RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummers: SBR 09/3154 en SBR 10/455
uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
de korpschef van de politieregio Utrecht,
verweerder.
Inleiding
1.1 Het verzoek heeft betrekking op het besluit van 3 september 2009 (het bestreden besluit) waarbij verweerder heeft geweigerd eiser een jachtakte voor het seizoen 2009-2010 te verlenen.
1.2 Het verzoek is op 3 maart 2010 ter zitting behandeld. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. J.H. van der Meulen, advocaat te Joure. Namens verweerder zijn verschenen mr. M.D.W. Smit-van Valkenhoef en G.B.A. van der Wulp, beiden werkzaam bij de politieregio Utrecht.
Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is voorts bepaald dat, indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, deze onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak. Deze situatie doet zich hier voor.
Ten aanzien van het beroep (SBR 09/3154):
2.3 Bij besluit van 26 juni 2008 heeft verweerder eisers jachtakte voor het seizoen 2008-2009, geldig van 1 april 2008 tot 1 april 2009, ingetrokken. Bij besluit van 23 september 2008 heeft verweerder het door eiser daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 9 oktober 2009 (zaakummer SBR 08/3172) heeft deze rechtbank het daartegen door eiser ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van een procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
2.4 Aan de intrekking van de jachtakte voor het seizoen 2008-2009 lag ten grondslag dat op 1 december 2007 tegen eiser en de heer [X] (hierna: [X]), proces-verbaal is opgemaakt wegens het in het kader van beheer- en schadebestrijding gebruiken van gedode ganzen als lokmiddel. In verband met deze overtreding van artikel 9 van de Flora- en faunawet (Ffw) heeft eiser op 21 april 2008 een transactie als bedoeld in artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht aanvaard.
2.5 Op 20 juli 2009 heeft eiser een aanvraag voor een jachtakte voor het seizoen 2009-2010, geldig van 1 april 2009 tot 1 april 2010, ingediend. Bij brief van 12 augustus 2009 heeft verweerder schriftelijk het voornemen geuit deze jachtakte op grond van artikel 39, eerste lid, aanhef en onder j, van de Ffw te weigeren. De door eiser tegen dit voornemen ingediende zienswijze is voor verweerder geen aanleiding geweest van zijn voornemen af te zien. Met het bestreden besluit heeft verweerder de jachtakte voor het seizoen 2009-2010 geweigerd. Partijen hebben de voorzieningenrechter verzocht het bezwaarschrift van eiser tegen dit besluit aan te merken als een rechtstreeks beroep als bedoeld in artikel 7:1a van de Awb.
2.6 Op grond van artikel 39, eerste lid, aanhef en onder j, van de Ffw, zoals dat met ingang met ingang van 1 februari 2008 luidt, wordt een jachtakte geweigerd indien de aanvrager in de twee jaren, voorafgaande aan het verzoek tot het verkrijgen van een jachtakte wegens één der bij of krachtens deze wet strafbaar gestelde feiten, is veroordeeld dan wel deswege een strafbeschikking tegen hem is uitgevaardigd. Voor 1 februari 2008 luidde het laatste deel van de tekst van dit artikel: “is veroordeeld of indien hij de vervolging deswege overeenkomstig de bepalingen van artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht heeft voorkomen.”
2.7 Eiser heeft allereerst een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Hij heeft er op gewezen dat aan [X], die dezelfde overtreding als eiser zou hebben begaan, wel een jachtakte voor het seizoen 2009-2010 is verleend.
De voorzieningenrechter overweegt dat die jachtakte is verleend door de korpschef van de politieregio Noord Holland-Noord. Elke korpschef van een politieregio heeft als zelfstandig bestuursorgaan een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van de wijze waarop hij uitvoering geeft aan de Ffw. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter behoefde verweerder om die reden dan ook geen consequenties te verbinden aan de beslissing van de korpschef van de politieregio Noord Holland-Noord.
2.8 Eiser heeft in zijn zienswijze gesteld dat niet is voldaan aan de voorwaarde in artikel 39, eerste lid, aanhef en onder j, van de Ffw dat sprake is van een veroordeling wegens een strafbaar feit dan wel een deswege uitgevaardigde strafbeschikking. In het bestreden besluit heeft verweerder in dit verband verwezen naar artikel XI van de Wet OM-afdoening en de toelichting daarbij. Hieruit blijkt volgens verweerder dat het aanvaarden van een transactie nog steeds een grond is om een jachtakte op grond van artikel 39, eerste lid, aanhef en onder j, van de Ffw te weigeren.
2.9 Artikel XI van de Wet OM-afdoening luidt met ingang van 1 februari 2008 als volgt: “In strafzaken waarin voor het in werking treden van artikel II, onderdelen O tot en met R, artikel III, artikel IV en artikel VI van deze wet voorwaarden ter voorkoming van strafvervolging zijn gesteld overeenkomstig de artikelen 74 en 74c van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 36 en 37 van de Wet op de economische delicten, artikel 76 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen dan wel artikel 85 van de Waterschapswet, blijven de artikelen die door deze wet gewijzigd worden of vervallen van toepassing zoals zij luidden voor het in werking treden van het desbetreffende onderdeel van deze wet.”
2.10 De voorzieningenrechter merkt op dat als hoofdregel de datum van de beslissing op een aanvraag bepalend is voor de vraag welk recht van toepassing is. In dit geval is dat dus 3 september 2009. Dit betekent dat de tekst van artikel 39, eerste lid, aanhef en onder j, van de Ffw, zoals dat luidde vanaf 1 februari 2008, en het per diezelfde datum in werking getreden artikel XI van de Wet OM-afdoening van toepassing zijn. In dat gewijzigde artikel 39, eerste lid, aanhef en onder j, van de Ffw wordt het aanvaarden van een transactie niet meer als weigeringsgrond voor een jachtakte genoemd.
De voorzieningenrechter volgt verweerder niet in zijn betoog dat het aanvaarden van een transactie op grond van artikel XI van de Wet OM-afdoening nog steeds een grond is om een jachtakte op grond van artikel 39, eerste lid, aanhef en onder j, van de Ffw te weigeren. Uit de tekst van artikel XI van de Wet OM-afdoening, met name de woorden “In strafzaken”, blijkt dat dit artikel slechts betrekking heeft op het overgangsrecht in strafzaken. Uit de door verweerder genoemde toelichting bij dit artikel blijkt niet dat de wetgever de bedoeling heeft gehad om andere zaken dan strafzaken (bijvoorbeeld bestuursrechtelijke kwesties, zoals hier aan de hand) onder dit overgangsrecht te laten vallen. De weigering een jachtakte te verlenen, welke verweerder uitsluitend heeft gebaseerd op artikel 39, eerste lid, aanhef en onder j, van de Ffw, is gezien het voorgaande in strijd met de wet.
2.11 De voorzieningenrechter zal daarom het beroep gegrond verklaren en het besluit van 3 september 2009 vernietigen. Verweerder dient binnen zes weken na de verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op de aanvraag van eiser te nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
2.12 Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding nu eiser daar niet om heeft verzocht.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening (SBR 10/455):
2.13 Ter zitting heeft eiser toegelicht dat hij met zijn verzoek om een voorlopige voorziening enkel heeft willen bereiken dat de voorzieningenrechter een inhoudelijk oordeel geeft over het bestreden besluit. Gelet op deze toelichting en de korte periode dat eiser nog van de jachtakte 2009-2010 gebruik zou kunnen maken, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. Verweerder wordt wel opgedragen om de door eiser aangevraagde jachtakte 2010-2011 te beoordelen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
Ten aanzien van het beroep:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 3 september 2009;
3.3 draagt verweerder op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen;
3.4 bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ad € 150,- aan hem vergoedt.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening:
3.5 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. V.M.M. van Amstel en in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2010 .
De griffier: De voorzieningenrechter:
mr. J.K. van de Poel mr. V.M.M. van Amstel
Rechtsmiddel
Tegen de uitspraak op het beroep kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
De uitspraak van de rechtbank is bindend tussen partijen. Die binding heeft ook betekenis bij een eventueel vervolg van deze procedure, bijvoorbeeld indien het beroep gegrond wordt verklaard en verweerder een nieuw besluit moet nemen. Als een partij niet met hoger beroep opkomt tegen een oordeel van de rechtbank waarbij uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een standpunt van die partij is verworpen, staat de bestuursrechter die partij in beginsel niet toe dat standpunt in een latere fase van de procedure opnieuw in te nemen.