangaan van een betalingsregeling. Tijdens de comparitie zijn deze punten echter wel besproken en heeft [gedaagde] verklaard dat hij de bankrekening, waarvan het nummer in de brief d.d. 26 september 2006 staat, via [X] heeft overgedaan aan [Y] (die zijn eenmanszaak overnam).Verder heeft hij gezegd op advies van zijn vorige advocaat in eerste instantie een betalingsregeling te zijn aangegaan; dit staat ook in de conceptaangifte.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat de door Paysquare aangevoerde feiten en omstandigheden niet voldoende zijn om als vaststaand aan te kunnen nemen dat de handtekening onder het aanvraagformulier door [gedaagde] is gezet, omdat deze de mogelijkheid open laten dat de handtekening door een ander is vervalst.
4.7. Voor het geval ervan uit gegaan zou moeten worden dat de handtekening van [gedaagde] is vervalst, stelt Paysquare zich – subsidiair – op het standpunt dat zij wordt beschermd door de goede trouw. Zij voert hierbij het volgende aan. [gedaagde] heeft er zelf aan meegewerkt dat gevoelige informatie bij een onbetrouwbare vriend terecht kwam en heeft hem zelfs een kopie van zijn paspoort verschaft. Hij heeft geen voorzorgsmaatregelen getroffen om de mogelijkheid van vervalsing te voorkomen. Paysquare mocht ervan uitgaan dat de handtekening van [gedaagde] was, omdat deze overeenstemde met die op de kopie van zijn paspoort. Verder stond het bankrekeningnummer op de juiste naam en klopte de gegevens over het bedrijf met die in het uittreksel van het Handelsregister.
4.8. [gedaagde] betwist dit subsidiaire standpunt van Paysquare en voert ook op dit punt aan dat er zoveel kopieën van paspoorten worden gemaakt. Verder stelt hij dat Paysquare het aan haar eigen handelen te wijten heeft dat onbetrouwbare figuren misbruik kunnen maken van de wijze waarop Paysquare aanvragen voor een creditcard behandelt. Hij wijst er hierbij op dat er bepaalde gegevens evident onjuist waren ingevuld en dat de identiteit van de aanvrager kennelijk niet in persoon wordt gecontroleerd, doordat Paysquare toezending van een aanvraagformulier per post met een kopie van een identiteitsbewijs voldoende vindt.
4.9. De rechtbank zal dit subsidiaire standpunt nu eerst beoordelen, want als dit opgaat, is de echtheid van de handtekening verder niet meer van belang.
Bij de beoordeling van dit standpunt neemt de rechtbank het volgende tot uitgangspunt
(HR 7 februari 1992, NJ 1992/809). Wanneer iemand door valselijk de handtekening van een ander te plaatsen iets voor die ander verklaart, kan deze ander zich in het algemeen tegen degene tot wie de verklaring is gericht, erop beroepen dat de handtekening en daarmee de verklaring niet van hem afkomstig is en is hij niet aan deze verklaring gebonden. Dit is ook zo wanneer degene tot wie de verklaring was gericht heeft aangenomen en redelijkerwijs mocht aannemen dat de handtekening echt was. Onder bijzondere omstandigheden kan dit echter anders zijn, namelijk als die omstandigheden tot de conclusie moeten leiden dat aan degene wiens handtekening is vervalst, valt toe te rekenen dat de wederpartij de handtekening voor echt heeft gehouden en redelijkerwijs mocht houden. Dit zal bijvoorbeeld het geval zijn wanneer degene wiens handtekening is vervalst, hoewel hij de onbetrouwbaarheid van de vervalser kende of behoorde te kennen, eraan heeft meegewerkt of zonder voorzorgsmaatregelen te treffen heeft toegelaten dat deze de mogelijkheid kreeg door het vervalsen van zijn handtekening jegens de wederpartij de schijn te wekken dat het een door hem ondertekende verklaring betrof.
4.10. Uit de door [gedaagde] geschetste gang van zaken blijkt dat in de periode dat het aanvraagformulier werd ingestuurd [X], die zijn eenmanszaak waarnam, beschikte over de gegevens van het bedrijf en over een kopie van het paspoort van [gedaagde], waarbij het adres van [X] fungeerde als correspondentieadres voor het bedrijf. Hiermee heeft [gedaagde] de mogelijkheid gecreëerd dat [X], of een ander die via hem aan de betreffende informatie kan zijn gekomen, misbruik zou maken van deze situatie door bijvoorbeeld met een vervalste handtekening van [gedaagde] een creditcard aan te vragen. Maar niet is gesteld door Paysquare, noch is anderszins gebleken, dat [gedaagde] destijds bedacht moest zijn op deze mogelijkheid van misbruik omdat hij wist of behoorde te weten dat [X] onbetrouwbaar was. Daarbij overweegt de rechtbank dat Paysquare zelf ook heeft bijgedragen aan de mogelijkheid van misbruik, omdat zij de aanvraag van een creditcard per post toestaat waardoor ze minder controle heeft op de juiste identiteit van de aanvrager dan wanneer zij zou vereisen dat een aanvrager ergens persoonlijk een handtekening komt zetten en zich legitimeert. Op grond van deze overwegingen komt de rechtbank tot het oordeel dat het subsidiaire standpunt van Paysquare niet opgaat, zodat dit niet tot gebondenheid van [gedaagde] aan de overeenkomst kan leiden.
4.11. Daarmee is de rechtbank weer terug bij de vraag naar de echtheid van de handtekening onder het aanvraagformulier. Paysquare heeft aangeboden zonodig bewijs te willen leveren door het horen van getuigen. De enige getuige die zij hierbij concreet opvoert is [X]. Paysquare stelt hierbij dat die als getuige kan verklaren “of hij het aanvraagformulier Mastercard wel of niet heeft ondertekend met een vervalste handtekening en/of dat hij gebruik heeft gemaakt of kennis heeft van het gebruik van de mastercard creditcard die is uitgegeven op naam van [gedaagde]”.
4.12. Als in een civiele procedure getuigen worden gehoord is dit om daarmee bewijs te leveren van feiten die door de ene partij zijn gesteld en door de andere partij zijn betwist en die tot beslissing van de zaak kunnen leiden. Paysquare stelt bij haar aanbod om [X] als getuige te laten horen geen feiten die ze met zijn verklaring wil bewijzen, maar doet gissingen over wat [X] wellicht zou kunnen verklaren. Een deel van deze gissingen is niet eens ter zake dienend. Het gaat er immers om dat er bewijs geleverd moet worden dat [gedaagde] zelf het aanvraagformulier heeft ondertekend en dat kan niet worden vastgesteld met welk antwoord van [X] dan ook op de vraag of hij het formulier met een vervalste handtekening heeft ondertekend. Nu de rechtbank bovendien van oordeel is dat de meest objectieve methode om de echtheid van een handtekening aan te tonen een vergelijkend handschriftonderzoek door een deskundige is, gaat zij voorbij aan het aanbod van Paysquare tot het horen van voormelde getuige.
4.13. Gezien al voorgaande overwegingen is de rechtbank van plan een deskundigen-bericht in te winnen. Voordat daartoe wordt overgegaan, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de wenselijkheid van een deskundigenbericht, over het aantal en het specialisme van de te benoemen deskundige(n) en over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen. Indien partijen zich wensen uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige(n), dienen zij daarbij aan te geven over welke deskundige(n) zij het eens zijn, dan wel tegen wie zij gemotiveerd bezwaar hebben. De rechtbank zal de zaak hiertoe naar de rol verwijzen.
4.14. De rechtbank is voorlopig van oordeel dat kan worden volstaan met de benoeming van één deskundige op het gebied van handschriftvergelijking en dat de navolgende vragen dienen te worden voorgelegd:
Kunt u vaststellen of, en zo ja met welke mate van waarschijnlijkheid, de handtekening onder het aanvraagformulier van [gedaagde] afkomstig is?
Heeft u nog overige opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang zouden kunnen zijn?
4.15. Mede gelet op de bewijslastverdeling op dit punt is ziet de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt van de wet, dat het voorschot op de kosten van de deskundige(n) in beginsel door de eisende partij moet worden gedeponeerd. Dit voorschot zal daarom door Paysquare moeten worden betaald.
4.16. Tijdens de comparitie heeft de rechtbank de mogelijkheid van een onderzoek door een handschriftdeskundige al naar voren gebracht. Uit het feit dat beide partijen in hun nadere conclusies niets zeggen over deze mogelijkheid zou afgeleid kunnen worden dat zij deze weg niet in willen slaan. Mocht dit zo zijn dan kunnen partijen dat in hun aktes aangeven.
4.17. Mochten partijen wel willen overgaan tot het inwinnen van een deskundigenbericht dan is van belang dat de deskundige de beschikking zal moeten krijgen over het origineel van het aanvraagformulier met de betwiste handtekening. Paysquare dient in haar akte aan te geven of zij dit origineel kan aanleveren. Verder zal [gedaagde] vergelijkingsmateriaal met zijn handtekening moeten leveren op een wijze zoals aan te geven door de deskundige(n). Daarom dient hij in zijn akte aan te geven of hij hiertoe bereid.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 10 februari 2010 voor het nemen van een akte door beide partijen waarin zij zich uitlaten over de aangekondigde deskundigenrapportage,
5.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr J.M. Eelkema en in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2010. JE