ECLI:NL:RBUTR:2010:BL6279
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- J.M. Eelkema
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheidsincident tussen een professionele baanwielrenner en de Koninklijke Nederlandsche Wielren Unie
In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Utrecht, is er een bevoegdheidsincident aan de orde. De gedaagde partij, de Koninklijke Nederlandsche Wielren Unie (KNWU), beroept zich op een reglementaire bepaling die stelt dat alle geschillen die niet in andere artikelen van het reglement worden genoemd, aan het congres van de bond moeten worden voorgelegd. De KNWU stelt dat de rechtbank onbevoegd is omdat de betrokken sporter, [eiser], zijn vordering tot schadevergoeding eerst aan het congres had moeten voorleggen. De rechtbank heeft de incidentele vordering van de KNWU afgewezen en zich bevoegd verklaard om kennis te nemen van het geschil.
De zaak betreft een vordering van [eiser], een professionele baanwielrenner en lid van de KNWU, die schadevergoeding eist van de KNWU. Hij stelt dat de bond onrechtmatig heeft gehandeld door hem niet tijdig te informeren over nieuwe normeringen voor het toekennen van een A-status. De schade die [eiser] stelt te lijden, omvat onder andere een gemist stipendium en een gemiste onkostenvergoeding.
De KNWU heeft in haar incidentele vordering aangevoerd dat de rechtbank zich onbevoegd moet verklaren op basis van artikel B9.3 van het Algemeen Reglement van de KNWU. De rechtbank heeft de argumenten van de KNWU overwogen, maar is tot de conclusie gekomen dat de formulering van artikel B9.3 niet duidelijk maakt of het Congres ook bevoegd is om vorderingen tot schadevergoeding te beoordelen. De rechtbank heeft geoordeeld dat, indien het de bedoeling was om ook vorderingen tot schadevergoeding aan de beoordeling van de burgerlijke rechter te onttrekken, dit expliciet in de formulering had moeten worden opgenomen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de incidentele vordering van de KNWU afgewezen en de KNWU veroordeeld in de kosten van het incident. De zaak is vervolgens weer op de rol gezet voor beraad van de rolrechter over het bepalen van een comparitie.