ECLI:NL:RBUTR:2010:BL4345

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
17 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
270490 / HA ZA 09-1633
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending zorgplicht door bank bij kredietovereenkomst en gevolgen voor de rechtsgeldigheid

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Utrecht, stond de vraag centraal of de ABN AMRO Bank N.V. haar zorgplicht had geschonden bij het verstrekken van een kredietovereenkomst aan een gedaagde met een verstandelijke beperking. De kredietovereenkomst, die op 28 december 2007 tot stand kwam, betrof een flexibel krediet van maximaal EUR 22.500. De gedaagde, die in verzet ging tegen een eerder verstekvonnis, stelde dat de bank hem had moeten beschermen tegen zijn eigen lichtzinnigheid en gebrek aan inzicht, gezien zijn financiële situatie en verstandelijke beperking. De rechtbank onderzocht de argumenten van de gedaagde, die onder andere verwees naar jurisprudentie over de zorgplicht van banken. De rechtbank oordeelde dat de bank voldoende had gedaan om aan haar zorgplicht te voldoen door de kredietwaardigheid van de gedaagde te controleren en een BKR-toets uit te voeren. De rechtbank concludeerde dat de bank niet verplicht was om verder onderzoek te doen naar de geestelijke toestand van de gedaagde, aangezien de kredietovereenkomst een relatief eenvoudig financieel product betrof. De rechtbank bekrachtigde het eerdere verstekvonnis en veroordeelde de gedaagde in de kosten van de verzetprocedure. Het vonnis werd uitgesproken door mr. A.M. Verhoef op 17 februari 2010.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
270490 / HA ZA 09-163317 februari 2010
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 270490 / HA ZA 09-1633
Vonnis in verzet van 17 februari 2010
in de zaak van
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. D.L.A. van Voskuilen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
eiser in het verzet,
advocaat mr. E. Osinga.
Partijen zullen hierna de Bank en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
• het tussenvonnis van 2 september 2009,
• het proces-verbaal van comparitie van 4 december 2009.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Tussen de Bank enerzijds en [gedaagde] anderzijds is op 28 december 2007 een flexibel kredietovereenkomst (hierna: de overeenkomst) tot stand gekomen. Hierin is onder meer bepaald:
“1. De Bank stelt aan Kredietnemer ter beschikking een krediet tot
een maximum van EUR 22.500 (zegge: twee en twintig duizend vijf honderd euro) (het “ABN AMRO Flexibel Krediet”).
2. Kredietnemer zal over het opgenomen krediet aan de Bank maandelijks rente vergoeden. Het rentepercentage kan variëren en bedraagt thans 0,690 % per maand, hetgeen overeenkomt met een effectief kredietvergoedingspercentage van 8,6 % per jaar. Iedere wijziging van
voornoemde percentages zal de Bank schriftelijk aan Kredietnemer meedelen.
3. Kredietnemer is de Bank maandelijks een bedrag van EUR 337,50 aan rente en aflossing verschuldigd (…).
(…) ”
2.2. Op de overeenkomst is de Wet op het Consumentenkrediet (WCK) van toepassing.
2.3. De Productvoorwaarden ABN AMRO Flexibel Krediet (hierna: de
productvoorwaarden) maken onderdeel uit van de overeenkomst. Artikel 4 van de
productvoorwaarden luidt:
“ Alle op grond van de Kredietovereenkomst aan de Bank verschuldigde
bedragen van het ABN AMRO Flexibel Krediet zullen ineens opeisbaar zijn indien:
a) Kredietnemer gedurende ten minste twee (2) maanden achterstallig is in de betaling van een (1) vervallen Maandbedrag en, na in gebreke te zijn gesteld, nalatig blijft in de volledige nakoming van zijn verplichtingen;
(…)”
2.4. [gedaagde] is, ook na ingebrekestelling door de Bank, gedurende ten minste twee maanden zijn betalingsverplichting niet nagekomen. Per 11 december 2008 bedroeg de schuld van [gedaagde] bij de Bank EUR 22.275,36.
3. Het geschil
3.1. De Bank heeft in de verstekprocedure gevorderd dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van
EUR 22.275,36, te vermeerderen met de overeengekomen kredietvergoeding, althans vertragingsvergoeding, te berekenen volgens de WCK, gerekend vanaf 12 december 2008 en berekend over de hoofdsom van EUR 22.224,21, tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van gedaagde in de kosten van het geding.
3.2. Bij verstekvonnis van 11 maart 2009 zijn de vorderingen van de Bank toegewezen en is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van de Bank tot de dag van de uitspraak begroot op in totaal EUR 1.154,98.
3.3. [gedaagde] vordert in het verzet dat het verstekvonnis wordt vernietigd en dat de vorderingen van de Bank alsnog worden afgewezen, met veroordeling van de Bank in de kosten van de procedure.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat [gedaagde] in zoverre in zijn verzet kan worden ontvangen.
4.2. De Bank heeft in de verstekprocedure aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat zij een overeenkomst met [gedaagde] is aangegaan op grond waarvan op [gedaagde]
een betalingsverplichting rustte. [gedaagde] is tekort is geschoten in de nakoming van deze betalingsverplichting en heeft, ook na ingebrekestelling door de Bank, niet aan zijn betalingsverplichtingen voldaan.
4.3. [gedaagde] heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de Bank dient te worden afgewezen omdat de Bank de op haar rustende zorgplicht heeft geschonden. Subsidiair stelt [gedaagde] dat sprake is geweest van wilsgebreken ten tijde van het sluiten van de overeenkomst.
Zorgplicht
4.4. [gedaagde] heeft, onder verwijzing naar jurisprudentie, aangevoerd dat op de Bank een bijzondere zorgplicht rust die ertoe strekt de cliënt te beschermen tegen eigen lichtzinnigheid of gebrek aan inzicht. [gedaagde] stelt dat hiervan sprake is. Immers, de Bank was bekend met zijn overduidelijke verstandelijke beperking dat hij daardoor een deel van zijn vermogen is kwijtgeraakt. Voorts had [gedaagde] een minimaal inkomen en was hij geregistreerd bij het Bureau Krediet Registratie (BKR). Tot slot heeft hij aan de bank verklaard dat hij het geleende geld aan een derde wilde doorlenen die vervolgens winst voor hem zou genereren. Gelet op het voorgaande had de Bank [gedaagde] moeten beschermen en had zij hem nooit krediet mogen verstrekken. Nu de Bank dat toch heeft gedaan heeft de Bank haar zorgplicht geschonden en daarmee wanprestatie, dan wel een onrechtmatige daad gepleegd.
4.5. De Bank heeft ter comparitie gemotiveerd betwist dat sprake is geweest van schending van de zorgplicht.
4.6. De rechtbank overweegt als volgt. Blijkens jurisprudentie van de Hoge Raad rust op banken, op grond van de maatschappelijke functie die zij uitoefenen, een bijzondere zorgplicht ten aanzien van het verstrekken van krediet aan particulieren. Deze zorgplicht strekt tot bescherming van de (potentiële) klant tegen eigen lichtvaardigheid of ondeskundigheid en vloeit voort uit hetgeen de eisen van redelijkheid en billijkheid, gelet op de aard van de verhouding tussen financiële instellingen en haar particuliere cliënten, meebrengen. De reikwijdte van deze zorgplicht hangt af van de omstandigheden van het geval en de aard van de door een bank verleende dienst.
4.7. In het onderhavige geval betreft de aard van de overeenkomst een reguliere kredietovereenkomst waarbij een kredietsom van een bepaalde hoogte is verstrekt met voor de kredietnemer duidelijke, in beginsel vaste maandelijkse, betalingsverplichtingen. Blijkens jurisprudentie voldoet een bank bij kredietovereenkomsten als de onderhavige aan haar zorgplicht wanneer voor het sluiten van de overeenkomst de kredietwaardigheid van de kredietnemer heeft gecontroleerd en zij de BKR toets heeft verricht. De aard van dit type overeenkomst geeft ook geen aanleiding tot het aannemen van een zwaardere zorgplicht. De zorgplicht reikt in casu derhalve niet zo ver dat banken bij het sluiten van de overeenkomst dienen te onderzoeken of de kredietnemer zich de omvang van de door hem/haar aangegane verplichtingen (voldoende) realiseert. Het betreft hier immers een relatief risicoloos en eenvoudig financieel product, waarbij de rechten en plichten duidelijk uit de overeenkomst blijken.
4.8. Ter comparitie heeft de Bank verklaard dat zij voor het sluiten van de overeenkomst de inkomensgegevens van [gedaagde] heeft gecontroleerd, waarbij tevens is gebleken dat [gedaagde] een huis vrij van hypotheek in bezit had. De Bank heeft op basis van deze gegevens [gedaagde] kredietwaardig geacht. Daarnaast is door de Bank verklaard dat zij de BKR toets heeft verricht. Aanvullend hierop is door de Bank verklaard dat zij ook een gesprek met [gedaagde] is aangegaan, waarbij zij een cliëntprofiel van hem heeft opgemaakt en daarbij zijn identiteit heeft geverifieerd. Ten slotte heeft de Bank verklaard dat zij niet bekend was met enige bijzondere omstandigheid aan de zijde van [gedaagde], zodat zij ook niet bekend was met de door [gedaagde] gestelde verstandelijke beperking.
4.9. Met de Bank is de rechtbank dan ook van oordeel dat de Bank afdoende aan haar zorgplicht heeft voldaan. Verder onderzoek naar de vraag of [gedaagde] zich zijn verplichtingen voldoende realiseerde of onderzoek naar zijn geestestoestand, was gelet op het hiervoor overwogene niet noodzakelijk.
Wilsgebreken
4.10. Subsidiair heeft [gedaagde] aangevoerd dat de overeenkomst vernietigbaar is nu zij op grond van een wilsgebrek tot stand is gekomen. Meer specifiek doet [gedaagde] een beroep op misbruik van omstandigheden en dwaling.
Zoals ten aanzien van de (reikwijdte van de) zorgplicht van de Bank is overwogen, behoefde de Bank niet te onderzoeken of [gedaagde] zich de omvang van zijn verplichtingen voldoende realiseerde. Van misbruik van omstandigheden is dus geen sprake, zodat dat verweer wordt verworpen. Het beroep op dwaling faalt eveneens, nu gesteld noch gebleken is dat sprake was van een onjuiste voorstelling van zaken op het moment van sluiten van de overeenkomst.
4.11. Nu geen van de door [gedaagde] gevoerde verweren slagen zal het verstekvonnis worden bekrachtigd.
4.12. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het verzet worden verwezen. De kosten worden aan de zijde van de Bank begroot op:
- salaris advocaat EUR 579,00 (1,0 punt × tarief EUR 579,00)
Totaal EUR 579,00
4.13. De rechter, ten overstaan van wie de comparitie is gehouden, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen om organisatorische redenen.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. bekrachtigt het door deze rechtbank op 11 maart 2009 onder zaaknummer / rolnummer 262342 / HA ZA 09-357 gewezen verstekvonnis,
5.2. veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de verzetprocedure, aan de zijde van de Bank tot op heden begroot op EUR 579,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Verhoef en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2010.