ECLI:NL:RBUTR:2010:BL6544

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
17 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
646183 AC EXPL 09-5878 MVV
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en schadevergoeding in arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Utrecht op 17 februari 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en de besloten vennootschap Calco Master Class B.V. Het geschil betreft een ontslag op staande voet van [eiser], die in dienst was als MasterClass Professional. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiser] op 20 april 2009 zijn leidinggevende bij ABNAmro heeft geïnformeerd dat hij niet langer voor hen wilde werken, zonder dit vooraf met zijn werkgever Calco te overleggen. Dit handelen werd door de kantonrechter gekwalificeerd als een dringende reden voor ontslag op staande voet, waardoor Calco gerechtigd was om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen.

In de procedure vorderde [eiser] onder andere betaling van achterstallig loon, vakantietoeslag en een gefixeerde schadevergoeding. De kantonrechter oordeelde dat de redenen voor het ontslag op staande voet door Calco terecht waren ingeroepen en dat [eiser] geen recht had op de gefixeerde schadevergoeding. De kantonrechter wees de vorderingen van [eiser] tot schadevergoeding af, maar kende hem wel een bedrag toe voor achterstallig loon en vakantietoeslag.

Calco vorderde in reconventie schadevergoeding van [eiser] voor de kosten van de opleidingen die hij had gevolgd. De kantonrechter oordeelde dat [eiser] zijn verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst had veronachtzaamd en dat Calco recht had op vergoeding van de studiekosten. De vordering tot vergoeding van reis- en verblijfskosten werd echter afgewezen, omdat deze niet voldoende onderbouwd was. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten droeg. De uitspraak werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector kanton
Locatie Amersfoort
zaaknummer: 646183 AC EXPL 09-5878 MVV
vonnis d.d. 17 februari 2010
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiser],
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. G.J. Knotter,
tegen:
de besloten vennootschap
Calco Master Class B.V. h.o.d.n. Calco Information Technology,
gevestigd te Amersfoort,
verder ook te noemen Calco,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. C.J. Dreef.
Verloop van de procedure
In conventie en in reconventie
De kantonrechter verwijst naar het tussenvonnis van 23 september 2009.
[eiser] heeft voorafgaand aan de comparitie nog geconcludeerd voor antwoord in reconventie. Calco heeft voorafgaand aan de comparitie nog stukken in het geding gebracht.
De comparitie is gehouden op 25 november 2009. Daarvan is aantekening gehouden.
Hierna is uitspraak bepaald.
De feiten
In conventie en in reconventie
1.1.
[eiser] is op 1 februari 2009 voor onbepaalde tijd in dienst getreden van Calco in de functie van MasterClass Professional.
Het laatstgenoten bruto maandsalaris bedroeg € 1.900,- exclusief vakantiebijslag.
1.2.
Calco detacheert ICT-ers bij banken, overheden en de non-profit sector.
1.3.
[eiser] heeft voorafgaande aan zijn indiensttreding de opleiding MasterClass Professional gevolgd voor rekening van Calco. Na indiensttreding heeft [eiser] voor rekening van Calco een aantal deelopleidingen gevolgd ter voorbereiding op zijn plaatsing als Functioneel Beheerder bij ABNAmro. Voor beide opleidingen zijn partijen een studieovereenkomst aangegaan ten bedrage van € 24.000,-, respectievelijk € 10.000,-.
1.4.
Op 6 april 2009 is [eiser] samen met een collega begonnen op een project bij ABNAmro Private Banking. Dit project had een duur van twee jaar.
1.5.
Op maandagochtend 20 april 2009 heeft [eiser] zijn directe leidinggevende bij ABNAmro, [X], laten weten dat hij niet langer voor ABNAmro wilde werken omdat er naar zijn mening sprake was van frauduleus handelen. Daarop is [eiser] door [X] weggezonden.
1.6.
[eiser] is na zijn gesprek met [X] naar huis gegaan. [eiser] heeft geen contact opgenomen met Calco.
1.7.
Nadat Calco door ABNAmro op de hoogte was gesteld van het heenzenden van [eiser] heeft zij [eiser] opgeroepen voor een gesprek op diezelfde dag. In dat gesprek heeft zij [eiser] op staande voet ontslagen. Het ontslag is bevestigd bij brief van 20 april 2009. In die brief heeft Calco aanspraak gemaakt op terugbetaling van de studiekosten en op de gefixeerde schadeloosstelling.
De vordering en het verweer
In conventie
2.1.
[eiser] vordert veroordeling, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, van Calco tot betaling aan [eiser] van:
- de wettelijke schadeloosstelling ad € 9.939,73 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 april 2009;
- € 854,53 bruto aan achterstallig loon, vakantietoeslag en vergoeding voor niet genoten vakantiedagen, te verhogen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente vanaf 20 april 2009;
- € 80,- aan bonus en € 93,60 aan reiskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 april 2009;
- € 1.764,75 aan buitengerechtelijke incassokosten;
met veroordeling van Calco in de proceskosten.
2.2.
[eiser] stelt ter onderbouwing van zijn vorderingen - kort weergegeven - dat de door Calco aangevoerde redenen voor het ontslag op staande voet geen dringende reden zijn als bedoeld in artikel 7:677 BW. Calco is daardoor schadeplichtig en [eiser] vordert de gefixeerde schadevergoeding. Aangezien de opzegtermijn vier maanden bedraagt en opgezegd dient te worden tegen het einde van de maand is die vergoeding gelijk aan € 9.939,73 bruto.
Bovendien heeft Calco verzuimt het loon over de periode 1 tot en met 20 april 2009 te voldoen ad € 1.266,66 bruto, te vermeerderen met opgebouwde vakantietoeslag ad € 381,33 bruto en aan 5,5 niet genoten vakantiedagen € 473,20 bruto. Daarnaast heeft [eiser] nog recht op acht dagen omzetbonus en reiskosten.
Voorts dient Calco zijn buitengerechtelijke kosten ten bedrage van 15% van de gevorderde hoofdsom te vergoeden, aldus [eiser].
2.3.
Het verweer van Calco strekt tot niet-ontvankelijk verklaring van [eiser] in zijn vorderingen, althans afwijzing van de vorderingen. De inhoud van het verweer komt - voor zover nodig - hierna bij de beoordeling van het geschil aan de orde.
In reconventie
3.1.
Calco vordert veroordeling, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, van [eiser] tot betaling aan Calco van:
- een bedrag van € 12.500,- aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 april 2009 tot aan de voldoening;
- € 1.875,- aan buitengerechtelijke incassokosten,
een en ander met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.2.
Calco stelt ter onderbouwing van haar vorderingen - kort weergegeven - dat [eiser] vanwege het ontslag op staande voet schadeplichtig is jegens Calco op grond waarvan Calco volledige schadevergoeding vordert. De door Calco geleden schade bestaat uit de kosten van de specialistische (tweede) opleiding van [eiser] ten bedrage van € 10.000,- en de aan die opleiding verbonden reis en verblijfskosten ad € 2.500,-, aldus Calco.
3.3.
Het verweer van [eiser] strekt tot niet-ontvankelijk verklaring van Calco in haar vorderingen, althans afwijzing van de vorderingen. De inhoud van het verweer komt - voor zover nodig - hierna bij de beoordeling van het geschil aan de orde.
De beoordeling
In conventie en in reconventie
4.1.
Partijen hebben aan de vorderingen in conventie en in reconventie dezelfde feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd. De vorderingen zullen daarom hierna tezamen worden beoordeeld.
4.2.
Calco heeft de verschuldigdheid van het loon en de vakantietoeslag tot en met 20 april 2009 en de gevorderde wettelijke verhoging niet weersproken. Evenmin is weersproken dat [eiser] nog recht heeft op vergoeding van niet genoten vakantiedagen tot en met 20 april 2009 en op de door hem gevorderde omzetbonus en reiskostenvergoeding. De vorderingen in conventie liggen in zoverre voor toewijzing gereed.
4.3.
Het lot van de overige vorderingen in conventie en de vorderingen in reconventie is allereerst afhankelijk van het antwoord op de vraag of hetgeen Calco ten grondslag heeft gelegd aan het ontslag op staande voet een dringende reden oplevert als bedoeld in art. 7:677 BW.
4.4.
De kantonrechter is van oordeel dat Calco zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het handelen van [eiser] een dringende reden oplevert in voormelde zin. De kantonrechter overweegt daartoe dat niet is weersproken dat [eiser] zonder voorafgaand overleg met zijn werkgever de opdrachtgever ABNAmro heeft laten weten dat hij niet langer voor ABNAmro wilde werken. [eiser] heeft die opdrachtgever bovendien beschuldigd van frauduleus dan wel ernstig onzorgvuldig handelen jegens haar klanten van Private Banking. [eiser] heeft dat handelen op geen enkele wijze met stukken onderbouwd, maar lijkt zijn oordeel slechts op zijn eigen onbehagen te baseren.
Van [eiser] mocht worden verwacht, zeker gelet op zijn opleidingsniveau, dat hij zich bij zijn handelen had laten leiden door de eventuele grote nadelige gevolgen van zijn handelen voor de relatie tussen zijn werkgever en de opdrachtgever. Dat geldt temeer nu [eiser], in overleg tussen partijen, al geruime tijd werd voorbereid voor de functie bij ABNAmro en daar zelfs, op kosten van Calco, een speciale opleiding voor had gevolgd. Dat, zoals [eiser] stelt, die opleiding ook bij andere opdrachtgevers van pas komt, doet daar niet aan af.
Toen [eiser] had besloten om, om hem moverende redenen, de opdracht bij ABNAmro niet langer te vervullen had het op zijn weg gelegen om eerst met Calco daarover te spreken, teneinde Calco in de gelegenheid te stellen vervangende maatregelen te treffen.
Niet is gebleken dat [eiser] zich op enig moment de belangen van Calco heeft aangetrokken. [eiser] heeft niet weersproken dat hij tot 20 april 2009, ook niet in het fieldmanagement gesprek in de daaraan voorafgaande week, niet heeft aangegeven zich niet te kunnen verenigen met zijn opdracht en/of het beleid van de opdrachtgever. Calco werd, evenals de opdrachtgever, volledig verrast door [eiser].
[eiser] heeft daarmee zijn plichten uit hoofde van de arbeidsovereenkomst op grovelijke wijze veronachtzaamd en daarmee Calco een dringende reden gegeven om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen. Niet weersproken is dat het ontslag op staande voet voldoet aan de overige daaraan te stellen eisen. Het ontslag op staande voet is dan ook terecht gegeven.
4.5.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan [eiser] geen aanspraak maken op de gefixeerde schadevergoeding, zodat die vordering zal worden afgewezen.
4.6.
Terzake de door Calco gevorderde volledige schadevergoeding overweegt de kantonrechter het volgende. [eiser] heeft zich tegen die vordering verweerd met het betoog dat de volledige schadevergoeding in beginsel maximaal gelijk kan zijn aan het gederfde loon.
Dat betoog slaagt niet. [eiser] gaat er kennelijk vanuit dat de berekening van de vergoeding bij volledige schadevergoeding voor werknemer en werkgever op gelijke wijze plaats vindt. Dat is een onjuiste veronderstelling. Indien een werknemer volledige schadevergoeding vordert zal de hoogte van die vergoeding in het algemeen de hoogte van de gefixeerde schadevergoeding, loon tijdens de opzegtermijn, niet veel ontlopen. De door de gemachtigde van [eiser] aangehaalde literatuur doelt ook op zo’n werknemersvordering. Dat neemt niet weg dat in het geval dat de werkgever volledige schadevergoeding vordert (vanzelfsprekend) niet het door de werknemer gederfde loon als uitgangspunt wordt genomen, maar de werkelijk door de werkgever geleden schade.
Aangezien [eiser] bij dagvaarding heeft gesteld dat hij de opleidingen waarvoor hij de studiekostenovereenkomsten heeft gesloten, heeft gevolgd, is zijn verweer in reconventie dat hij die opleidingen slechts gedeeltelijk heeft gevolgd onvoldoende onderbouwd.
Dat betekent dat de vordering in reconventie voor zover zij de studiekosten ad € 10.000,- betreft voor toewijzing in aanmerking komt.
De gevorderde reis- en verblijfkosten heeft Calco in het geheel niet onderbouwd, zodat deze niet voor toewijzing in aanmerking komen.
4.7.
Partijen hebben over en weer de verschuldigdheid van de door hen in conventie en in reconventie gevorderde buitengerechtelijke incassokosten betwist.
Voor beiden geldt dat zij niet hebben aangetoond is dat de door hen verrichte incassowerkzaamheden meer hebben omvat dan een (eventueel herhaalde) sommatie of het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van een dossier. De daarop betrekking hebbende kosten moeten daarom worden aangemerkt als betrekking hebbende op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling een vergoeding pleegt in te sluiten. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten worden derhalve in conventie en in reconventie worden afgewezen.
4.8.
Nu partijen in conventie en in reconventie gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld zal de kantonrechter in conventie en in reconventie de proceskosten tussen partijen compenseren, in die zin dat zij in elke procedure de eigen kosten dragen.
De beslissing
De kantonrechter:
In conventie
veroordeelt Calco tot betaling aan [eiser] van:
- € 854,53 bruto aan achterstallig loon, vakantietoeslag en vergoeding voor niet genoten vakantiedagen , te verhogen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente vanaf 20 april 2009 tot de voldoening;
- € 80,- aan bonus en € 93,60 aan reiskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 april 2009 tot de voldoening;
In reconventie
- veroordeelt [eiser] tot betaling aan Calco van een bedrag van € 10.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 20 april 2009 tot de voldoening,
In conventie en in reconventie
- compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.F. van Vugt, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2010.