ECLI:NL:RBUTR:2010:BM1207

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
14 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
621541 UC EXPL 09-4096 MVV
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging huurovereenkomst standplaats autohandelaren Veemarktcomplex Utrecht

In deze zaak vorderden [eisers], die standplaatsen huren op de Automarkt van de gemeente Utrecht, een verklaring voor recht dat de opzegging van hun huurovereenkomsten onrechtmatig was en dat de gemeente hen moest toestaan hun activiteiten voort te zetten. De kantonrechter oordeelde dat de huurovereenkomsten rechtsgeldig waren beëindigd. De gemeente had op 4 september 2008 besloten de exploitatie van het Veemarktcomplex per 1 januari 2011 te beëindigen, en had de opzegging van de overeenkomsten op 26 november 2008 gedaan. De kantonrechter stelde vast dat de overeenkomsten als duurovereenkomsten moesten worden aangemerkt, maar dat de gemeente de bevoegdheid had om deze op te zeggen. De opzegging was tijdig en voldeed aan de contractuele voorwaarden. De eisers stelden dat de gemeente hen onder druk had gezet om nieuwe overeenkomsten te ondertekenen, maar de kantonrechter oordeelde dat de gemeente niet onrechtmatig had gehandeld. De vorderingen van [eisers] werden afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten. De gemeente werd ook in reconventie in het ongelijk gesteld, maar de proceskosten werden aan beide partijen opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector kanton
Locatie Utrecht
zaaknummer: 621541 UC EXPL 09-4096 MVV
vonnis d.d. 14 april 2010
inzake
1. [eiser sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [eiser sub 2],
wonende te [woonplaats],
verder tezamen ook te noemen [eisers],
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
gemachtigde: mr. G.J.M. de Jager,
tegen:
de publieke rechtspersoon Gemeente Utrecht,
wonende te Utrecht,
verder ook te noemen de gemeente,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. J.M. van Noort.
Verloop van de procedure
in conventie en in reconventie
De kantonrechter verwijst naar het tussenvonnis van 8 juli 2009.
[eisers] hebben voorafgaand aan de comparitie geantwoord op de tegenvordering.
De comparitie is gehouden op 10 maart 2010. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt.
Hierna is uitspraak bepaald.
1. De feiten
1.1 [eisers] huren, ieder voor zich, van de gemeente in iedere geval meer dan 20 jaar enkele standplaatsen op de Automarkt op het terrein van het Veemarktcomplex te Utrecht.
[eisers] zijn (bestuurs)lid van de Belangvereniging Automarkt Utrecht (BAU).
[eiser sub 1] is tevens lid van de begeleidings- en adviescommissie voor het Veemarktcomplex.
1.2 Tot 2009 vond de verhuur plaats op basis van een “Overeenkomst inzake de toewijzing van standplaatsen op de automarkt Utrecht”. Deze overeenkomst, met de duur van één jaar, werd tussen partijen jaarlijks aangegaan. De opeenvolgende overeenkomsten waren, zo blijkt uit de overgelegde overeenkomst tussen [eiser sub 1] en de gemeente voor het jaar 2008 en de overeenkomst tussen [eiser sub 2] en de gemeente voor het jaar 2006, nagenoeg gelijkluidend.
1.3 De tekst van de overeenkomst luidt – voor zover van belang – als volgt:
“de gemeente wijst gedurende de tijdstippen, dat de automarkt op het terrein van het veemarktcomplex, gelegen aan de Sartreweg 1-3 te Utrecht, wordt gehouden, aan de handelaar toe, (…) standplaatsen voor de verkoop van auto’s op de automarkt, genummerd (…), ten aanzien waarvan de handelaar verklaart hiermee zonder nadere aanduiding geheel bekend te zijn, met ingang van 1 januari (…) (volgt jaar x, toevoeging kantonrechter) tot en met 31 december (…) (volgt jaar x, toevoeging kantonrechter), onder de voorwaarden, vermeld in het besluit “Voorwaarden gebruik automarkt 1998”, vastgesteld door de Raad op 3 december 1998 (…), waarvan een exemplaar aan deze overeenkomst is gehecht, zulks onder de volgende aanvullende voorwaarden c.q. nadere toelichting:
1. (…);
3. de overeenkomst wordt geacht voor één jaar te zijn verlengd, als deze niet schriftelijk vóór 1 december is opgezegd;
4. Tussentijdse opzegging is in principe mogelijk, doch uitsluitend per kalenderkwartaal met inachtneming van een opzegtermijn van één maand. De opzegging dient schriftelijk te gebeuren;
5. Deze overeenkomst wordt geacht van rechtswege te zijn ontbonden, indien de gemeenteraad van Utrecht besluit de automarkt geheel of gedeeltelijk op te heffen of te sluiten;”
1.4 De “Voorwaarden gebruik automarkt 1998” luiden - voor zover van belang - als volgt:
“Artikel 1.
In dit besluit wordt verstaan onder:
(…)
d. handelaar: een ieder met wie door Burgemeester en Wethouders een overeenkomst is gesloten voor het gebruik van de automarkt;
e. gegadigde: een ieder die in aanmerking wenst te komen voor het gebruik van een standplaats;
f. (…)
Toewijzing standplaatsen
Artikel 5.
1. Een gegadigde, die in aanmerking wenst te komen voor een standplaats, dient daartoe een verzoek in te dienen bij Burgemeester en Wethouders met gebruikmaking van een door of namens hen vastgesteld aanvraagformulier.
2. Het bepaalde in het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een handelaar, die in aanmerking wenst te komen voor een andere standplaats.
3. Burgemeester en Wethouders houden van aanvragen als bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel, twee afzonderlijke registers bij, waarin de aanvragen op volgorde van binnenkomst worden ingeschreven.
(…)
Artikel 6.
Wanneer een standplaats beschikbaar komt doen Burgemeester en Wethouders een aanbieding als volgt:
a. eerst aan de relatiepartner of kind van een voormalige handelaar, die voldoet aan de elementen van artikel 4;
b. dan aan handelaren die (…) een aanvraag hebben ingediend voor een andere standplaats, zulks in volgorde van inschrijving in het betreffende register;
c. voorts in volgorde van inschrijving in het register, bestemd voor aanvragen zoals bedoeld in artikel 5, eerste lid.
(…)
Artikel 7.
(…)
2. Burgemeester en Wethouders sluiten met de gegadigde of handelaar die een aanbod, als bedoeld in artikel 6, eerset lid, heeft geaccepteerd een schriftelijke overeenkomst voor een bepaalde tijd. Indien de gegadigde of handelaar weigert deze overeenkomst aan te gaan, handelen Burgemeester en Wethouders als ware deze aanbieding niet geaccepteerd.
(…)
6. Behalve de gevallen, genoemd in dit artikel, vervalt de inschrijving in het register, als bedoeld in artikel 5:
a. bij het afsluiten van een overeenkomst, als bedoeld in het tweede lid;
b. (…).
Verplichtingen handelaar
Artikel 8.
1. De handelaar verplicht zich voor het gebruik van de standplaats de vergoeding te betalen, die daarvoor door Burgemeester en Wethouders op grond van het Tarievenbesluit automarkt 1998 of een daartoe in de plaats gekomen tarievenbesluit is bepaald.”
1.5 De raad van de gemeente Utrecht heeft op 1 september 2005 besloten het Veemarktcomplex te herontwikkelen als woningbouwlocatie “Voordorp Zuid” en de Veemarkt naar Haarrijn te verplaatsen, tenzij uit nader onderzoek zal blijken dat er betere locaties zijn voor de vestiging van het Veemarktcomplex.
Bij brief van 8 november 2005 hebben Burgemeester en Wethouders aan de raad bericht dat
- samengevat - verplaatsing naar Haarrijn haalbaar is en dat zij nader onderzoek naar de locatie Leeuwesteijn Zuid zullen verrichten, omdat ook die locatie haalbaar lijkt.
1.6 Bij brief van 6 juni 2008 hebben Burgemeester en Wethouders de leden van de Commissie Verkeer en Beheer en de Commissie Stedelijke Ontwikkeling bericht dat zij hebben moeten concluderen dat een niet mogelijk is voor de verplaatsing van de Veemarkt een verantwoord voorstel voor te leggen.
1.7 Op 4 september 2008 heeft de raad besloten de exploitatie van het Veemarktcomplex per 1 januari 2011 te beëindigingen om herontwikkeling van de woningbouwlocatie Voordorp Zuid mogelijk te maken.
1.8 Bij brief van 26 november 2008 bericht de gemeente - ondermeer - [eisers] als volgt:
“De gemeenteraad van Utrecht heeft op 4 september 2008 besloten de exploitatie van het Veemarktcomplex op 1 januari 2011 te beëindigen. (…) Er is gekozen voor een ruime termijn om tot de beëindiging van de exploitatie over te gaan. Daardoor hebben de gebruikers van het Veemarktcomplex ruim gelegenheid alternatieven te vinden. De gemeenteraad heeft op 4 september een motie aanvaard die uitspreekt dat de gemeente waar gewenst helpt zoeken naar een alternatieve locatie en, indien nodig, gesprekken voert met andere gemeenten. Particuliere initiatieven ten behoeve van alternatieve locaties binnen Utrecht dienen waar mogelijk te worden gefaciliteerd. (…)
Met u is een overeenkomst gesloten, die mits opgezegd vóór 1 december 2008 eindigt op 31 december 2008.
Bij deze zeg ik, overeenkomstig de met u gesloten overeenkomst, uw overeenkomst inzake de toewijzing van standplaatsen op de automarkt Utrecht op, zodat deze eindigt op 31 december 2008. Per deze datum dient u de standplaats dan ook ontruimd aan de gemeente op te leveren met inachtneming van het daaromtrent in de wet en de overeenkomst bepaalde.
De gemeente is echter bereid met u een nieuwe overeenkomst te sluiten onder de voorwaarde als vermeld in de bijgevoegde Model-overeenkomst inzake toewijzing van standplaatsen voor auto’s op de automarkt Utrecht”,.In essentie komt de nieuwe overeenkomst erop neer, dat u tot 1 juli 2010 recht behoudt met betrekking tot standplaats(en) tegen betaling van een gebruikelijke vergoeding.
Op 1 juli 2010 eindigt uw betalingsverplichting voor het gebruik van de standplaats(en) en verkrijgt u een overeenkomst van bruikleen om niet voor de standplaats(en) tot en met 31 december 2010. Uiterlijk oer 31 december 2010 dient u uw standplaats(en) leeg en ontruimd aan de gemeente op te leveren. (…)
Indien u de nieuwe overeenkomst niet uiterlijk op 31 december 28 bij ons heeft ondertekend, eindigt uw overeenkomst met betrekking tot uw standplaats(en) per 31 december 2008 en houdt uw recht op een standplaats(een) ook echt op en moet de standplaats(en) worden ontruimd.”
1.9 [eisers] hebben de in de brief van 26 november 2008 bedoelde overeenkomst voor de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009 ondertekend.
In de overeenkomst is onder meer het volgende bepaald:
“15. De handelaar heeft een optierecht om voor 2010 deze overeenkomst tot en met 30 juni 2010 voort te zetten.
16. De handelaar wordt geacht geen gebruik te hebben gemaakt van zijn optierecht (…) indien hij niet uiterlijk op 20 december 2009 de omstreeks 15 november 2009 vastgestelde vergoeding voor het 1e kwartaal van 2010 heeft voldaan.
17. Indien de handelaar na 20 juni 20010 gebruik wil blijven maken van zijn standplaats(en), zal de gemeente de handelaar daartoe in de gelegenheid stellen mits de handelaar dit bij aangetekend schrijven met handtekening retour aan de gemeente heeft verzocht in de periode van 1 mei 2010 tot uiterlijk 20 juni 2010.…)”
1.10 De gemeente heeft tijdens de Raadsvergadering van 21 januari 2010 aangegeven dat zij ruimte ziet voor een verlenging van de voorziene ontruimingsdatum van het Veemarktcomplex van 1 januari 2011 tot 1 juli 2011.
2. De (tegen)vordering en het verweer daartegen
in conventie:
2.1 [eisers] vorderen, na vermeerdering van eis, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
primair,
- verklaring voor recht dat de tussen [eisers] en de gemeente in december 2008 gesloten overeenkomsten nietig zijn, althans
- vernietiging van deze overeenkomsten;
- verklaring voor recht dat de opzegging van 26 november 2008 onrechtmatig is en de gemeente te veroordelen tot gestanddoening van de duurovereenkomst die partijen hebben gesloten tot aan het einde van de looptijd van de overeenkomst, zulks onder verbeurte van een dwangsom ad € 5.000,- per eiser per week dat zij niet in de gelegenheid worden gesteld te verhandelen op de automarkt;
subsidiair,
- indien en voorzover de kantonrechter van oordeel zou zijn dat de overeenkomsten rechtsgeldig zijn geëindigd: veroordeling van de gemeente tot betaling aan [eisers] van een schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, zulks binnen zeven dagen na betekening van het vonnis in die schadestaatprocedure;
primair en subsidiair,
- veroordeling van de gemeente in de proceskosten te vermeerderen met de nakosten à
€ 113,- zonder betekening respectievelijk € 177,- met betekening en te bepalen dat de gemeente de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd zal zijn als zij de proceskosten niet binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis zal hebben betaald.
2.2 [eisers] stellen ter onderbouwing van hun vordering met betrekking tot de opgezegde overeenkomsten - samengevat - het volgende. De door de gemeente opgezegde overeenkomsten waren huurovereenkomsten met betrekking tot een onbebouwde onroerende zaak. Doordat partijen jaar op jaar dergelijke overeenkomsten hebben gesloten, was de verhouding tussen partijen aan te merken als een duurovereenkomst. De opzegging van zo’n duurovereenkomst kan alleen plaats vinden om dringende redenen en met inachtneming van een voldoende lange opzegtermijn. In dit geval ontbreken de vereiste dringende redenen, aangezien de exploitatie van het Veemarktcomplex pas op 1 januari 2011 zal eindigen. Bovendien heeft de gemeente een te korte opzegtermijn in acht heeft genomen. De gemeente heeft de overeenkomst immers pas op 26 november 2008 tegen 31 december 2008 opgezegd, aldus [eisers].
[eisers] stellen dat de nieuw afgesloten overeenkomsten met betrekking tot de periode vanaf 1 januari 2009 tot (uiterlijk) 31 december 2010 nietig zijn dan wel vernietigd moeten worden, omdat de gemeente in strijd met de openbare orde, althans onder bedreiging, althans onder misbruik van omstandigheden de totstandkoming van die overeenkomsten heeft afgedwongen. De gemeente heeft in haar brief van 26 november 2008 en haar brief van 11 december 2008 aangegeven dat [eisers] in 2009 geen toegang meer tot de automarkt zouden hebben, indien zij de nieuwe overeenkomsten niet vóór 31 december 2008 zouden ondertekenen. Ondertekening van de overeenkomsten onder voorbehoud van alle rechten terzake de rechtsgeldigheid van de opzegging van de oude en de ondertekening van de nieuwe overeenkomsten, heeft de gemeente niet willen accepteren. De gemeente heeft in reactie daarop [eisers] zelfs schriftelijk laten verklaren dat zij de nieuwe overeenkomsten onvoorwaardelijk ondertekenen, met dien verstande dat zij geen afstand behoefden te doen van hun eventuele aanspraken op (schade)vergoeding jegens de gemeente.
Daarbij komt dat de termijn voor ondertekening, vier weken, zo kort was dat [eisers] hun standpunt niet deugdelijk konden bepalen. [eisers] werd daardoor geen keuze gelaten: gelet op de wachtlijst voor standplaatsen, dienden zij wel te ondertekenen, wilden zij hun standplaatsen niet verliezen.
De gemeente heeft aldus gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. In ieder geval is sprake van misbruik van recht als bedoeld in artikel 3:13 BW: de gemeente heeft geen zwaarwegend belang aan haar handelswijze ten grondslag gelegd en heeft niet uitgelegd waarom de oude overeenkomsten moesten worden vervangen door de nieuwe. De gemeente gebruikt haar bevoegdheid tot beëindiging aldus voor een ander doel dan waarvoor zij is verleend. De gemeente heeft hun belangen niet althans onvoldoende in acht genomen, aangezien de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zwaar drukken op de standplaatshouders, aldus [eisers].
2.3 Het verweer van de gemeente strekt tot afwijzing van de vorderingen van [eisers], met veroordeling van [eisers] in de proceskosten. De inhoud van het verweer komt - voor zover nodig - hierna bij de beoordeling van het geschil aan de orde.
in reconventie:
2.3 De gemeente vordert, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, verklaring voor recht dat de overeenkomsten tussen de gemeente en [eisers] per 1 januari 2011 eindigen, alsmede veroordeling van [eisers] om, tezamen met al degenen en al datgene die/dat zich van zijnentwege op de betreffende standplaats(en) bevindt c.q. bevinden, de standplaatsen per datum beëindiging van de overeenkomst, althans een datum zoals de kantonrechter in goede justitie zal vermenen te behoren, dient/dienen te ontruimen en daarbij te bepalen dat eisers eenmaal ontruimd hebbende, de standplaats(en) niet opnieuw zal/zullen doen betrekken, met veroordeling van [eisers] in de proceskosten, de kosten van de tenuitvoerlegging van dit vonnis daaronder begrepen.
2.4 Het verweer van [eisers] strekt tot afwijzing van de vordering van de gemeente, met veroordeling van de gemeente in de proceskosten. De inhoud van het verweer komt hierna - voor zover nodig – aan de orde.
3. De beoordeling
in conventie:
Wat betreft de opgezegde overeenkomsten
3.1 Partijen zijn het erover eens dat de tussen hen gesloten overeenkomsten zijn aan te merken als huurovereenkomsten met betrekking tot ongebouwde onroerende zaken.
3.2 Partijen verschillen van mening over de vraag of de overeenkomsten zin aan te merken als duurovereenkomsten. De gemeente wijst er ter betwisting van de stelling van [eisers] dat sprake is van duurovereenkomsten allereerst op dat partijen ieder jaar een nieuwe overeenkomst zijn aangegaan, waarmee de oude tevens tot een einde kwam.
Ieder jaar was er derhalve sprake van een wilsuiting tot het aangaan van een nieuwe overeenkomst voor de bepaalde tijd van één jaar, zodat geen duurovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan, aldus de gemeente.
3.3 De kantonrechter is van oordeel de door de gemeente opgezegde overeenkomsten duurovereenkomsten waren. De kantonrechter overweegt daartoe dat niet is betwist dat partijen in iedere geval gedurende twintig jaar en onafgebroken jaarlijks overeenkomsten zijn aangegaan met nagenoeg dezelfde inhoud en met betrekking tot hetzelfde object/dezelfde objecten. Uit de overeenkomsten zelf blijkt niet van de noodzaak om nieuwe overeenkomsten aan te gaan: artikel 3 van de overeenkomsten bepaalt immers dat zij, indien zij niet tijdig wordt opgezegd, (steeds) met een jaar worden verlengd.
Het aangaan van nieuwe overeenkomsten was evenmin noodzakelijk om de standplaatshouders te binden aan eventuele tariefswijzigingen. Uit artikel 8 van de “Voorwaarden gebruik automarkt 1998” blijkt immers dat de handelaren verplicht zijn het in het Tariefbesluit 1998 of het daarvoor in de plaats komende tariefsbesluit vast te stellen tarief te betalen. Ten slotte is niet gebleken dat de gemeente [eisers] als “nieuwe” handelaren beschouwde: de al gehuurde standplaatsen werden steeds opnieuw eerst aan hen als gevestigde handelaren aangeboden, en, als zij deze niet accepteerden, daarna pas aan de gegadigden op de wachtlijst als bedoeld in de artikelen 5 e.v. van de Voorwaarden gebruik automarkt 1998.
3.4 Wat betreft de vraag of de opzegging van 26 november 2008 heeft geleid tot de, door de gemeente voorgestane, beëindiging van deze duurovereenkomst, overweegt de kantonrechter als volgt. [eisers] lijken te veronderstellen dat de opzegging van iedere duurovereenkomst moet worden beoordeeld aan de hand van de redelijkheid en billijkheid en (dus) naar de omstandigheden van het specifieke geval. Die veronderstelling is niet juist. Ook bij duurovereenkomst zijn partijen in beginsel gehouden aan hetgeen zij zijn overeengekomen. In dit geval bepaalt artikel 3 van de overeenkomst dat de overeenkomst wordt geacht voor één jaar te zijn verlengd, als deze niet schriftelijk vóór 1 december is opgezegd. Partijen zijn aldus uitdrukkelijk overeengekomen dat de overeenkomst door één van kan worden opgezegd tegen het einde van het jaar, daargelaten de overeengekomen mogelijkheid tot tussentijdse opzegging (art. 4 van de overeenkomst) en de “ontbinding van rechtswege” (art. 5 van de overeenkomst). De stelling van [eisers] dat partijen geen bepaling in de overeenkomst hebben opgenomen die voorziet in de beëindiging van de overeenkomst is in dat kader, zonder nadere toelichting, welke ontbreekt, niet begrijpelijk.
De door [eisers] voorgestane beoordelingsmaatstaf vindt in beginsel slechts toepassing bij gebreke van een wettelijke of contractuele bepaling (zie Hoge Raad, 3 december 1999, NJ 2000,120 (Latour /De Bruijn), maar bijvoorbeeld ook Hoge Raad, 7 juni 2002, LJN: AE0649).
3.5 De onderhavige opzegging ging gepaard met de aanbieding van een nieuw contract voor het jaar 2009 met een optierecht voor een huurrecht voor het eerste half jaar van 2010 en een optierecht voor een recht van bruikleen voor een laatste half jaar van 2010. In het licht daarvan nopen de door [eisers] gestelde feiten en omstandigheden niet tot ambtshalve aanvulling van de rechtsgronden, in die zin dat zij tevens hebben willen betogen dat de contractuele opzegtermijn niet van toepassing is, omdat toepassing in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
3.6 [eisers] hebben, gelet op de gemotiveerde betwisting door de gemeente, geen feiten of omstandigheden gesteld die leiden tot de conclusie dat de gemeente misbruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid tot opzegging. Misbruik is in iedere geval niet gelegen in het enkele feit dat wordt opgezegd teneinde uiteindelijk, na 1 januari 2011, woningbouw op het Veemarktcomplex mogelijk te maken en dat [eisers] van die opzegging te zijner tijd - mogelijk - nadeel ondervinden.
3.7 De opzegging door de gemeente had dan ook de beëindiging van de overeenkomsten tot gevolg. Dat betekent dat de vordering voor zover zij betrekking heeft de op de opgezegde overeenkomsten wordt afgewezen.
3.8 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komt de (subsidiaire) vordering tot veroordeling van de gemeente tot betaling aan [eisers] van een schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet evenmin voor toewijzing in aanmerking: [eisers] hebben geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan, in het licht van het oordeel dat de gemeente de overeenkomsten mocht opzeggen, de rechtsgrond van de vordering tot schadevergoeding kan worden vastgesteld.
Wat betreft de nieuwe overeenkomsten
3.9 Daargelaten dat [eisers] bij toewijzing van de gevorderde verklaring voor recht dat de nieuwe overeenkomsten nietig zijn, of toewijzing van de gevorderde vernietiging van die overeenkomsten hun (optie)rechten op standplaatsen voor het jaar 2009 en 2010 zouden verliezen, hetgeen niet lijkt te stroken met hun inzet van deze procedure, komen ook deze vorderingen niet voor toewijzing in aanmerking. De kantonrechter overweegt daartoe als volgt.
3.10 De - door de gemeente gemotiveerd betwiste - stelling van [eisers] dat de gemeente de nieuwe overeenkomsten tot stand heeft gebracht in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zodat haar op grond van art. 3:14 BW niet de bevoegdheid toekwam tot het aangaan van die overeenkomsten, en dat de gemeente in iedere geval misbreuk van recht heeft gemaakt als bedoeld in art. 3:13 BW, is zonder nadere toelichting, welke ontbreekt niet begrijpelijk.
[eisers] hebben geen feiten of omstandigheden gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat de door de gemeente gestelde termijn om de nieuwe overeenkomsten te ondertekenen onredelijk kort zou zijn, gelet op de door hen te maken afwegingen.
De kantonrechter neemt daarbij in aanmerking dat de nieuwe overeenkomsten voor zover het de huur voor het jaar 2009 betreft niet wezenlijk afwijken van de oude overeenkomsten, ook de oude overeenkomsten steeds in de laatste maand van het jaar werden ondertekend, en dat ook de aard en gevolgen van de toegekende optierechten in de overeenkomsten en de begeleidende correspondentie duidelijk zijn verwoord.
3.11 [eisers] stellen voorts - samengevat - dat de gemeente zich bij de totstandkoming van de nieuwe overeenkomsten schuldig heeft gemaakt aan dwang/bedreiging en/of misbruik van omstandigheden, zodat de overeenkomsten vernietigbaar zijn.
Art. 3:44 lid 2 BW bepaalt dat bedreiging aanwezig is, wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door onrechtmatig deze of een derde met enig nadeel in persoon of goed te bedreigen. De bedreiging moet zodanig zijn dat een redelijk oordelend mens daardoor kan worden beïnvloed.
Art. 3:44 lid 4 BW bepaalt dat misbruik van omstandigheden aanwezig is wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden.
3.12 De gemeente betoogt ter betwisting van deze stelling dat zij [eisers] niet tot ondertekening heeft gedwongen. In de aard van de opgezegde huurovereenkomsten lag besloten dat zij eens zouden eindigen. Dat de gemeente [eisers] er op heeft gewezen dat zij geen gebruik meer konden maken van het Veemarktcomplex als zij geen nieuwe overeenkomst zouden ondertekenen, is dus geen bedreiging of misbruik van omstandigheden, maar een blote constatering van het gevolg van de opzegging. De mededeling was niet bedoeld om de ondertekening door [eisers] af te dwingen, aldus - samengevat - de gemeente.
3.13 Dat betoog slaagt. Hiervoor is overwogen dat de gemeente bevoegd was de overeenkomsten op te zeggen. Die opzegging zou leiden in beginsel tot een beëindiging van het gebruik van de standplaatsen per 31 december 2008. Zonder nadere toelichting door [eisers], welke ontbreekt, is niet duidelijk op welke wijze de enkele mededeling van de gemeente dat het gebruik per 31 december 2008 eindigt, een zodanige bedreiging voor hen vormde dat zij daardoor konden worden beïnvloed.
Evenmin hebben [eisers] feiten of omstandigheden hebben gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van misbruik van omstandigheden door de gemeente.
De kantonrechter neemt daarbij in aanmerking dat niet is weersproken dat de BAU en haar leden in ieder geval in september 2008 al op de hoogte waren van het besluit tot beëindiging van de exploitatie van het Veemarktcomplex, zodat zonder nader toelichting, welke ontbreekt, niet duidelijk is door welke bijzondere omstandigheden [eisers], als ervaren handelaren, tot het aangaan van de overeenkomsten in december 2008 werden bewogen.
Gelet op de inhoud van de overeenkomsten, de facto verkregen [eisers] een huurrecht voor de duur van anderhalf jaar en het gratis gebruik gedurende een half jaar, is evenmin gebleken dat de gemeente zich van de bevordering van de totstandkoming van de overeenkomsten had behoren te behouden.
3.14 De vorderingen met betrekking tot de nieuwe overeenkomsten komen op grond van hetgeen hiervoor is overwogen niet voor toewijzing in aanmerking.
3.15 Als in het ongelijk gesteld partij in conventie zullen [eisers] worden veroordeeld in de proceskosten.
in reconventie:
3.16 De kantonrechter is van oordeel dat de door de gemeente gevorderde verklaring van recht en de gevorderde veroordeling tot ontruiming per 1 januari 2011, ondanks het oordeel in conventie, niet voor toewijzing in aanmerking komt. De kantonrechter overweegt daartoe dat het tijdstip van ontruiming van de standplaatsen afhankelijk is van de uitoefening van de overeengekomen optierechten tot bruikleen. Indien [eisers] geen gebruik maken van die rechten zullen zij immers eerder dan 1 januari 2011 moeten ontruimen.
Daar komt bij dat de gemeente heeft verklaard dat de exploitatie niet eerder dan 1 juli 2011 zal worden beëindigd en dat zij ter zitting nog aan [eisers] heeft laten weten dat zij in principe de standplaatsen, op nader uit te werken afspraken, tot die tijd kunnen gebruiken. Een verklaring van recht terzake het ontruimingsmoment zou dergelijke toezeggingen kunnen frustreren. De gemeente heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die leiden tot de conclusie dat een dergelijke frustratie is gerechtvaardigd.
3.17 Als in het ongelijk gesteld partij in reconventie zal de gemeente worden veroordeeld in de proceskosten.
De beslissing
De kantonrechter:
in conventie:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eisers] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de gemeente, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 400,- aan salaris gemachtigde.
in reconventie:
wijst de vordering af;
veroordeelt de gemeente tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de gemeente, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 400,- aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.F. van Vugt, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 april 2010.