ECLI:NL:RBUTR:2010:BM2523

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
4 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600470-09 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M.S. Koppert
  • A. Wassing
  • M.H.L. Schoenmakers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belaging van een minderjarige door verdachte met herhaaldelijk contact en bedreiging

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 4 maart 2010, stond de verdachte terecht voor belaging van een minderjarige, aangeduid als [slachtoffer]. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 18 februari 2010, waar zowel de officier van justitie als de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte meerdere feiten, waaronder bedreiging en belaging, die zich afspeelden tussen 4 februari 2009 en 25 april 2009. De rechtbank oordeelde dat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte bedreigende woorden had geuit, en sprak hem vrij van dat onderdeel van de tenlastelegging. Echter, de rechtbank achtte de belaging, zoals ten laste gelegd onder feit 2, wel bewezen. De verdachte had herhaaldelijk contact gezocht met [slachtoffer] door bij haar school en werk te wachten, ondanks een eerdere aanzegging dat hij geen contact mocht opnemen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, door het versturen van e-mails en het opzoeken van [slachtoffer], inbreuk had gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer en haar vrees had aangedaan. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich had moeten realiseren dat [slachtoffer] geen contact met hem wenste, vooral gezien haar minderjarigheid en problematische situatie. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 63 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en de verplichting tot reclasseringscontact. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de andere ten laste gelegde feiten, waaronder de bedreiging en mishandeling, omdat deze niet wettig en overtuigend bewezen waren.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600470-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 4 maart 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1986] te [geboorteplaats],
wonende te [adres], [woonplaats],
raadsvrouw mr. E.I.E. Heuvelman, advocaat te [woonplaats].
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 18 februari 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: [slachtoffer] in de periode van 4 februari 2009 tot en met 25 april 2009 meermalen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel zware mishandeling;
Feit 2: [slachtoffer] in de periode van 15 januari 2009 tot en met 25 april 2009 heeft belaagd;
Feit 3: [slachtoffer] op 15 januari 2009 heeft mishandeld.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, omdat er ten aanzien van dat feit weliswaar een aangifte ligt, maar geen onafhankelijk steunbewijs.
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en baseert zich daarbij op het volgende.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde op de aangiften van [slachtoffer] en de getuigenverklaringen van [getuige], [getuige 2] en [getuige 3].
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde op de aangifte van [slachtoffer] en de verklaring van verdachte waarin hij erkent dat hij [slachtoffer] heeft geslagen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten kan komen en verdachte vrijgesproken dient te worden.
De raadsvrouw heeft daarbij op het volgende gewezen.
Ten aanzien van het eerste feit kan niet tot een bewezenverklaring worden gekomen, omdat de verklaringen van aangeefster niet betrouwbaar en niet geloofwaardig zijn.
Ten aanzien van het tweede feit kan niet tot een bewezenverklaring worden gekomen omdat het voor verdachte niet duidelijk is geweest dat [slachtoffer] geen contact met hem wilde. Zo was het gesprek tussen [slachtoffer] en verdachte op 18 februari 2009 op het politiebureau een gezellig gesprek waarin werd gelachen. Verbalisant [verbalisant] heeft in dat kader bij de rechter-commissaris verklaard dat ze vermoedde dat [slachtoffer] niet aan verdachte kenbaar kon maken wat ze wilde, ze schipperde.
Voorts is van belang dat de keren dat verdachte bij school stond van belaging van het slachtoffer geen sprake was omdat verdachte bij school op zijn nichtje stond te wachten.
Verdachte heeft het slachtoffer ook niet belaagd door het sturen van sms-berichten, zoals blijkt uit de verklaring van aangeefster dat zij in de ten laste gelegde periode geen sms-jes van verdachte heeft ontvangen.
Verdachte heeft het slachtoffer evenmin belaagd door het sturen van e-mails. De in het dossier opgenomen e-mails aan het slachtoffer kunnen door een ieder die het wachtwoord van verdachte kraakt, verzonden zijn vanaf verdachtes hotmail account.
Gelet op het voorgaande was er noch sprake van opzet noch van stelselmatigheid.
Ten aanzien van het derde feit is er geen melding van pijn of letsel, zodat dit feit niet bewezen kan worden. Alles aldus de raadsvrouw.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
Verdachte wordt in het onder 1 ten laste gelegde verweten dat hij [slachtoffer] heeft bedreigd. Van deze bedreigingen is aangifte gedaan. Deze aangiften worden niet ondersteund door andere bewijsmiddelen. De rechtbank acht daarom, met de officier van justitie en de verdediging, niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en zal hem dan ook van dat feit vrijspreken.
Vrijspraak
Verdachte wordt in het onder 3 ten laste gelegde verweten dat hij [slachtoffer] heeft mishandeld. Van deze mishandeling is aangifte gedaan. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij [slachtoffer] heeft geslagen. Omdat uit het dossier niet blijkt van pijn bij het slachtoffer en evenmin een letselverklaring aan het dossier is toegevoegd, komt de rechtbank niet toe aan een bewezenverklaring van een strafbare mishandeling. De rechtbank acht, met de verdediging, niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan en zal hem dan ook van dat feit vrijspreken. Wellicht ten overvloede zij nog vermeld dat de aan het dossier toegevoegde foto letsel aan de hals van het slachtoffer laat zien en hierop geen letsel te zien is veroorzaakt door een klap tegen het gezicht of het hoofd van het slachtoffer.
Partiële vrijspraak.
[slachtoffer] heeft op 1 april 2009 bij de politie verklaard dat zij sinds 15 januari 2009 een mobiel telefoonnummer heeft dat niet bij verdachte bekend is. De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aan [slachtoffer] sms-berichten heeft verzonden in de periode zoals ten laste is gelegd onder 2. De rechtbank zal verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
De rechtbank acht in het kader van deze belaging niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] bedreigende en/of intimiderende woorden en/of de woorden “haar terug te willen” te hebben toegevoegd. De rechtbank zal verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
De rechtbank acht het feit tenlastegelegd onder 2 voor het overige wettig en overtuigend bewezen gelet op het volgende:
Aan verdachte is op 18 februari 2009 een brief voorgelezen waarin staat dat [slachtoffer] op geen enkele wijze contact met hem, verdachte, wil hebben .
Deze brief is opgenomen in het proces-verbaal op pagina 65. Op 18 februari 2009 is verdachte op het politiebureau ontboden en is de brief voornoemd uitgereikt en is de inhoud van de aanzegging wederrechtelijkheid belaging voorgelezen. Verdachte heeft aangegeven de inhoud van de brieven te begrijpen .
Ondanks deze aanzegging belaging is verdachte doorgegaan met het belagen van [slachtoffer] en zij heeft daar aangifte van gedaan .
[slachtoffer] heeft daartoe verklaard dat verdachte op diverse tijdstippen in februari, maart en april 2009 bij haar school op haar stond te wachten . De school is in [woonplaats] .
Verdachte heeft niet ontkend dat hij bij de school van aangeefster stond, maar volgens verdachte stond hij daar op zijn nichtje te wachten die op dezelfde school zit als aangeefster , .
Over 25 februari 2009 heeft verdachte een meer specifieke verklaring afgelegd. Verdachte heeft over die dag verklaard dat hij bij de school van [slachtoffer] stond, omdat: “de politie had gezegd dat ik daar mocht staan zolang ik haar niet bedreigde ”.
Ter ondersteuning van de aangifte van [slachtoffer] op dit onderdeel van de tenlastelegging is er de navolgende getuigenverklaring.
Getuige [getuige] heeft over die 25ste februari 2009 verklaard dat verdachte achter [slachtoffer] aanfietste en de rechtbank begrijpt uit de verklaring van [getuige] dat [slachtoffer] bang was voor, dan wel geschrokken was van, verdachte.
Deze beschrijving van getuig [getuige] strookt niet met de verklaring van verdachte dat hij enkel zijn nichtje aan het opwachten was.
Daarnaast had verdachte een aanzegging belaging gekregen en diende hij te weten dat hij geen contact - direct dan wel indirect - met [slachtoffer] mocht hebben. Naar het oordeel van de rechtbank valt het wachten in de directe nabijheid van de school van aangeefster onder het hebben van indirect contact met de belaagde.
Het briefje dat de raadsvrouw ter terechtzitting heeft overgelegd en dat afkomstig is van het nichtje van verdachte die daarin verklaart dat verdachte bij school op haar stond te wachten, maakt dit oordeel niet anders.
[slachtoffer] heeft voorts verklaard dat verdachte op 4 maart 2009, 7 maart 2009 en op 11 maart 2009 bij haar werk op haar stond te wachten . [slachtoffer] werkt bij de C1000 in [woonplaats] .
Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van haar pleegvader, [getuige 2], die heeft verklaard dat hij verdachte op 7 maart 2009 en op een latere datum bij de C1000 heeft zien staan wachten op een tijdstip dat [slachtoffer] (bijna) klaar was met haar werkzaamheden aldaar. Deze getuige heeft ook verklaard dat de verklaring van verdachte dat hij op een vriend aan het wachten was niet juist kan zijn, omdat verdachte beide keren alleen is weggefietst .
De verklaring van [slachtoffer] wordt voorts ondersteund door de verklaring van haar pleegmoeder die heeft verklaard dat verdachte op 11 maart 2009 bij de C1000 stond op het moment dat zij, getuige, [slachtoffer] van haar werk ging ophalen .
Verdachte heeft hier ter terechtzitting over verklaard dat hij zijn boodschappen moet doen, dat hij bij de C1000 op een vriend, genaamd [naam], stond te wachten en dat de pleegouders van [slachtoffer] niet weten hoe hij eruit ziet .
De rechtbank is van oordeel dat uit de verklaring van de getuigen niet blijkt dat verdachte boodschappen kwam doen, noch dat hij op een vriend aan het wachten was. De verklaring van verdachte dat de pleegouders van [slachtoffer] niet zouden weten hoe hij eruit ziet, is niet geloofwaardig.
Bij de rechter-commissaris hebben de oom en broer van verdachte verklaard dat verdachte op zaterdagavond en woensdagavond in maart 2009 altijd naar zijn oom ging. Los van het feit dat deze verklaring niet strookt met de verklaring van verdachte dat hij die woensdag en zaterdag in maart 2009 boodschappen moest gaan doen dan wel op vriend [naam] aan het wachten was, sluit een bezoek aan zijn oom een daaraan voorafgaand bezoek aan de C1000 niet uit.
Voorts zijn er vanaf een e-mail adres, dat in gebruik is bij verdachte, e-mails verzonden aan [slachtoffer] . Verdachte heeft hierover verklaard dat het weliswaar mailtjes zijn van zijn account, maar dat hij die mailtjes niet zelf heeft geschreven.
Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de inhoud van die e-mailberichten, het feit dat de e-mailberichten vanuit het account van verdachte zijn gestuurd en het feit dat verdachte wel weet te vertellen wie de mailtjes dan wel heeft verstuurd, het niet anders kan zijn dan dat die berichten in ieder geval met medeweten van verdachte zijn verzonden. Gelet op het feit dat verdachte volgens de aanzegging belaging direct noch indirect contact met [slachtoffer] mocht opnemen valt het versturen van mails met medeweten van verdachte ook aan te merken als belaging door verdachte.
Op 8 april 2009 krijgen verbalisanten een sms van [slachtoffer] ”help op weg naar school”.
De politie gaat ter plaatse, op de fiets. De politie ziet dan dat verdachte achter [slachtoffer] aan fietst. Verdachte heeft ontkend dat hij daar fietste omdat [slachtoffer] daar ook fietste .
Dit neemt naar het oordeel van de rechtbank niet weg dat verdachte achter [slachtoffer] aan fietste en dat hij, alweer gelet op de aanzegging belaging, toen hij zag dat [slachtoffer] daar fietste een andere fietsroute had moeten kiezen.
De aangifte in onderlinge samenhang bezien met de getuigenverklaringen en bevindingen van de politie, de verklaring van verdachte dat hij op 25 april 2009 dacht dat [slachtoffer] bang voor hem was en hij gezien heeft dat haar handen trilden , is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het ten laste gelegde onder 2 heeft begaan zoals hieronder onder 4.4. is weergegeven. Het verweer van verdachte dat [slachtoffer] ‘schipperde’ in haar gedrag tegenover hem en dat hem daardoor niet werkelijk duidelijk was dat zij geen contact wenste, verwerpt de rechtbank. Na de aanzegging belaging had verdachte zich dit moeten realiseren. Daarbij speelt een rol dat [slachtoffer] minderjarig is en, zoals verdachte wist, in een problematische situatie verkeerde.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hieronder ten laste gelegde heeft begaan met dien verstande dat:
hij op tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 februari 2009 tot en met 25 april 2009 te [woonplaats], wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer], met het oogmerk die [slachtoffer], iets te dulden en vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte, aldaar in genoemde periode:
- die [slachtoffer] meermalen opgezocht op of gevolgd naar haar school en haar werk (supermarkt C1000) en zich geruime tijd in de (onmiddellijke) nabijheid van haar opgehouden en
- aan die [slachtoffer] meermalen e-mailberichten verzonden / toegestuurd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Feit 2: Belaging
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht, gevorderd aan verdachte op te leggen:
- een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, waarvan 63 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren onder de bijzondere voorwaarde dat verdachte verplicht reclasseringscontact heeft ook indien dit inhoudt een behandeling bij De Waag;
- een werkstraf voor de duur van 60 uren bij niet vervullen te vervangen door hechtenis voor de duur van 30 dagen.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van de hem ten laste gelegde feiten. Subsidiair heeft de raadsvrouw van verdachte zich op het standpunt gesteld dat gelet op het ontbreken van recidivegevaar, de slechte fysieke gesteldheid van verdachte en zijn huidige persoonlijke situatie een werkstraf naast de gevangenisstraf een te hoge straf is. Uiterst subsidiair heeft de raadsvrouw van verdachte gesteld dat een eventueel op te leggen werkstraf geheel voorwaardelijk opgelegd zou moeten worden.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte voelde zich gekwetst doordat [slachtoffer] kennelijk een abortus heeft ondergaan en wellicht ook doordat de relatie beëindigd was. Ondanks dat [slachtoffer] verdachte per brief op het politiebureau heeft laten weten dat ze verdachte niet langer wilde zien of spreken is verdachte contact blijven zoeken door bij haar school en werk te staan. [slachtoffer] is een zeer jong meisje dat kennelijk niet altijd eenduidige signalen uitzond. Het moet verdachte echter duidelijk zijn geweest dat [slachtoffer] geen contact wenste met verdachte, met name nadat verdachte op het politiebureau een aanzegging belaging is medegedeeld. Het is dan ook pas vanaf deze datum dat de rechtbank verdachte schuldig acht aan belaging. Verdachte zocht regelmatig contact met [slachtoffer] door bij haar school te staan, bij haar werk te staan en haar e-mails te sturen. Dat [slachtoffer] bang was blijkt uit het feit dat ze veelvuldig telefonisch contact heeft opgenomen met haar pleegouders of de politie als ze verdachte zag staan.
De officier van justitie is bij zijn eis uitgegaan van een bewezenverklaring van het ten laste gelegde onder 2 en 3.
Nu de rechtbank slechts bewezen acht het ten laste gelegde onder 2, zal zij een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d en 285b van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 1 en 3 tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde onder 2 bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Feit 2: belaging
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 63 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de Reclassering Nederland, ook indien dit inhoudt dat verdachte een behandelding moet volgen bij De Waag;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis
Dit vonnis is gewezen door mr. M.S. Koppert, voorzitter, mr. A. Wassing en mr. M.H.L. Schoenmakers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 4 maart 2010.
Mr. M.H.L. Schoenmakers is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.