ECLI:NL:RBUTR:2010:BM1967

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
21 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
272796 / HA ZA 09-1970
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boetebeding uit NVM-koopakte en de vraag naar verschuldigdheid en matiging van de boete

In deze zaak, die voor de Rechtbank Utrecht werd behandeld, stond de vraag centraal of de gefixeerde boete uit artikel 10.2 of de prikkel tot nakoming uit artikel 10.3 van de NVM-koopakte verschuldigd was. De eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. B.E.H. Zwezerijnen, vorderde dat de gedaagden, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], een boete zouden betalen die berekend werd op basis van artikel 10.3 van de koopakte. De gedaagden, bijgestaan door respectievelijk mr. H.M. Mauritz en mr. E.M.G. Pouls, voerden aan dat zij niet verantwoordelijk waren voor de nakoming van de verplichtingen uit de koopovereenkomst, omdat de overeenkomst was ontbonden.

De rechtbank overwoog dat de boetebepalingen in de koopakte duidelijk waren en dat de eiseres recht had op de boete uit artikel 10.3, omdat zij eerst om nakoming had verzocht voordat zij de overeenkomst ontbond. De rechtbank verwierp de argumenten van de gedaagden dat de boete niet verschuldigd was en dat deze gematigd moest worden. De rechtbank oordeelde dat de boete, hoewel contractueel bedongen, niet in strijd was met de redelijkheid en billijkheid, maar matigde de boete tot een maximum van EUR 20.000,00. De gedaagden werden ook veroordeeld in de proceskosten en de beslagkosten. Het vonnis werd uitgesproken op 21 april 2010 door mr. A.M. Verhoef.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 272796 / HA ZA 09-1970
Vonnis van 21 april 2010
in de zaak van
[eiseres]
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. B.E.H. Zwezerijnen,
tegen
1. [gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. H.M. Mauritz,
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. E.M.G. Pouls.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 2 september 2009,
- het proces-verbaal van comparitie van 4 december 2009.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Partijen zijn overeengekomen dat [eiseres] aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] verkoopt, en dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] van [eiseres] kopen, de tussenwoning met tuin, ondergrond en verdere aangehorigheden staande en gelegen aan de [adres] te [woonplaats] voor een bedrag van EUR 187.500,00. De betreffende koopakte is door zowel [eiseres] als [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op 30 oktober 2008 ondertekend.
2.2. In de koopakte is bepaald dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot zekerheid voor de nakoming van hun verplichtingen uit de koopovereenkomst uiterlijk op 27 november 2008 een bankgarantie voor een bedrag van EUR 18.750,00 dienden te stellen. De woning zou door middel van de akte van levering op 15 december 2008 geleverd worden.
2.3. In de koopakte van de vorenstaande koopovereenkomst is, voor zover relevant, voorts bepaald:
“(…)
Artikel 10 Ingebrekestelling, ontbinding
10.1. Indien één van de partijen, na in gebreke te zijn gesteld, gedurende acht dagen nalatig is of blijft in de nakoming van één of meer van haar uit deze overeenkomst voortvloeiende verplichtingen, kan de wederpartij van de nalatige deze overeenkomst zonder rechterlijke tussenkomst ontbinden door middel van een schriftelijke verklaring aan de nalatige.
10.2. Ontbinding op grond van tekortkoming is slechts mogelijk na voorafgaande ingebrekestelling. Bij ontbinding van de overeenkomst op grond van tekortkoming zal de nalatige partij ten behoeve van de wederpartij een zonder ingebrekestelling of rechterlijke tussenkomst terstond opeisbare boete van € 18.750,- , zegge ACHTTIENDUIZENDZEVENHONDERDVIJFTIG EURO verbeuren, onverminderd het recht op aanvullende schadevergoeding en vergoeding van kosten van verhaal (…).
10.3. Indien de wederpartij geen gebruik maakt van zijn recht de overeenkomst te ontbinden en nakoming verlangt, zal de nalatige partij ten behoeve van de wederpartij na afloop van de in 10.1. vermelde termijn van acht dagen voor elke sedertdien verstreken dag tot aan de dag van nakoming een onmiddellijk opeisbare boete verschuldigd zijn van drie promille van de koopsom, onverminderd het recht op aanvullende schadevergoeding en vergoeding van kosten van verhaal. Indien de wederpartij na verloop van tijd de overeenkomst alsnog ontbindt dan zal deze boete verschuldigd zijn voor elke dag na afloop van de in 10.1 vermelde termijn van acht dagen verstreken dag tot aan de dag waarop de overeenkomst ontbonden is.
(…)”
2.4. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben noch voor 27 november 2008, noch op een later tijdstip de bankgarantie van EUR 18.750,00 gesteld. De woning is als gevolg daarvan niet op 15 december 2008 geleverd. [eiseres] heeft vervolgens bij brief van haar raadsman mr. B.E.H. Zwezerijnen van 15 december 2008 [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in gebreke gesteld. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn hun verplichtingen niet nagekomen.
2.5. [eiseres] heeft bij brief van haar advocaat mr. B.E.H. Zwezerijnen van 13 februari 2009, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] nogmaals de gelegenheid geboden om de koopovereenkomst (voor 25 februari 2009) na te komen.
2.6. [gedaagde sub 1] heeft op 4 maart 2009 aan de makelaar van [eiseres] laten weten dat hij en zijn echtgenote [gedaagde sub 2] de woning wegens persoonlijke omstandigheden niet zouden afnemen.
2.7. [eiseres] heeft bij brief van 6 maart 2009 alsnog de ontbinding van de koopovereenkomst met [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ingeroepen.
2.8. [eiseres] heeft, na verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, conservatoir beslag doen leggen op de woning van [gedaagde sub 1]. [eiseres] heeft tevens verlof gevraagd, doch nog niet gekregen, om conservatoir beslag te mogen leggen op het loon van [gedaagde sub 1].
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert, samengevat, uitvoerbaar bij voorraad:
primair: A) te verklaren voor recht dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een boete verschuldigd zijn. De hoogte van de boete wordt berekend op de voet van artikel 10.3 van de Koopakte,
B) te verklaren voor recht dat boete niet gematigd zal worden,
subsidiair: A) te verklaren voor recht dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een boete verschuldigd zijn. De hoogte van de boete wordt berekend op de voet van artikel 10.2 van de Koopakte,
B) te verklaren voor recht dat boete niet gematigd zal worden,
meer subsidiair: te verklaren voor recht dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een boete verschuldigd zijn, die gelijk is aan de werkelijk door [eiseres] geleden schade. Deze werkelijke schade wordt nader opgemaakt bij staat.
Daarnaast vordert [eiseres] om [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te veroordelen tot betaling van rente en te veroordelen in de kosten van de procedure, de kosten van de gelegde beslagen en buitengerechtelijke kosten daaronder begrepen.
3.2. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren ieder afzonderlijk verweer.
3.3. De standpunten van partijen worden hierna, voor zover van belang, nader uiteengezet.
4. De beoordeling
4.1. Tussen partijen is in het geding of [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op grond van het boetebeding uit de met [eiseres] overeengekomen koopovereenkomst een boete aan haar verschuldigd zijn en indien dat het geval mocht zijn, of matiging van deze boete aan de orde is. Gelet op het feit dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ieder afzonderlijk verweer voeren en zij in dat verband beiden primair een ander verweer voeren, zal de rechtbank zich eerst over deze verweren uitlaten.
Primaire verweer [gedaagde sub 1]
4.2. [gedaagde sub 1] heeft zich primair op het standpunt gesteld dat door de ontbinding van de overeenkomst op grond van artikel 6:271 BW alle voor partijen uit de koopovereenkomst voortvloeiende verplichtingen zijn komen te vervallen. [gedaagde sub 1] is door de ontbinding derhalve bevrijd van de verplichting tot nakoming en bevrijd van de verplichting tot het betalen van de tot nakoming strekkende prikkel van 3 promille uit artikel 10.3 van de overeenkomst.
4.3. De rechtbank overweegt als volgt. Een boetebeding heeft een accessoir karakter, zodat het de koopovereenkomst waar het beding aan is verbonden volgt. Bij ontbinding van de koopovereenkomst zou ook het boetebeding komen te vervallen. Echter, blijkens de parlementaire geschiedenis, vervalt in het geval de koopovereenkomst wordt ontbonden, het boetebeding niet wanneer dat in strijd zou zijn met het doel van het boetebeding. In het onderhavige geval is het boetebeding expliciet bedoeld voor de omstandigheid dat de betreffende koopovereenkomst wordt ontbonden, zodat het boetebeding niet door de ontbinding wordt getroffen en van verval van de verplichtingen uit het boetebeding geen sprake kan zijn. Het primaire verweer van [gedaagde sub 1] wordt derhalve verworpen.
Primaire verweer [gedaagde sub 2]
4.4. [gedaagde sub 2] stelt primair dat, hoewel zij de koopovereenkomst mede heeft ondertekend, zij niet de wil heeft gehad om de woning van [eiseres] te kopen, maar dat zij door [gedaagde sub 1] is gedwongen de koopovereenkomst met [eiseres] te ondertekenen. [gedaagde sub 2] stelt in dat verband dat zij gedurende haar huwelijk met [gedaagde sub 1] meerdere malen geestelijk en lichamelijk door hem is mishandeld. Ter onderbouwing van deze stelling heeft [gedaagde sub 2] een melding van geweld van de huisartsenpost van 30 december 2008, een proces-verbaal van aangifte van mishandeling van de politie Utrecht van 20 februari 2009 en een bericht van haar psycholoog van 18 mei 2009 in het geding gebracht. Uit het bericht van haar psycholoog blijkt dat [gedaagde sub 2] in het najaar van 2008 bij Altrecht is aangemeld in verband met klachten van angstige en depressieve aard. Nu haar wil op het sluiten van de overeenkomst ontbrak, stelt [gedaagde sub 2] dat niet zij, maar slechts [gedaagde sub 1] verantwoordelijk kan worden gehouden voor de ontbinding of de gevolgen (het betalen van een boete) hiervan.
4.5. De rechtbank overweegt als volgt. Voor zover [gedaagde sub 2] een beroep op het ontbreken van de wil op grond van artikel 3:33 BW heeft willen doen, faalt dit beroep. Uit de inhoud van de door [gedaagde sub 2] overgelegde documenten blijkt weliswaar dat [gedaagde sub 2] aangifte tegen [gedaagde sub 1] heeft gedaan wegens mishandeling en dat zij bij Altrecht is aangemeld in verband met klachten van angstige en depressieve aard. Echter, uit deze stukken kan zonder verdere onderbouwing naar het oordeel van de rechtbank niet de conclusie worden getrokken dat de wil van [gedaagde sub 2] ten tijde van het sluiten van de overeenkomst ontbrak. De aangifte dateert bovendien van een latere periode en [gedaagde sub 1] heeft het geweld jegens [gedaagde sub 2] ontkend. Nu [gedaagde sub 2] zich op het ontbreken van haar wil heeft beroepen had het, gelet op het vorenstaande, op haar weg gelegen deze stelling nader met feiten en omstandigheden te concretiseren.
4.6. Het voorgaande brengt met zich dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de uit de koopovereenkomst voortvloeiende verplichtingen.
Boete
4.7. Partijen houdt verdeeld de vraag of [eiseres], nu zij de overeenkomst heeft ontbonden, aanspraak mag maken op de boete op grond van het bepaalde in artikel 10.3 of dat zij nog slechts aanspraak kan maken op grond van het bepaalde in artikel 10.2. Partijen hebben daarover het volgende aangevoerd.
4.8. [eiseres] stelt dat zij primair recht heeft op de boete uit artikel 10.3 van de overeenkomst. Zij heeft [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] eerst bij haar ingebrekestelling van 15 december 2008 nog de gelegenheid geboden om na te komen. Hierna heeft zij [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] bij brief van 13 februari 2009, nogmaals de gelegenheid geboden om de koopovereenkomst (voor 25 februari 2009) na te komen. Toen bleek dat nakoming door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] blijvend onmogelijk was geworden heeft zij alsnog gebruik gemaakt van haar recht om de overeenkomst te ontbinden en daarmee is aan de voorwaarden uit artikel 10.3 voldaan, zodat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de boete uit dit artikel verschuldigd zijn. Subsidiair zijn [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de boete uit artikel 10.2 verschuldigd.
4.9. [gedaagde sub 1] stelt dat [eiseres] een keuze moest maken tussen ontbinding of nakoming van de overeenkomst. Nu [eiseres] voor ontbinding heeft gekozen, en niet om nakoming heeft verzocht, kan zij geen aanspraak meer maken op de boete uit artikel 10.3 van de overeenkomst, maar komt haar slechts een beroep op artikel 10.2 van de overeenkomst toe.
4.10. [gedaagde sub 2] heeft zich, evenals [gedaagde sub 1], op het standpunt gesteld dat een boete op grond van artikel 10.3 van de overeenkomst niet aan de orde is gelet op het feit dat [eiseres] de koopovereenkomst heeft ontbonden en zij niet om nakoming heeft verzocht. Door de ontbinding van de koopovereenkomst komt [eiseres] nog slechts een beroep toe op artikel 10.2 van de overeenkomst.
4.11. De rechtbank overweegt als volgt. Voor de beantwoording van de vraag of [eiseres] een beroep toekomt op artikel 10.2 of artikel 10.3 van de overeenkomst is de taalkundige betekenis die de bewoordingen in de desbetreffende bepaling normaal gesproken in het maatschappelijke verkeer hebben - gelezen in de context van de overeenkomst als geheel - bij de uitleg van de desbetreffende bepaling van groot belang.
Daarnaast komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.12. De tekst van artikelen 10.2 en 10.3 is helder geformuleerd en maakt onderscheid tussen de situatie waarin de koopovereenkomst na het intreden van verzuim wordt ontbonden (10.2) en de situatie waarin na het ingetreden verzuim eerst om nakoming wordt verzocht alvorens alsnog gebruik wordt gemaakt van het recht tot ontbinding (10.3).
Gelet op de specifieke formulering van de bepalingen en hetgeen partijen over de uitleg van artikelen 10.2 en 10.3 hebben aangevoerd, kan naar het oordeel van de rechtbank daarom niet worden gezegd dat aan artikel 10.3 een andere strekking toekomt dan uit haar letterlijke bewoordingen blijkt. Door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn ook geen argumenten aangevoerd die wel voor die lezing pleiten. Wanneer eerst om nakoming wordt verzocht en daarna wordt ontbonden, heeft verkoper dus recht op de boete zoals omschreven in artikel 10.3.
4.13. [eiseres] heeft met producties onderbouwd gesteld dat zij, nadat zij hen in gebreke heeft gesteld, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] nog om nakoming heeft verzocht. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben nagelaten zich over deze producties uit te laten, terwijl dit gezien de door hen ingenomen stellingen wel op hun weg had gelegen. Door slechts te volstaan met de enkele stelling dat [eiseres] niet om nakoming heeft verzocht kan, gelet op hetgeen door [eiseres] is gesteld, het verweer van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] geen stand houden. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee komen vast te staan dat [eiseres] om nakoming heeft verzocht voordat zij de overeenkomst heeft ontbonden. Dat [eiseres] een keuze moest maken tussen nakoming of ontbinding is, gelet ook op hetgeen in artikel 6:92 lid 1 BW is bepaald, juist. Aanvankelijk koos [eiseres] voor nakoming, echter toen bleek dat nakoming blijvend onmogelijk was geworden heeft [eiseres] alsnog gebruikt gemaakt van haar recht de overeenkomst te ontbinden en heeft zij - zoals hiervoor overwogen terecht - de boete uit artikel 10.3 gevorderd. De primaire vordering onder A ligt dus voor toewijzing gereed.
Matiging
4.14. [eiseres] vordert tevens een verklaring voor recht dat de op te leggen boete niet door de rechtbank gematigd zal worden (de vordering onder B). [eiseres] stelt daartoe dat voor matiging van een verschuldigde boete geen argumenten aanwezig zijn nu de boete contractueel is bedongen.
4.15. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben de rechtbank verzocht een eventueel op te leggen boete op grond van de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:94 BW) te matigen.
4.16. Nu partijen beiden de matiging van de boete aan de orde stellen, ziet de rechtbank aanleiding voor een gezamenlijke bespreking van hun beider standpunten. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben hun beroep op matiging gemotiveerd door te stellen dat een op te leggen boete in strijd is met de redelijkheid en de billijkheid. Enerzijds voeren zij aan de verhouding tussen de hoogte van de werkelijk geleden schade en de hoogte van de boete buitenproportioneel is, anderzijds voeren zij aan dat zij ieder voor zich over beperkte financiële middelen beschikken. Tot slot voeren zij aan dat [eiseres] lang heeft gewacht met de ontbinding van de overeenkomst, hetgeen [gedaagde sub 1] noch [gedaagde sub 2] aan te rekenen is.
4.17. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat matiging niet aan de orde is omdat partijen de boete nu eenmaal zijn overeengekomen.
4.18. De rechtbank overweegt dat zij haar bevoegdheid tot matiging op grond van vaste jurisprudentie terughoudend dient te hanteren. Matiging is alleen toegestaan indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist. Deze maatstaf brengt mee dat matiging alleen aan de orde is als toepassing van boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. In het onderhavige geval staat vast dat de werkelijk door [eiseres] geleden schade aanzienlijk lager is geweest dan de boete waarop zij ingevolge artikel 10.3 van de koopovereenkomst recht heeft. Immers, de koopprijs die [eiseres] uiteindelijk van een derde heeft ontvangen, is EUR 2.500,00 lager dan de koopprijs die zij met [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] was overeengekomen. Daarbij komen kosten als dubbele makelaarskosten en woonlasten en dergelijke. De boete waarop [eiseres] recht heeft bedraagt EUR 40.500,00. Voorts is onweersproken dat de verbroken relatie tussen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een rol heeft gespeeld in de wanprestatie, en dat [gedaagde sub 1] mede om die reden zijn financiering niet rond kreeg. Het vorenstaande, tezamen met de omstandigheid dat [eiseres] lang gewacht heeft met de ontbinding van de overeenkomst, hetgeen niet alleen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] verweten kan worden, maakt dat de rechtbank de boete zal matigen op een wijze zoals nader in het dictum omschreven. Het vorenstaande brengt met zich dat de verklaring voor recht zoals gevorderd onder de primaire vordering onder B van het petitum zal worden afgewezen.
4.19. De vordering tot betaling van rente zal worden afgewezen. De vordering tot betaling van rente is gekoppeld aan de tekortkoming in de verbintenis tot betaling van een geldsom. Omdat [eiseres] in dit geschil geen betaling van een geldsom heeft gevorderd, maar slechts een verklaring voor recht, kan de vordering tot betaling van de wettelijke rente niet worden toegewezen.
4.20. De door [eiseres] gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten zal - mede gelet op de door deze rechtbank gevolgde aanbevelingen van het Rapport Voorwerk II - worden afgewezen. [eiseres] heeft haar vordering in het geheel niet onderbouwd. De kosten waarvan zij vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
4.21. [eiseres] vordert [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv grotendeels toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op EUR 304,00 voor verschotten en EUR 894,00 voor salaris advocaat (1 rekest x EUR 894,00). Het deel van de vordering dat strekt tot vergoeding van de kosten van het nog te leggen conservatoire loonbeslag zal worden afgewezen, nu toetsing op voorhand aan het bepaalde in artikel 706 Rv niet mogelijk is.
4.22. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 92,98
- vast recht 263,00
- salaris advocaat 1.788,00 (2,0 punten × tarief EUR 894,00)
Totaal EUR 2.143,98
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. verklaart voor recht dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een boete verschuldigd zijn, die berekend wordt op de voet van artikel 10.3 van de Koopakte, met dien verstande dat deze wordt gemaximeerd tot een bedrag van EUR 20.000,00 (zegge TWINTIGDUIZEND EURO),
5.2. veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op EUR 2.143,98,
5.3. veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot betaling van de beslagkosten, begroot op EUR 1.198,00,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af,
5.5. verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling en de beslagkostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Verhoef en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2010.?