ECLI:NL:RBUTR:2010:BL5456

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
24 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
268083 / HA ZA 09-1252
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschillen over de waardering van een woning en de zorgplicht van de executeur

In deze zaak, die voor de Rechtbank Utrecht is behandeld, draait het om een erfrechtelijk geschil tussen de erfgenamen van een overleden vader en moeder. De eiser, een van de kinderen, heeft vorderingen ingesteld tegen de executeur van de nalatenschap, [gedaagde sub 1], die ook zijn broer is. De kern van het geschil betreft de waardering van een woning die in de successieaangifte is opgenomen en de zorgplicht van de executeur bij het beheer van de nalatenschap. De rechtbank heeft vastgesteld dat de erfgenamen onderling niet gebonden zijn aan de in de successieaangifte opgegeven waarde van de woning. De executeur heeft de verplichting om de nalatenschap zorgvuldig te beheren, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet aansprakelijk kan worden gesteld voor de waardedaling van de effectenportefeuille, zolang hij niet onrechtmatig heeft gehandeld. De eiser heeft betoogd dat de executeur tekort is geschoten in zijn zorgplicht door niet tijdig over te gaan tot verkoop van de effecten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de executeur niet zonder meer aansprakelijk kan worden gesteld voor de waardevermindering van de effecten, aangezien de daling van de waarde ook het gevolg kan zijn van externe factoren. De rechtbank heeft de zaak naar de rol verwezen om partijen in de gelegenheid te stellen de waarde van de woning vast te stellen en om verdere informatie te verstrekken over de nalatenschap. De beslissing van de rechtbank is een belangrijke uitspraak over de verantwoordelijkheden van een executeur en de waardering van nalatenschappen in erfrechtelijke geschillen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 268083 / HA ZA 09-1252
Vonnis van 24 februari 2010
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. J.A.M.P. Keijser,
tegen
1. [gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. A.W. Stork,
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. A.E.H. van Katwijk,
3. [gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. A.E.H. van Katwijk,
4. [gedaagde sub 4],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
niet verschenen,
5. [gedaagde sub 5],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagden c.s.] genoemd worden. Gedaagden afzonderlijk zullen worden aangeduid met [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2], [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5].
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 juli 2009
- de voorgenomen incidentele conclusie ex artikel 223 Rv, tevens akte overlegging stukken van [eiser]
- het proces-verbaal van comparitie van 13 november 2009.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser], [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] zijn de vier kinderen geboren uit het huwelijk van [vader] (hierna: vader [vader]) en [moeder] (hierna: moeder [moeder]). [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] zijn de kinderen van [gedaagde sub 1].
2.2. Vader en moeder [X] waren in gemeenschap van goederen gehuwd. Vader [vader] was directeur van zijn Belastingadviesbureau [belastingadviesbureau] (hierna: het belastingadviesbureau).
2.3. Moeder [moeder] is op 18 mei 2001 overleden. Zij heeft bij testament van 6 februari 1992 over haar nalatenschap beschikt. Daarin heeft zij haar echtgenoot en kinderen tot haar erfgenamen benoemd ieder voor gelijke delen. Voorts bevat het testament een ouderlijke boedelverdeling:
“aan mijn voornoemde echtgenoot deel ik toe:
Alle tot mijn nalatenschap behorende activa, onder de verplichting voor zijn rekening te nemen en als eigen schuld te voldoen alle tot mijn nalatenschap behorende passiva en om wegens overbedeling aan ieder van mijn kinderen een bedrag schuldig te erkennen dat gelijk is aan de waarde van hun erfdeel, voor ieder der kinderen verminderd met ieder aandeel in de begrafenis/crematie- en boedelkosten en de door hen in verband met mijn overlijden verschuldigde successierechten
Aan ieder van mijn kinderen deel ik toe:
De vordering ter grootte van hun erfdeel, verminderd met begrafenis/crematie- en boedelkosten en successierechten als hiervoor omschreven ten laste van mijn echtgenoot.
Ik bepaal dat de waarde van de erfdelen van mijn kinderen zal worden vastgesteld door een schatting van de activa, op de wijze door mijn erfgenamen in onderling overleg vast te stellen. Indien mijn erfgenamen binnen drie maanden na mijn overlijden daarover geen overeenstemming hebben bereikt zullen die activa worden gewaardeerd door drie deskundige(n), daartoe op verzoek van de meest gerede erfgenaam, aan te wijzen door de kantonrechter binnen wiens rechtgebied mijn laatste woonplaats gelegen is (…)”
2.4. Op 12 december 2001 heeft [vader] aangifte voor het recht van successie gedaan inzake de nalatenschap van [moeder]. In deze aangifte is onder de activa – onder meer – opgenomen een woning met aanhorigheden gelegen in Zwitserland (hierna: het appartement) tegen een waarde van f 160.000,00. Volgens deze aangifte zijn de kinderen elk voor
f 126.048,90 (= € 57.198,50) gerechtigd.
2.5. Vader [vader] is overleden op [2007]. Hij heeft bij testament van 13 mei 2002 over zijn nalatenschap beschikt. Daarin heeft hij – voor zover hier van belang – voor de ene helft van zijn nalatenschap zijn kinderen tot erfgenamen benoemd en voor de andere helft [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] (de kinderen van [gedaagde sub 1]). Voorts heeft [vader] [gedaagde sub 1] benoemd tot zijn executeur, onder toekenning van “alle macht en recht welke aan die hoedanigheden verbonden kunnen worden, speciaal het recht van bezit van mijn nalatenschap voor de tijd voor de vereffening daarvan vereist”
2.6. Op 27 juni 2007 hebben [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 1] (laatstgenoemde in de functie van wettelijk vertegenwoordiger van [gedaagde sub 2]) de beneficiaire aanvaarding in het boedelregister doen inschrijven.
2.7. Op 16 november 2007 heeft een bespreking betreffende de afwikkeling van de nalatenschap van [vader] plaatsgevonden tussen [gedaagde sub 5], [gedaagde sub 4], [eiser] en [gedaagde sub 1], in aanwezigheid van de heer [X] (hierna: [X]).
2.8. De kantonrechter te Leeuwarden heeft op verzoek van [gedaagde sub 1], als wettelijk vertegenwoordiger van [gedaagde sub 2], bij beschikking van 25 april 2008 beslist dat de nalatenschap van erflater niet behoeft te worden vereffend overeenkomstig de voorschriften zoals gegeven in afdeling 3, titel 6 van boek 4 BW (wettelijke vereffening). De kantonrechter heeft daartoe overwogen dat [gedaagde sub 1] (verzoeker) blijkens de stukken in zijn hoedanigheid van executeur bevoegd is tot voldoening van de opeisbare schulden en legaten en heeft aangetoond dat de goederen van de nalatenschap van erflater ruimschoots toereikend zijn om alle schulden der nalatenschap te voldoen.
2.9. Op 12 december 2008 heeft [gedaagde sub 1], in zijn functie van executeur, aangifte gedaan voor het recht van successie. In deze aangifte is voor de tegoeden op bank en/of girorekeningen de volgende opgave gedaan:
ABN AMRO [nummer] 3.417,00
ABN AMRO [nummer] 110.849,00
Roparco [nummer] 2.333,00
UBS [nummer] (CHF 1.838,66) 1.103,00
Totaalbedrag 117.702,00
In de successieaangifte zijn voorts - voor zover voor dit geschil van belang – de volgende opgaven gedaan. De waarde van de effecten bedraagt € 241.274,00. Dit bedrag is gebaseerd op de tussentijdse waardeberekening op [2007] (de sterfdatum van [vader]) van het effectendepot bij ABN-AMRO.
Het appartement is in deze aangifte gewaardeerd op € 300.000,00.
De schulden van [vader] aan de kinderen ter zake van hun erfdeel in de nalatenschap van [moeder], verminderd met de afgedragen successierechten over de nalatenschap van [moeder] en vermeerderd met de wettelijke rente tot 19 januari 2007, bedroeg volgens deze opgave: € 68.500 per kind.
2.10. Op 16 maart 2008 heeft [gedaagde sub 1] aan alle erfgenamen afschriften gezonden van het
- ABN-AMRO Financieel jaaroverzicht 2007;
- Roparco Fiscaaloverzicht over 2007;
- UBS overzicht over 2007.
Soortgelijke overzichten over het jaar 2008 heeft hij op 8 februari 2009 aan de erfgenamen gezonden.
2.11. Het belastingadviesbureau is op 20 mei 2009 geliquideerd. Vanaf [2007] (de datum van overlijden van [vader]) tot de liquidatiedatum was [gedaagde sub 1] zelfstandig bevoegd bestuurder. [gedaagde sub 4] is bewaarder van boeken en bescheiden van het geliquideerde belastingadviesbureau.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert - samengevat- bij voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
1. [gedaagde sub 1] te veroordelen een specificatie van de effectenportefeuille in de nalatenschap van [vader] te verstrekken en deze in geding te brengen;
2. [gedaagde sub 1] te veroordelen rekening en verantwoording af te legen over de verkoop van de tot de effectenportefeuille in de nalatenschap van [vader] behorende obligaties; 3. [gedaagde sub 1] te veroordelen rekening en verantwoording af te leggen over de liquidatie van het Belastingadviesbureau;
4. de wijze van verdeling te gelasten dan wel de verdeling vast te stellen van de roerende zaken als vermeld op de aan de dagvaarding aangehechte lijst;
5. [gedaagde sub 1] te veroordelen om namens de erfgenamen aan makelaar taxateur [makelaar] dan wel een andere door de rechtbank aan te wijzen deskundige schriftelijk opdracht te verstrekken tot vaststelling van de onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik van het appartement per heden en per 18 mei 2001;
6. [gedaagde sub 1] te veroordelen om namens de erfgenamen aan de onder punt 5 genoemde makelaar opdracht te geven tot verkoop van het onroerend goed;
7. te bepalen dat het onder punt 1, 2, 3 en 5 bepaalde dient te geschieden binnen twee weken na betekening van het in deze te geven vonnis en het bepaalde onder punt 6 binnen twee weken na het beschikbaar komen van het taxatierapport betreffende de actuele waarde, op straffe van een dwangsom ten laste van [gedaagde sub 1] van € 1.000,00 per dag (een dagdeel daaronder begrepen) dat [gedaagde sub 1] in strijd daarmee handelt, tot een maximum van € 500.000,00;
8. [gedaagde sub 1] te veroordelen binnen twee weken na het beschikbaar komen van het taxatierapport betreffende de waarde per 18 mei 2001 aan [eiser], ten laste van de nalatenschap van [vader], zijn vordering te voldoen terzake van zijn aandeel in de nalatenschap van moeder zoals blijkend uit de successieaangifte, met dien verstande dat daarbij een correctie zal plaatsvinden van de waarde van de woning, conform de op grond van punt 5 te ontvangen waardevaststelling, een en ander op straffe van een dwangsom ten laste van [gedaagde sub 1] van € 1.000,00 per dag (een dagdeel daaronder begrepen) dat [gedaagde sub 1] in strijd daarmee handelt, tot een maximum van € 500.000,00;
9. (I) primair
nadat aan [eiser], [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] hun vordering ter zake van de nalatenschap van moeder [moeder] als omschreven in punt 8 is voldaan en aan [gedaagde sub 1] zijn lagere vordering (€ 68.500,00) terzake van de nalatenschap, blijkend uit de successieaangifte van de nalatenschap van [moeder] is voldaan, de wijze van verdeling van de nalatenschap (exclusief de roerende zaken) van [vader] te gelasten, dan wel de verdeling vaststelt, in die zin dat:
a. aan [eiser], [gedaagde c.s.] [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] elk 1/8 deel van de waarde van (het restant van de nalatenschap wordt uitgekeerd en aan [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] elk 1/4 deel,
b. aan [gedaagde sub 1] zijn aandeel wordt uitgekeerd door toedeling van de effectenportefeuille van de nalatenschap inclusief de verkoopopbrengst van de obligaties tegen de waarde van de effectenportefeuille en die obligaties per 30 november 2007 dan wel per een door de rechtbank vast te stellen datum, onder de bepaling dat [gedaagde sub 1] aan de boedel een vergoeding ten titel van overbedeling dient te betalen indien hij met deze toedeling zou zijn overbedeeld;
9 (II) subsidiair
a. [gedaagde sub 1] te veroordelen om binnen twee weken na betekening van het in deze te geven vonnis over te gaan tot verkoop van de tot de nalatenschap behorende effecten onder de bepaling dat de verkoopopbrengst daarvan op de lopende boedelrekening of nog te openen boedelrekening dient te worden gestort, een en ander op straffe van een dwangsom ten laste van [gedaagde sub 1] van € 1.000,00 per dag (een dagdeel daaronder begrepen) dat hij hiermee in strijd handelt;
b. [gedaagde sub 1] te veroordelen om aan de gezamenlijke erfgenamen van [vader]
te vergoeden door storting op de lopende boedelrekening of nog te openen boedelrekening een geldbedrag ter grootte van het verschil tussen de waarden van de effecten en obligaties per 30 november 2007 dan wel per een door de rechtbank vast te stellen datum en de daadwerkelijke verkoopopbrengst van die effecten en obligaties, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 november 2007 dan wel een door de rechtbank vast te stellen datum tot aan de dag der algehele voldoening;
c. de wijze van verdeling van de nalatenschap (exclusief de roerende zaken) van [vader] te gelasten in die zin dat (nadat de vorderingen op de nalatenschap van [vader] ter zaken van de nalatenschap van [moeder] zijn voldaan, als omschreven onder punt 9-I aan [eiser], [gedaagde sub 1] [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] vervolgens elk 1/8 deel van het saldo op de boedelrekening zal worden uitgekeerd en aan [gedaagde sub 2] en
[gedaagde sub 3] elk 1/4 van dat saldo;
9 (III) meer subsidiair
voor het geval de vorderingen onder punt 9-I sub b en 9-II sub b niet worden toegewezen: [gedaagde sub 1] te veroordelen aan [eiser] te voldoen een bedrag ter grootte van 1/8 deel van het verschil tussen de waarde van de effectenportefeuille (inclusief obligaties) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 november 2007 dan wel een door de rechtbank te bepalen datum tot aan de dag der algehele voldoening;
10. primair en subsidiair
[gedaagden c.s.] te veroordelen mee te werken aan de door de rechtbank gelaste wijze van verdeling dan wel vastgestelde verdeling van de nalatenschap (inclusief roerende zaken) en wel binnen twee weken nadat [gedaagde sub 1] aan de veroordelingen op grond van punt 1 t/m 3 en 5 t/m 8 zal hebben voldaan en de verkoopopbrengst van het onroerend goed in Zwitserland op de boedelrekening zal zijn ontvangen, dan wel – in geval van toewijzing van de subsidiaire vorderingen onder punt 9-II de verkoopopbrengst van de effecten op de boedelrekening zal zijn ontvangen en [gedaagde sub 1] de vergoeding terzake van het waardeverlies op de effecten conform de veroordeling onder punt 9-II sub b daarop zal hebben gestort, een en ander op straffe van een dwangsom ten laste van de betreffende gedaagde van € 1.000,00 per dag (een dagdeel daaronder begrepen) dat een van de gedaagden in strijd daarmee handelt;
11. [gedaagden c.s.] hoofdelijk in de kosten van deze procedure te veroordelen.
3.2. [gedaagden c.s.] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De rechtbank overweegt dat, voor zover er nog onduidelijkheid zou bestaan over de vraag of de nalatenschap door alle erfgenamen is aanvaard, aan deze onduidelijkheid thans in ieder geval een einde is gekomen door de dagvaarding van [eiser].
4.2. Ter comparitie is door partijen verklaard dat zij voorafgaand aan de comparitie overeenstemming hebben bereikt over de verkoop van het appartement. [eiser] heeft zijn vordering terzake de opdracht aan [gedaagde sub 1] om een deskundige te benoemen ter vaststelling van de huidige onderhandse verkoopwaarde van het appartement (punt 5 van het petitum gedeeltelijk) evenals zijn vordering ter zake de opdracht aan [gedaagde sub 1] om het appartement via de makelaar ter verkoop aan te bieden (punt 6 van het petitum) ingetrokken. [eiser] heeft meegedeeld dat hij zijn voorgenomen incidentele vordering op de voet van artikel 223 Rv eveneens zal intrekken.
4.3. Ter comparitie hebben partijen overeenstemming bereikt over de verdeling van alle roerende goederen en verklaard dat zij deze verdeling voltooid achten zonder verrekening wegens over-/onderbedeling. Aangaande punt 4 van het petitum zal de rechtbank bij gebrek aan belang dan ook geen oordeel uitspreken.
4.4. Het geschil tussen partijen betreft de volgende twee punten:
- de hoogte van de vorderingen van [eiser], [gedaagde sub 1] [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] op de nalatenschap van [vader] voortvloeiend uit de verdeling van de nalatenschap van [moeder], (A) en
- de afwikkeling en verdeling van de nalatenschap van [vader] en de rol die [gedaagde sub 1] daarbij heeft gespeeld in zijn functie van executeur (B).
Alvorens de omvang van de te verdelen nalatenschap van [vader] kan worden bepaald dienen de vorderingen van de kinderen voortvloeiend uit de nalatenschap van [moeder] te worden vastgesteld.
A. De vorderingen van [eiser], [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] voortvloeiend uit de nalatenschap van [moeder]
De waarde van het appartement
4.5. [gedaagde sub 1] heeft de vordering van de kinderen op de nalatenschap van [vader] gebaseerd op de successieaangifte van [moeder]. [eiser] betoogt dat deze berekening niet juist is omdat het bedrag van f 160.000,00
(€ 72.6505,00 of CHF 108.039,00), waarvoor het appartement in de successieaangifte van [moeder] is opgenomen, is gebaseerd op een Zwitserse “WOZ-beschikking”. Deze waarde komt volgens [eiser] niet overeen met de werkelijke marktwaarde die het appartement ten tijde van het overlijden van [moeder] had. [eiser] schat de marktwaarde van het appartement in 2001 op een bedrag van ongeveer € 360.000,00. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst hij naar een schrijven van een Zwitserse makelaar, [makelaar] (hierna: [makelaar]). Op basis van deze hogere waarde van het appartement zou de vordering van de kinderen op [vader] ten tijde van het overlijden van [moeder] substantieel hoger zijn dan het bedrag waar [gedaagde sub 1] in de successieaangifte van [vader] vanuit is gegaan. [eiser] vordert daarom dat de werkelijke waarde van het appartement ten tijde van het overlijden van [moeder] wordt vastgesteld door een deskundig taxateur ter plaatse.
4.6. [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] betogen dat de waarde van het appartement die in 2001 bij de successieaangifte van [moeder] is opgegeven doorslaggevend moet zijn. Deze WOZ-waarde is volgens hen gelijk aan de destijds geldende waarde van het appartement in het economisch verkeer. Termijnen van beroep en bezwaar tegen de successieaanslag zijn verlopen en de vordering tot aantasting van de prijs is volgens hen eveneens verjaard.
4.7. De rechtbank overweegt dat ten aanzien van de tot de nalatenschap van [moeder] behorende goederen als uitgangspunt voorop staat dat haar erfgenamen onderling bepalen wat de waarde daarvan is of op welke wijze de waardering dient te geschieden. Dit uitgangspunt stemt ook overeen met het testament van [moeder] waarin is bepaald dat “de waarde van de erfdelen van mijn kinderen zal worden vastgesteld door een schatting van de activa, op de wijze door mijn erfgenamen in onderling overleg vast te stellen.” In beginsel geldt dat de waardering in het kader van de successieaangifte de erfgenamen niet bindt ten aanzien van de vaststelling van de waarde in het kader van de verdeling van de nalatenschap. De successieaangifte heeft immers ten doel om het verschuldigde successierecht, en niet om de waarde van de nalatenschap in het kader van de verdeling vast te stellen. Het staat de erfgenamen vrij om af te spreken dat de waardering in het kader van de successieaangifte tevens geldt als waardering in het kader van de toedeling, maar in dit geval is gesteld noch gebleken dat tussen de erfgenamen, [vader] daaronder begrepen, zodanige afspraken zijn gemaakt. Niet weersproken is de stelling van [eiser] dat [vader] zonder bemoeienis van een der andere erfgenamen de successieaangifte van [moeder] heeft opgesteld waaronder de waardering van het appartement. Onder deze omstandigheden kan niet worden geconcludeerd dat de erfgenamen onderling zijn gebonden aan de in de successieaangifte opgenomen waardering van het appartement. Het betoog van [gedaagde sub 1] dat de vordering tot aantasting van de prijs is verjaard kan niet opgaan, nu immers niet van een afspraak tussen partijen is gebleken.
4.8. Met de brief van [makelaar], waarin deze meedeelt dat de marktwaarde in 2001 voor de regio waarin het appartement is gelegen ongeveer CHF 4.000,00 tot CHF 5.000,00 per m² bedroeg, heeft [eiser] voldoende aannemelijk gemaakt dat er gerede twijfel bestaat of de bij successieaangifte gehanteerde prijs van f 160.000,00 gelijk is aan de waarde in het economisch verkeer. De tegenwerping van [gedaagde sub 1] dat [makelaar] geen onderbouwing geeft van het door hem genoemde bedrag, zodat toetsing daarvan onmogelijk is, kan daaraan niet afdoen. De vordering van [eiser] strekt er immers niet toe dat de rechtbank de waarde bepaalt op het door [makelaar] genoemde bedrag, maar dat de waarde van het appartement in 2001 door een makelaar wordt getaxeerd.
4.9. Partijen dienen in gezamenlijk overleg een makelaar te kiezen die zij de opdracht geven de onderhandse verkoopwaarde van het appartement te taxeren per 18 mei 2001.
4.10. Pas nadat de waarde van het appartement per 18 mei 2001 is bepaald en nadat bekend is tegen welke waarde het appartement wordt/is verkocht, kunnen de vorderingen op de nalatenschap van [vader] voortvloeiend uit de verdeling van de nalatenschap van [moeder] worden vastgesteld en kan de verdeling van de nalatenschap van [vader] worden vastgesteld. De rechtbank zal om die reden de zaak naar de rol verwijzen met een termijn van drie maanden, opdat partijen dan bij akte de betreffende waarden aan de rechtbank kunnen opgeven.
B. De afwikkeling en verdeling van de nalatenschap van [vader] en de rol die [gedaagde sub 1] daarbij heeft gespeeld als executeur
4.11. [eiser] betoogt dat hij en de overige erfgenamen schade hebben geleden en lijden doordat [gedaagde sub 1] tot op heden onvoldoende zorgvuldig uitvoering heeft gegeven aan zijn taak als executeur. Het betreft volgens [eiser]
- het niet nakomen van de tijdens de bijeenkomst van 16 november 2007 gemaakte afspraak dat hij de gehele effectenportefeuille zou verkopen;
- het onrechtmatig handelen door de effectenportefeuille niet tijdig te verkopen;
- het niet afleggen van rekening en verantwoording betreffende de verkochte obligaties en
- het niet afleggen van rekening en verantwoording betreffende de liquidatie van het belastingadviesbureau.
4.12. De rechtbank zal deze beweerdelijk (onrechtmatige) gedragingen en het verweer van [gedaagde sub 1] daartegen puntsgewijs bespreken.
Het beweerdelijk niet nakomen
4.13. [eiser] betoogt dat [gedaagde sub 1] is tekortgeschoten in de nakoming van een op 16 november 2007 gemaakte afspraak dat hij zou overgaan tot verkoop van alle effecten. [eiser] houdt [gedaagde sub 1] aansprakelijk voor de als gevolg van zijn handelen geleden schade bestaande uit - kort gezegd - de waardevermindering van de effecten vanaf 16 november 2007.
4.14. [gedaagde sub 1] voert aan dat tijdens de bijeenkomst op 16 november 2007 tussen de erfgenamen geen afspraak tot verkoop van de effecten tot stand heeft kunnen komen, aangezien zij toen niet allen aanwezig waren. Bovendien kon hij destijds niet tot verkoop overgaan, vanwege het ontbreken van toestemming van de kantonrechter om de erfenis als executeur af te wikkelen in plaats van volgens de door de wet voorgeschreven beneficiaire afwikkeling. Voorts wenste de bank bij beschikkingsdaden zoals de verkoop van de effecten overlegging van een verklaring van erfrecht waarover hij toen - en ook thans nog niet - beschikt, aangezien tot op heden niet alle erfgenamen de verklaring van erfrecht hebben ondertekend.
4.15. De rechtbank overweegt als volgt. Vaststaat dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] niet bij de bijeenkomst op 16 november 2007 aanwezig waren. Nu niet alle erfgenamen aanwezig waren was het niet mogelijk dat de erfgenamen aan [gedaagde sub 1] een bindende opdracht verstrekten. Het betoog van [eiser] dat [gedaagde sub 1], als vader van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3], wél aanwezig was maakt dit niet anders. Het belang van de vader hoeft niet gelijk te zijn aan dat van zijn zoons en gesteld noch gebleken is dat [gedaagde sub 1] beschikte over een machtiging van zijn zoons of op andere wijze de opdracht had voor hen te beslissen. Voorts lag het maken van bindende afspraken ook niet voor de hand nu uit het door [gedaagde sub 1] overgelegde
e-mailverkeer, dat voorafgaand aan de bijeenkomst heeft plaatsgevonden tussen [X] en de erfgenamen, kan worden afgeleid dat het doel van de bijeenkomst een oriënterend gesprek was, zoals ook door [gedaagde sub 1] is betoogd. Nu geen sprake is van een bindende afspraak kan reeds hierom geen sprake zijn van tekortschieten in de nakoming daarvan door [gedaagde sub 1]. De overige verweren van [gedaagde sub 1] in dit verband behoeven aldus geen bespreking meer.
Het beweerdelijk onrechtmatig handelen
4.16. [eiser] stelt dat [gedaagde sub 1] als zorgvuldig handelend executeur direct na het overlijden van [vader] had moeten overgaan tot verkoop van de effecten en de opbrengst daarvan op een risicoloze rentedragende rekening had moeten zetten. Van effecten is immers algemeen bekend dat de waarde sterk kan fluctueren en verkoop is gemakkelijk en snel te realiseren. Nu [gedaagde sub 1] dit heeft nagelaten is hij toerekenbaar tekortgeschoten in de zorg van een goed executeur, hetgeen volgens [eiser] kan worden aangemerkt als een onrechtmatige daad jegens hem en de overige erfgenamen. [eiser] houdt [gedaagde sub 1] aansprakelijk voor de schade als gevolg van de waardevermindering van de effecten.
4.17. [gedaagde sub 1] voert aan dat hij als executeur niet zonder meer aansprakelijk kan zijn voor de waardedaling van de effectenportefeuille. Van aansprakelijkheid voor de waardedaling kan eerst sprake zijn indien hij onrechtmatig gehandeld zou hebben, hetgeen volgens hem niet het geval is. Het verkopen van de gehele effectenportefeuille is een daad van beschikking waartoe hij niet bevoegd was. Hij heeft slechts daden van beheer verricht en in dat kader alle obligaties boven pari verkocht en voor de obligaties die waren uitgeloot gekozen voor aflossing.
4.18. De rechtbank overweegt als volgt. Het testament van [vader] is opgemaakt vóór inwerkingtreding van het nieuwe erfrecht per 1 januari 2003. De nalatenschap is opengevallen na 1 januari 2003. Nu bij het testament aan de executeur het recht van inbezitneming van de goederen der nalatenschap is gegeven, is op grond van artikel 133 Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek (OBW) voor de bevoegdheid van de executeur de nieuwe regeling van afdeling 4.5.6 BW van toepassing. Op grond van artikel 4:144 BW heeft de executeur, voor zover de erflater niet anders heeft beschikt, de taak de goederen der nalatenschap te beheren en de schulden der nalatenschap te voldoen. Dit beheer mag de executeur met uitsluiting van anderen naar eigen inzicht voeren en daarbij de keuzes maken die hem ten behoeve van dat beheer geraden voorkomen. Daarbij dient hij de zorg van een goed executeur te betrachten. Deze zorg als goed executeur kan in het kader van het beheer van een aandelenportefeuille met zich brengen de samenstelling van de portefeuille te wijzigen of deze te verkopen met het doel de opbrengst op andere wijze te beleggen, bijvoorbeeld met het oog op een beter rendement dan wel het beperken van koersrisico’s (Hoge Raad van 21 november 2008, LJN: BD5989 gewezen onder het oude recht, maar uitdrukkelijk ook van toepassing verklaard op het nieuwe recht). Zoals in genoemd arrest is overwogen past het echter niet bij de taken van een executeur dat hij in persoon zonder meer het risico zou moeten dragen van een waardedaling van de effectenportefeuille. Dat zal pas het geval kunnen zijn indien hij, gegeven zijn bevoegdheid tot zelfstandig beheer, in de zorg van een goed executeur tekortschiet door geen maatregelen te treffen ter voorkoming van dreigend nadeel voor de erfgenamen.
4.19. Nu [eiser] zich erop beroept dat hij nadeel lijdt als gevolg van de wijze waarop [gedaagde sub 1] in zijn functie van executeur de effectenportefeuille heeft beheerd, rust op hem de last feiten en omstandigheden te stellen die de conclusie kunnen rechtvaardigen dat het handelen van [gedaagde sub 1] onrechtmatig is. De door [gedaagde sub 1] gemaakte keuze om niet over te gaan tot verkoop van de gehele effectenportefeuille ineens, maar in het kader van het beheer slechts de obligaties boven pari te verkopen en de uitgelote obligaties te laten aflossen, komt de rechtbank op zichzelf niet onzorgvuldig voor. De omstandigheid dat de effectenportefeuille in waarde is gedaald, kan gelet op het hiervoor in 4.18 weergegeven toetsingskader en mede gelet op de door [gedaagde sub 1] gestelde en door [eiser] onbetwist gebleven algemene dalende trend in die periode, niet zonder meer voor risico van [gedaagde sub 1] komen. Het had dan ook op de weg van [eiser] gelegen zijn stelling nader te onderbouwen. Het enkele feit dat [eiser] zelf een andere keuze zou hebben gemaakt en wel de gehele effectenportefeuille ineens zou hebben verkocht is daarvoor onvoldoende. Het betoog van [eiser] biedt de rechtbank dan ook onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat [gedaagde sub 1] wegens onrechtmatig handelen jegens de overige erfgenamen aansprakelijk is voor de waardevermindering van de effectenportefeuille.
4.20. Voorts overweegt de rechtbank dat alle door [eiser] in punt 9 van het petitum voorgestelde verdelingswijzen er op neerkomen dat [gedaagde sub 1] het nadeel van de waardevermindering van de effectenportefeuille dient te dragen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen bestaat voor deze verdelingswijze onvoldoende aanleiding. De rechtbank zal de vorderingen terzake daarom afwijzen.
Het afleggen van rekening en verantwoording betreffende de verkochte obligaties
4.21. [eiser] verwijt [gedaagde sub 1] dat hij geen inzicht heeft gegeven in de effectenportefeuille en geen rekening en verantwoording heeft afgelegd over de verkoop van de tot deze portefeuille behorende obligaties. Volgens [eiser] rust op de executeur niet alleen de verplichting om aan het eind van zijn executeurschap rekening en verantwoording af te leggen, maar ook tussentijds.
4.22. [gedaagde sub 1] verweert zich en stelt dat hij niet is gehouden tussentijds rekening en verantwoording af te leggen. Hij zal dat doen in het kader van de beëindiging van zijn taak als executeur. Voorts is hij van mening dat hij de overige erfgenamen voldoende heeft geïnformeerd ten aanzien van de effecten, door aan hen jaarlijks het door de bank verstrekte overzicht van de effectenportefeuille toe te zenden. [gedaagde sub 1] heeft naast de jaarlijkse financiële overzichten die hij aan de erfgenamen heeft gezonden, de door ABN-AMRO verstrekte portefeuille-overzichten overgelegd van 30 maart 2007, 31 december 2007, 31 december 2008 en 31 maart 2009, betreffende rekeningnummer [nummer] ten name van de erven van drs. [belastingadviesbureau].
4.23. De rechtbank begrijpt dat [gedaagde sub 1] rekeningnummer [nummer] ten name van de erven van drs. [belastingadviesbureau] aanmerkt als “de boedelrekening”. [eiser] heeft dit niet betwist. De rechtbank gaat er in het navolgende dan ook van uit dat de betreffende rekening de boedelrekening is.
4.24. Ingevolge artikel 4:148 rust op de executeur de verplichting aan de erfgenamen alle door hen gewenste inlichtingen omtrent de uitoefening van zijn taak te geven. De executeur is ingevolge artikel 4:151 aan het einde van zijn bevoegdheid tot beheer verplicht rekening en verantwoording af te leggen. Blijkens de wetsgeschiedenis heeft de wetgever over deze artikelen - onder meer - opgemerkt dat “de wettelijke vastlegging van de plicht van de executeur om de erfgenamen te wier behoeve hij de nalatenschap beheert in te lichten gewenst is te meer omdat een verplichting tot periodieke rekening en verantwoording achterwege is gelaten wegens de in het algemeen korte duur van de executele” (Parlementaire Geschiedenis Vaststellingswet Erfrecht p.858 -859). Hieruit kan worden afgeleid dat er voor de executeur geen wettelijke verplichting bestaat om tussentijds rekening en verantwoording af te leggen. De ratio van artikel 4:148 brengt echter met zich dat de executeur, zeker in het geval de afwikkeling van de nalatenschap langer gaat duren, zodanige inlichtingen aan de erfgenamen moet verschaffen dat zij inzicht kunnen krijgen in de wijze waarop hij het beheer voert. Gelet hierop is het niet onredelijk om van [gedaagde sub 1] als executeur te vergen dat hij (desgevraagd) aan de erfgenamen inlichtingen verstrekt betreffende de mutaties van de effectenportefeuille.
4.25. De financieel jaaroverzichten van de ABN-AMRO die [gedaagde sub 1] jaarlijks aan de erfgenamen zond vermeldden - voor zover hier van belang - de waarde van het effectendepot en een samenvatting van de beleggingen in het betreffende jaar. In deze overzichten zijn de tussentijdse mutaties van de effectenportefeuille niet gespecificeerd. De door [gedaagde sub 1] in geding gebrachte periodieke portefeuilleoverzichten geven een specificatie van de effecten naar nominale waarde, fondsnaam, begin en eindkoers over de betreffende periode, de waarde aan het eind van de periode en de verdeling van de effecten naar categorie. Naar het oordeel van de rechtbank bieden deze portefeuilleoverzichten voldoende inzicht in de mutaties van de effectenportefeuille in de betreffende periode. Gelet op de hiervoor in 4.24 weergegeven reikwijdte van de op de executeur rustende inlichtingenplicht diende [gedaagde sub 1] op verzoek van een van de erfgenamen inzage in deze stukken te geven, dan wel afschriften daarvan te verstrekken. Nu echter is gesteld noch gebleken dat door de erfgenamen een verzoek om nadere informatie betreffende de mutaties is gedaan kon [gedaagde sub 1] volstaan met het toezenden van de niet gespecificeerde jaaroverzichten. Uit deze overzichten kan immers de waardevermindering van de effecten worden afgeleid. Het had dan ook op de weg van [eiser] of een van de andere erfgenamen gelegen om, indien zij nadere informatie wensten, om een specificatie verzoeken. Ter zitting is voorts niet gebleken dat [gedaagde sub 1] weigerachtig is om de overige periodieke portefeuilleoverzichten aan hem te verstrekken.
4.26. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat hetgeen [eiser] heeft aangevoerd niet kan leiden tot het oordeel dat [gedaagde sub 1] de op hem rustende inlichtingenplicht heeft geschonden. Voor zover [eiser] met zijn vordering heeft bedoeld dat [gedaagde sub 1] periodiek rekening en verantwoording dient af te leggen over zijn beheer en het daartoe gevoerde beleid in die zin dat daarvoor steeds voor de betreffende periode decharge wordt verleend door de overige erfgenamen, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten. Met het nakomen van in artikel 4:151 neergelegde verplichting tot rekening en verantwoording aan het einde van het beheer en het nakomen van de inlichtingenplicht op grond van artikel 4:148 op de hiervoor weergegeven wijze, zijn de belangen van de erfgenamen naar het oordeel van de rechtbank voldoende gewaarborgd. De rechtbank ziet thans dan ook onvoldoende aanknopingspunten voor toewijzing van de vordering onder 2 tot het afleggen van rekening en verantwoording door [gedaagde sub 1] betreffende de verkopen van de effecten en storting van de opbrengst op de boedelrekening.
Het afleggen van rekening en verantwoording betreffende de liquidatie van het belastingadviesbureau
4.27. [eiser] stelt dat [gedaagde sub 1] heeft verzuimd rekening en verantwoording af te leggen over de liquidatie van het belastingkantoor en bewijsstukken aan te dragen waaruit storting van het batig saldo van € 1.000,00 op de boedelrekening blijkt.
4.28. [gedaagde sub 1] voert aan dat de rekening en verantwoording/plan van uitkering vanaf 20 februari 2009 twee maanden ter inzage heeft gelegen bij de Kamer van Koophandel. Thans is het belastingadviesbureau geliquideerd. Het was een vrijwel lege B.V. De kosten van de afgelopen jaren zoals de kosten van de Kamer van Koophandel en de rekeningen van de accountant zijn voldaan en het resterende saldo van € 1.435,13 is naar de boedelrekening overgemaakt. [gedaagde sub 1] heeft verwezen naar het door hem overgelegde afschrift van de zakenrekening op naam van [belastingadviesbureau] en een door hem opgesteld overzicht van het saldoverloop.
4.29. De rechtbank overweegt als volgt. Het afschrift van de zakenrekening [belastingadviesbureau] vermeldt op 21 oktober 2008 in verband met opheffing van de rekening een overboeking van € 1.453,13 naar de boedelrekening. [gedaagde sub 1] heeft hiermee de storting van het batig saldo van het belastingadviesbureau op de boedelrekening aangetoond.
4.30. [gedaagde sub 1] is betreffende de liquidatie van het belastingadviesbureau op grond van 4:148 BW gehouden de erfgenamen desgevraagd de door hen gewenste overige informatie te verschaffen. De rechtbank zal [gedaagde sub 1] daarom opdragen door middel van na te noemen rolverwijzing bij akte de afschriften van de bij de Kamer van Koophandel ter inzage gelegde stukken terzake in het geding te brengen. Vervolgens zal [eiser] in de gelegenheid worden gesteld op deze stukken te responderen bij antwoordakte.
De verdeling van de nalatenschap
4.31. Verdeling van de nalatenschap van [vader] is thans nog niet aan de orde. Daartoe dient eerst de waarde van het appartement in 2001 te worden vastgesteld, zodat aan de hand daarvan de vorderingen van de erfgenamen voortvloeiend uit de nalatenschap van [moeder] berekend kunnen worden. Voorts dient ter bepaling van de omvang van de nalatenschap van [vader] de verkoopprijs van het appartement bekend te zijn.
4.32. Nu partijen over een aantal punten overeenstemming hebben bereikt en de rechtbank in dit tussenvonnis op het punt van de waardering van het appartement, de wijze van verdeling van de effecten haar oordeel heeft gegeven en de inlichtingenplicht van [gedaagde sub 1] haar oordeel heeft gegeven, geeft de rechtbank partijen in overweging (nogmaals) met elkaar in overleg te treden teneinde alsnog overeenstemming te bereiken.
4.33. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. verwijst de zaak naar de rol van woensdag 26 mei 2010 teneinde
1) partijen in de gelegenheid te stellen de waarden van het appartement zoals genoemd in overweging 4.10 op te geven
2) [gedaagde sub 1] in de gelegenheid te stellen om bij akte de in overweging 4.31. genoemde (kopie)stukken in het geding te brengen,
5.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Phaff en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2010.
SM