ECLI:NL:RBUTR:2010:BL7859

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
17 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
270429 / HA ZA 09-1619
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Eelkema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over erfgrens tussen percelen met betrekking tot eigendom en verjaring

In deze zaak, uitgesproken op 17 februari 2010 door de Rechtbank Utrecht, betreft het een geschil over de erfgrens tussen twee percelen in Soest. De eiseres, Stichting De Paardenkamp, vordert dat de rechtbank verklaart dat zij de volledige eigendom heeft over perceel 2905, en dat de gedaagden, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], alle zaken die zich op dit perceel bevinden, dienen te verwijderen. De gedaagden vorderen in reconventie dat de rechtbank de juridische eigendomsgrens vaststelt op basis van de door hen geplaatste erfafscheiding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Stichting de eigenaar is van perceel 2905 en dat de gedaagden hun hek hebben geplaatst op een deel van dit perceel. De rechtbank overweegt dat de gedaagden mogelijk de betwiste grond door verjaring in eigendom hebben verkregen, aangezien zij en hun rechtsvoorgangers de grond al meer dan twintig jaar in bezit hebben. De rechtbank heeft bewijslevering noodzakelijk geacht om te bepalen of de gedaagden inderdaad al meer dan twintig jaar in bezit zijn van de betwiste grond. De zaak is aangehouden voor getuigenverhoor, dat gepland staat voor 3 juni 2010.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
270429 / HA ZA 09-1619 17 februari 2010
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 270429 / HA ZA 09-1619
Vonnis van 17 februari 2010
in de zaak van
de stichting
STICHTING DE PAARDENKAMP,
gevestigd te Soest,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat: mr. R.J.J. Hilberts,
tegen
1. [gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat: mr. A.H.J. Emmen.
Partijen zullen hierna de Stichting en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
• het tussenvonnis van 30 september 2009;
• het proces-verbaal van comparitie van 17 december 2009;
• de conclusie van antwoord in reconventie, die geacht wordt tijdens de comparitie te zijn ingediend.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. De Stichting is eigenaar van een rusthuis voor oude paarden in Soest en heeft circa 53 hectare weiland in eigendom en/of in beheer. De Stichting is onder meer eigenaresse van een perceel in Soest kadastraal bekend onder sectie C, nummer 2905 (hierna: perceel 2905).
2.2. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn eigenaren van het perceel aan de Bartolottilaan 39 in Soest, kadastraal bekend onder sectie C, nummer 3134 (hierna: perceel 3134).
2.3. Vanuit de Bartolottilaan bekeken grenzen de percelen als volgt aan elkaar:
- perceel 2905 ligt achter (onder meer) perceel 3134, dat wil zeggen dat de achterkant van de achtertuin van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] grenst aan het weiland van de Stichting;
- perceel 2905 omvat ook een strook grond die langs de rechterzijkant van perceel 3134 loopt waardoor het weiland vanaf de Bartolottilaan te bereiken is (hierna: de inrit).
2.4. In juni 2006 hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hun hek vernieuwd. Dit hek loopt langs de inrit en langs de achterkant van hun achtertuin.
2.5. Op verzoek van de Stichting heeft het Kadaster op 18 maart 2008 een reconstructie gemaakt van de grenzen tussen de percelen 2905, 3134 en het perceel aan de andere kant van de inrit (hierna: de grensreconstructie 2008).
3. Het geschil
in conventie
3.1. De Stichting vordert – samengevat – dat de rechtbank, zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- zal verklaren voor recht dat de Stichting de volledige eigendom, dus zonder daarop rustende beperkte rechten, heeft over perceel 2905;
- [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zal gebieden alle aan hen toebehorende zaken die zich bevinden op perceel 2905, waaronder een hekwerk, binnen één maand na betekening van dit vonnis te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een bevoegdheid van de Stichting om op kosten van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] over te gaan tot ontruiming deze zaken;
- met hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de proceskosten.
3.2. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vordering. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.3. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] vorderen – samengevat – dat de rechtbank:
- zal verklaren voor recht dat de juridische eigendomsgrens tussen de percelen 3134 en 2905 gelijk is aan de huidige door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tussen die percelen geplaatste erfafscheiding:
- de Stichting zal veroordelen tot medewerking binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan het aanpassen van de openbare registers in vorenstaande zin, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag dat de Stichting in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen;
- met veroordeling van de Stichting in de proceskosten.
3.4. De Stichting voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie en in reconventie
4.1. Tussen partijen is in geschil hoe de grens tussen hun percelen loopt. De Stichting stelt dat uitgegaan moet worden van de grensreconstructie 2008, terwijl [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] stellen dat het door hen geplaatste hek het uitgangspunt moet zijn, dus de feitelijke erfafscheiding.
4.2. De Stichting geeft aan dat zij het verzoek aan het Kadaster heeft gedaan naar aanleiding van het feit dat haar medewerkers hadden gezien dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een nieuw hek hadden geplaatst. De medewerkers hadden geconstateerd dat dit nieuwe hek van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aan de achterkant van hun achtertuin dichter bij het hek van de Stichting stond dan hun oude hek. (In navolging van de Stichting zal de rechtbank hierna het hek van de Stichting, dat op perceel 2905 staat op enige afstand van de achterkant van de achtertuin van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], “het raster” noemen.) Volgens de Stichting blijkt uit de grensreconstructie 2008 dat het hek van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] (gedeeltelijk) op perceel 2905 staat en zij wil opheffing van deze onrechtmatige situatie.
4.3. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] stellen dat zij hun nieuwe hek op precies dezelfde plaats hebben neergezet als waar hun oude hek stond. Zij betwisten de juistheid van de grensreconstructie 2008. Zij voeren hierbij aan dat dit is verricht op eenzijdig verzoek van de Stichting en dat zij hierbij niet zijn gehoord. Verder hebben zij er inhoudelijk diverse kanttekeningen bij geplaatst, verwoord in hun brief d.d. 2 mei 2008 aan de Stichting en in een brief d.d. 12 september 2008 van hun rechtsbijstandverzekeraar aan de advocaat van de Stichting.
4.4. De Stichting heeft de bezwaren van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voorgelegd aan het Kadaster. Bij brief d.d. 25 juni 2008 heeft het Kadaster hierover geschreven:
- dat de grens die is uitgezet dezelfde is als de reeds bestaande kadastrale grens;
- dat het hierbij alleen gaat om informatieverstrekking van in het archief aanwezige gegevens, waartegen geen bezwaar open staat;
- dat naar aanleiding van de brief onderzocht is of bij de onderhavige uitzetting een fout is gemaakt, maar dat er geen fout is geconstateerd.
Bij de brief zit een uitgebreide toelichting van het Kadaster onder meer over het onderscheid tussen kadastrale, feitelijke en juridische grenzen.
4.5. De rechtbank overweegt dat er in het onderhavige geval geen nieuwe grens uitgezet hoefde te worden, maar dat het ging om de vraag waar de bestaande grens precies lag. Het Kadaster spreekt dan ook over een grensreconstructie, gebaseerd op de in de archieven aanwezige meetgegevens. Dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hier niet bij betrokken zijn acht de rechtbank voor de vraag naar de juistheid van de grensreconstructie 2008 niet van belang, omdat uit de toelichting van het Kadaster blijkt – wat ook logisch is – dat het verloop van de uit te zetten kadastrale grens niet bepaald wordt door de betrokken partijen. Het al dan niet akkoord gaan met het verloop wordt enkel genoteerd als aanvullende informatie en kan bij mogelijke discussies over verjaring later van belang zijn. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben verder aangevoerd dat van hun perceel alleen een veldplan uit 1957 van het Kadaster bestond, maar dat daarop perceel 2902 staat dat later in vier kavels is verdeeld met nieuwe nummers waaronder perceel 3134. Volgens hen moet daarom eerst perceel 2902 gereconstrueerd worden. Nu uit de tekening van het veldwerk uit 1957 echter blijkt dat de grens waar het in dit geschil om gaat een gedeelte van de buitengrens van perceel 2902 was en dus door de verdeling in vier kavels niet is gewijzigd, verwerpt de rechtbank dit bezwaar. De overige kanttekeningen van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], over bijvoorbeeld de genomen referentiepunten, komen erop neer dat zij de accuraatheid van de grensreconstructie 2008 betwijfelen. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om aan de deskundigheid van het Kadaster en de juistheid van de grensreconstructie 2008 te twijfelen. Zeker niet nu de Stichting de bezwaren van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aan het Kadaster heeft voorgelegd en zij zelf nog eens hebben onderzocht of er geen fout was gemaakt.
4.6. Gezien het voorgaande neemt de rechtbank als vaststaand aan dat de oorspronkelijke grens tussen de percelen 2905 en 3134 loopt zoals door het Kadaster is uitgezet en getekend bij de grensreconstructie van 18 maart 2008. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben niet betwist dat uitgaande van deze grens hun hek met name aan de achterkant op het perceel van de Stichting staat, zodat dit als vaststaand kan worden aangenomen. In beginsel maakt dit de vorderingen van de Stichting toewijsbaar, behalve als het (subsidiaire) beroep op verjaring van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] opgaat en zij de grond gelegen binnen hun hek maar deeluitmakend van perceel 2905 (hierna te noemen: de betwiste grond) op deze wijze hebben verkregen.
4.7. De rechtbank stelt voorop dat ingevolge artikel 3:306 BW een rechtsvordering tot beëindiging van het bezit van een onroerende zaak verjaart door verloop van twintig jaar. Op grond van het bepaalde in artikel 3:105 lid 1 BW verkrijgt degene die op het tijdstip van die beëindiging de onroerende zaak bezit de eigendom van die zaak, ook al was zijn bezit eventueel niet te goeder trouw. Of iemand een onroerende zaak voor zichzelf houdt of voor een ander moet volgens artikel 3:108 BW worden beoordeeld naar verkeersopvattingen, met inachtneming van een aantal wettelijke regels en overigens op grond van de uiterlijke feiten.
4.8. Zoals gezegd stellen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] dat zij hun nieuwe hek op precies dezelfde plaats hebben neergezet als waar hun oude hek stond. Dit was in juni 2006. Zelf hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] het perceel per 1 maart 2005 gekocht, maar volgens hen stond het oude hek er al langer dan twintig jaar, zodat zij en hun rechtsvoorgangers de betwiste grond al meer dan twintig jaar in gebruik hebben. Volgens hen is hier sprake van bezit en hebben zij de betwiste grond daarom door verjaring in eigendom verkregen. Ter onderbouwing van hun stelling dat er steeds een hek op dezelfde plaats heeft gestaan hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] schriftelijke verklaringen overgelegd van degene die hun nieuwe hek heeft geplaatst, van buurtgenoten en van een vorige bewoner van hun woning die dit bevestigen.
Als reactie op de stellingen van de Stichting – die hierna worden weergegeven – betwisten [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] nadrukkelijk het hek te hebben verplaatst. Zij stellen dat de Stichting haar raster enige maanden na het plaatsen van hun nieuwe hek heeft neergezet en niet enige maanden daarvoor. Verder betwisten zij dat de strook tussen hun oude hek en het raster van de Stichting, langs de achterkant van hun achtertuin, ooit met planken afgesloten is geweest.
4.9. De Stichting heeft echter weersproken dat er al meer dan twintig jaar een hek op dezelfde plaats staat. Zij stelt dat zij in maart/april 2006 een nieuw raster heeft geplaatst op circa één meter afstand van het oude hek van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. Op verzoek van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] is toen aan de kant van de inrit de strook tussen het oude hek van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] en het raster van de Stichting afgedicht met planken. Volgens de Stichting hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] pas enkele maanden daarna hun nieuwe hek geplaatst en bleek vervolgens dat aan de kant van de inrit de strook tussen hun nieuwe hek en het raster van de Stichting niet meer circa één meter was, maar circa veertig centimeter. De planken waren verdwenen. De Stichting stelt dus dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] het hek naar achteren hebben verplaatst. Ter onderbouwing van voorgaande stellingen heeft de Stichting schriftelijke verklaringen overgelegd van diverse medewerkers van de Stichting en van de vorige eigenaar van perceel 2905 die de verplaatsing van hek bevestigen. Uitgaande van deze verplaatsing voert de Stichting aan dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de betwiste grond pas sindsdien in gebruik hebben en dat zij wisten dat deze grond van de Stichting was, zodat er geen sprake is van bezit maar van houderschap. Voor het geval vastgesteld zou worden dat de betwiste grond al langer bij de achtertuin van Bartolottilaan 39 getrokken is, betwist de Stichting dat dit al twintig jaar zo is. Ook in dat geval betoogt zij dat er geen sprake is van bezit maar van houderschap.
4.10. Allereerst moet de vraag beantwoord worden of er al tenminste twintig jaar een hek op dezelfde plaats staat of niet. Gezien de elkaar tegensprekende schriftelijke verklaringen die in deze procedure door partijen zijn overgelegd kan de rechtbank deze vraag nu nog niet beantwoorden. Voor het geval vastgesteld wordt dat de stelling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] over het hek juist is, dan overweegt de rechtbank alvast het volgende ten aanzien van de kwestie of er sprake is van bezit of houderschap. Kennelijk is dan op enig moment, meer dan twintig jaar geleden, door de plaatsing van een eerder hek de betwiste grond bij de achtertuin van Bartolottilaan 39 getrokken en als zodanig in gebruik genomen. Vanaf dat moment hadden de rechtsvoorgangers van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] en later zijzelf de feitelijke macht over deze grond. Gesteld noch gebleken is dat de Stichting of haar rechtsvoorgangers sinds die plaatsing van het hek de betwiste grond nog hebben betreden of daar bezitsdaden hebben verricht, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat zij de feitelijke macht over de betwiste grond hebben verloren. In combinatie met het bepaalde in artikel 3:109 BW, dat iemand die een goed houdt vermoedt wordt dat goed voor zichzelf te houden, leidt dit alles tot het oordeel dat er sprake is van bezit. De stelling van de Stichting dat er sprake is van houderschap heeft zij niet onderbouwd door bijvoorbeeld een rechtsverhouding aan te voeren die strekt tot houderschap en die van toepassing zou zijn. Wat zij op dit punt aanvoert is dat de rechtsvoorgangers van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] bij het in gebruik nemen van de betwiste grond wisten dat deze grond aan de rechtsvoorgangers van de Stichting toebehoorde. Nog daargelaten dat de Stichting niet toelicht waarop zij baseert dat deze wetenschap er was, acht de rechtbank deze enkele wetenschap onvoldoende om tot houderschap in plaats van bezit te kunnen concluderen. Die wetenschap past ook bij een situatie van bezit niet te goeder trouw, waarbij de eigendom van de grond ook door middel van verjaring kan worden verkregen. Al met al gaat de rechtbank, als de stelling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] over het hek juist blijkt te zijn, uit van een situatie van bezit en gaat hun beroep op verjaring op.
4.11. Gezien het voorgaande acht de rechtbank bewijslevering noodzakelijk. Op grond van de hoofdregel van bewijslastverdeling is het aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om te bewijzen dat zij en hun rechtsvoorgangers gezamenlijk de betwiste grond tenminste twintig jaar in bezit hebben. Overeenkomstig hun aanbod zullen zij worden toegelaten tot bewijslevering hiervan.
4.12. Bij het oproepen van de getuigen moet er rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld 60 minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1. draagt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op te bewijzen feiten en omstandigheden waaruit volgt dat zij en hun rechtsvoorgangers gezamenlijk de betwiste grond tenminste twintig jaar in bezit hebben,
5.2. bepaalt dat, indien [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] het bewijs door middel van getuigen willen leveren, het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr J.M. Eelkema in het gerechtsgebouw te Utrecht aan Vrouwe Justitiaplein 1 op donderdag 3 juni 2010 van 13.30 tot 17.00 uur,
5.3. bepaalt dat de partij die op genoemd tijdstip niet kan verschijnen, binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk en gemotiveerd aan de rechtbank ter attentie van de secretaresse (mevrouw H. Alberts kamer A.2.16) - om een nadere dag- en uurbepaling dient te vragen onder opgave van de verhinderdata van alle partijen in de drie maanden volgend op de hiervoor genoemde zittingsdatum,
5.4. bepaalt dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], indien zij het bewijs niet door getuigen willen leveren maar door overlegging van bewijsstukken en / of door een ander bewijsmiddel, zij dit binnen twee weken na de datum van deze uitspraak schriftelijk aan de rechtbank ter attentie van de secretaresse (mevrouw H. Alberts kamer A.2.16) - en aan de wederpartij moeten opgeven,
5.5. bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.6. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr J.M. Eelkema en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2010. JE