Sector handels- en familierecht
Verlenging ondertoezichtstelling
Verlenging machtiging uithuisplaatsing
Verzoek wijziging gezinsvoogdijinstelling
Zaaknummer: 279785 / JE RK 09-3111
Beschikking van 16 februari 2010 van de kinderrechter met betrekking tot de minderjarige:
[kind], geboren te [geboorteplaats], op [1999],
kind van
[vader], wonende te [woonplaats],
en
[moeder], wonende te [woonplaats].
1. Verloop van de procedure
Bureau Jeugdzorg Utrecht heeft op 17 december 2009 een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling ingediend voor de duur van een jaar. Daarnaast is verzocht de machtiging uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van een jaar. Daarbij zijn overgelegd het hulpverleningsplan en verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling. Verwezen is naar het rechtbankdossier met betrekking tot de ondertoezichtstelling.
Ter zitting heeft de vader verzocht tot wijziging van de gezinsvoogdijinstelling. Bij voorkeur wordt verzocht de maatregelen over te dragen naar het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering.
Voorts heeft de gezinsvoogd ter terechtzitting gevraagd de omgangsregeling tussen [kind] en haar vader voor onbepaalde tijd op te schorten. Tegen behandeling van dit verzoek is, mede gelet op de beginselen van een goede procesorde, door de vader en zijn advocaat bezwaar gemaakt. De moeder en haar advocaat hebben geen bezwaar gemaakt tegen behandeling van dit verzoek. De kinderrechter heeft beslist dat de behandeling van dit verzoek op een andere zitting dient plaats te vinden, na indiening van een daartoe strekkend verzoekschrift, zodat de vader en zijn advocaat hun verweer nader inhoudelijk kunnen voorbereiden.
Op 15 februari 2010 heeft de kinderrechter de verzoeken ten aanzien van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing van de zijde van BJZ en het verzoek van vader tot wijziging van de gezinsvoogdijinstelling ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld. Verschenen zijn:
- de heer [vader], de vader,
- mr. T.C. ten Rouwelaar-Hoogland, advocaat van de vader,
- mevrouw [moeder], de moeder,
- mr. C. Lamphen, kantoorgenoote van mr. H. Hooijer, advocaat van de moeder,
- mevrouw M. Zwaan en mevrouw M. Rusius namens Bureau Jeugdzorg Utrecht.
2. Beoordeling van het verzochte
Bij beschikking van 24 juli 2002 is bepaald dat de gewone verblijfplaats van [kind] bij de moeder is en is tussen de vader en [kind] een omgangsregeling vastgelegd.
Bij vonnis in kort geding van 30 november 2007 is bepaald dat [kind] voorlopig, totdat nader wordt beslist in de bodemprocedure, bij de vader zal verblijven. Aan deze beslissing heeft (mede) ten grondslag gelegen dat in de gezinssituatie van [kind] bij de moeder zorgen met betrekking tot [kind] waren ontstaan vanwege een combinatie van alcoholgebruik door de moeder en huiselijke ruzies tussen de moeder en haar toenmalige partner. Tijdens de behandeling van dit kort geding heeft de Raad voor de Kinderbescherming zorgen uitgesproken ten aanzien van [kind] en een voorlopige ondertoezichtstelling verzocht. Met name vanwege de problematiek van de moeder en de benodigde hulpverlening heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat [kind] voorlopig bij de vader zou moeten verblijven en dat in de bodemprocedure de verblijfplaats van [kind] (nader) moest worden beoordeeld. Bij beschikking van 21 november 2007 is een voorlopige ondertoezichtstelling over [kind] uitgesproken.
Bij beschikking van 22 december 2008 van de kinderrechter te Utrecht is ten aanzien van voormelde minderjarige de ondertoezichtstelling verlengd voor de duur van een jaar, met ingang van 19 februari 2009.
Bij beschikking van 17 februari 2009 van de kinderrechter te Utrecht is de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige verlengd met ingang van 19 februari 2009 tot 19 februari 2010. Deze beschikkingen zijn door het Hof Arnhem bekrachtigd bij beschikking van 1 september 2009.
De bodemprocedure die aanhangig was gemaakt met als inzet de verblijfplaats van [kind] heeft nog geen eindbeoordeling bij de rechtbank gekregen, zodat er nog geen beslissing op dit verzoek is genomen. In deze procedure heeft onder meer ouderschapsonderzoek plaatsgevonden, hetgeen naar zeggen van partijen ter terechtzitting van de kinderrechter op 15 februari 2010 helaas niet tot resultaten heeft geleid. Het is de kinderrechter ambtshalve bekend dat de behandeling van de bodemprocedure gepland stond voor 24 maart 2010, maar ter terechtzitting op 15 februari 2010 heeft de advocaat van de vader medegedeeld dat uitstel is gevraagd van die datum, vanwege verhindering van de zijde van deze advocaat. De nadere behandeldatum van het verzoek ten aanzien van de verblijfplaats is gepland op 13 april 2010.
Verlenging ondertoezichtstelling
Ter beoordeling in de onderhavige procedure ligt voor of de gronden van de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn. De kinderrechter is van oordeel, gezien de stukken en de verklaring ter terechtzitting van de partijen, dat deze gronden nog bestaan. Vaststaat dat [kind] in een ernstig loyaliteitsconflict is verwikkeld. Hoewel vader van mening is dat er geen gronden zijn voor een ondertoezichtstelling, erkent hij wel dat [kind] in een loyaliteitsconflict zit. In het verleden heeft [kind] internaliserend gedrag vertoond. Op dit moment wordt er externaliserend gedrag van [kind] met (wellicht) psychosomatische klachten gemeld. Het gaat ook slechter op school. Hieruit blijkt dat [kind] nog steeds in haar ontwikkeling wordt bedreigd en ook hinder ondervindt van (onder andere) de jarenlange voortdurende strijd over de gezinssituatie. [kind] krijgt op dit moment hulp door middel van intensieve ambulante begeleiding. Gezien het feit dat ouders niet kunnen communiceren met betrekking tot de uitoefening van het ouderlijk gezag, zal hulpverlening in het vrijwillig kader nog steeds falen. Pogingen tot mediation zijn immers mislukt en uit de verklaringen van de gehoorde personen blijkt dat forensisch mediation ook is mislukt. Hieruit leidt de kinderrechter af dat de voor [kind] benodigde hulpverlening alleen mogelijk zal zijn met ondersteuning van de gezinsvoogd. [kind] heeft ook belang bij het voortzetten van de intensieve ambulante begeleiding. De kinderrechter zal daarom het verzoek tot ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar toewijzen.
Verlenging machtiging uithuisplaatsing
Ten aanzien van het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing overweegt de kinderrechter als volgt. De bodemprocedure met betrekking tot de wijziging van de hoofdverblijfplaats van [kind] wordt op 13 april 2010 behandeld. Ongeacht de beslissing in die procedure, waar de kinderrechter niet op vooruit kan lopen, is het belangrijk dat [kind], mede gelet op de zorgen die ten aanzien van haar ontwikkeling bestaan, thans in een rustige en veilige opvoedsituatie verblijft. [kind] verblijft nu bij moeder en haar (half)broer. Zij voelt zich hier op haar gemak, hetgeen wordt bevestigd door de gezinsvoogd. Tevens krijgt [kind] nu bij moeder de hulpverlening die op haar persoonlijke problematiek gericht is. [kind] is gehecht in deze gezinssituatie, zij woont van jongs af aan bij moeder, met uitzondering van de korte periode dat zij bij vader verbleef naar aanleiding van hulpverlening voor de persoonlijke problematiek van moeder, hetgeen leidde tot het vonnis in kort geding zoals voormeld. Één van de gronden voor die beslissing was het alcoholmisbruik destijds door de moeder. Ter terechtzitting van 15 februari 2010 heeft de moeder gesteld, hetgeen niet nader gemotiveerd is betwist, dat de hulpverlening bij Centrum Maliebaan is afgerond en dat uit recente testen bij Centrum Maliebaan blijkt dat zij geen alcohol meer gebruikt. De ex-partner van de moeder die destijds betrokken was bij huiselijke ruzies is niet meer aanwezig binnen de gezinssituatie van [kind]. De kinderrechter acht het derhalve nu niet in het belang van [kind] om haar verblijfplaats te wijzigen, door het verzoek verlenging machtiging uithuisplaatsing af te wijzen en daarmee vooruit te lopen op de uitkomst van de bodemprocedure.
De kinderrechter zal het verzoek verlenging van de machtiging uithuisplaatsing voor de duur van zes maanden derhalve toewijzen, met aanhouding van het overige.
Vervanging gezinsvoogdij-instelling
De vader heeft verzocht BJZ te laten vervangen door Leger des Heils Jeugdbescherming op grond van artikel 1:254 lid 5 BW. In het mandaatbesluit is geregeld dat de Stichting die een Bureau jeugdzorg in stand houdt (als bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugd-
zorg), aan de directeuren van de instelling met een landelijk bereik zoals Leger des Heils Jeugdbescherming mandaat, volmacht en machtiging kan verlenen tot het nemen van
besluiten en het verrichten van (rechts)handelingen die betrekking hebben op de uitvoering van (onder andere) een (voorlopige) ondertoezichtstelling. Volgens de kinderrechter kan op grond van artikel 1:254 lid 5 BW, gelet op deze mandaatregeling, niet door een rechter worden bepaald dat BJZ moet worden vervangen door Leger des Heils Jeugdbescherming. Op grond van deze bepaling kan een vervanging immers plaatsvinden van de Stichting die een Bureau jeugdzorg in stand houdt (als bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg) door een zodanige stichting in een andere provincie. Het verzoekschrift van de vader is hier niet op gericht, maar op toepassing van voormelde mandatering. De kinderrechter zal derhalve het verzoek van de vader niet-ontvankelijk verklaren.
Met betrekking tot de gronden waarop dit verzoek was gebaseerd overweegt de kinderrechter nog – ten overvloede - als volgt. De kinderrechter stelt vast dat vanaf het begin van de ondertoezichtstelling tot op heden goede communicatie tussen vader en de gezinsvoogd niet mogelijk is geweest, hetgeen door de vader mede ten grondslag is gelegd aan het verzoek tot vervanging. Tussen moeder en de gezinsvoogd is wel sprake van een functionele samenwerking. Bij een inhoudelijke beoordeling van het verzoek zou ten grondslag liggen de vraag of de gevraagde wijziging in het belang van [kind] is.
Hierover overweegt de kinderrechter als volgt. [kind] krijgt nu in de thuissituatie bij de moeder intensieve ambulante begeleiding. De samenwerking tussen de gezinsvoogd en moeder verloopt goed. In het kader van deze hulpverlening en het waarborgen van de continuïteit hiervan, en de constructieve wijze waarop de samenwerking tussen de gezinsvoogd en de thans verzorgende ouder, de moeder, verloopt, zou een wijziging van de gezinsvoogdij-instelling ook niet in het belang zijn van [kind].
- verlengt de termijn waarvoor de minderjarige onder toezicht van de Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht is gesteld, met één jaar, met ingang van 19 februari 2010;
- verlengt de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige bij moeder, met ingang van 19 februari 2010 voor de duur van zes maanden, te weten tot 19 augustus 2010;
- verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- houdt het verzoek voor het overige aan;
- verklaart het verzoek tot vervanging van BJZ door Leger des Heils Jeugdbescherming niet ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 16 februari 2010 door mr. H.A. Gerritse, kinderrechter, in bijzijn van S.M. Domburg als griffier.