Beschikking
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rekestnummer: 284339/ FA RK 10-1928
Beschikking van 29 april 2010
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING
kantoorhoudende te Groningen,
hierna: de Raad,
STICHTING NIDOS,
kantoorhoudende te Utrecht,
hierna: Nidos,
[A],
wonende te [woonplaats],
hierna: de heer [A],
betreffende de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2005, te Port-au-Prince (Haïti),
[moeder minderjarige], hierna: de moeder.
1. Verloop van de procedure
1.1. Bij beschikking van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch d.d. 21 januari 2010 is Nidos belast met de voorlopige voogdij over de hiervoor vermelde minderjarige.
1.2. De Raad heeft op 26 maart 2010 een verzoekschrift ingediend strekkende tot het belasten van Nidos met de voogdij over de minderjarige op grond van de artikelen 1:253 q en r van het Burgerlijk Wetboek.
1.3. De zaak is behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 13 april 2010. Hierbij zijn verschenen: de heer [A], [C] en [D], vertegenwoordigers van de Raad te Haarlem, [E], vertegenwoordiger van Nidos.
2.1. Op [geboortedatum] 2005 is uit de moeder geboren [minderjarige] te Port-au-Prince, Haïti.
2.2 De heer [A] is op 2 september 1994 gehuwd met [B], hierna mevrouw [B].
2.3. De Minister van Justitie heeft bij besluit van 23 juli 2008 aan de heer [A] en
mevrouw [B] toestemming verleend voor het opnemen van [minderjarige] ter adoptie.
2.4. Mevrouw [B] is op 11 januari 2010 overleden.
2.5. [minderjarige] is op 21 januari 2010 naar Nederland gekomen. Sinds deze datum wordt [minderjarige]
verzorgd door de heer [A].
2.6. [minderjarige] heeft de Haïtiaanse nationaliteit. De heer [A] heeft de Nederlandse nationaliteit.
2.7. Het ministerie van Justitie, de Centrale Autoriteit, heeft op 9 april 2010 de Raad bericht dat in Haïti zich niemand heeft gemeld die met het gezag over [minderjarige] belast wil worden.
3.1. De rechtbank stelt vast dat de moeder van [minderjarige] in de onmogelijkheid verkeert om het gezag over [minderjarige] uit te oefenen, zodat niet in het gezag is voorzien, zoals hierna nader wordt toegelicht in paragraaf 3.5. In de wet is bepaald dat de rechtbank hetzij op verzoek Raad hetzij ambtshalve een voogd benoemt indien niet in het gezag is voorzien.
3.2. De rechtbank zal daarom op grond van de artikelen 1:253 q en r van het Burgerlijk Wetboek een voogd dienen te benoemen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht Nidos tot voogd te benoemen. De heer [A] heeft aangegeven zelf tot voogd benoemd te willen worden. De rechtbank begrijpt dat als een verzoek van haar ambtshalve bevoegdheid gebruik te maken.
De vraag ligt dus voor of Nidos of de heer [A] tot voogd benoemd zal worden.
3.3. De voogd is degene die volledig verantwoordelijk is voor de verzorging en opvoeding van een minderjarige. Tot voogd kunnen zowel natuurlijke personen als rechtspersonen worden benoemd. Natuurlijke personen nemen die verantwoordelijkheid op zich door feitelijk zelf de volledige verzorging en opvoeding op zich te nemen. Rechtspersonen zoals Nidos, hebben de verantwoordelijkheid er zorg voor te dragen dat anderen deze verzorging en opvoeding op zich nemen, terwijl de rechtspersoon hier controle op uitoefent.
3.4. Bij de beslissing tot benoeming tot voogd van hetzij Nidos hetzij de heer [A] stelt de rechtbank het belang van [minderjarige], zoals artikel 3 IVRK vereist, voorop.
3.5. De rechtbank zal allereerst de situatie van [minderjarige] beoordelen en vaststellen wat voor hem bij zijn verzorging en opvoeding nodig is.
[minderjarige] is een bijzonder kwetsbaar kind. In het algemeen is immers bekend dat kinderen die afgestaan zijn ter adoptie relatief veel problemen in hun ontwikkeling ondervinden.
Over [minderjarige] is bovendien bekend dat hij in zeer armoedige omstandigheden is geboren en opgegroeid. Uit de Haïtiaanse stukken komt naar voren dat zijn moeder [minderjarige] op de leeftijd van 1 jaar en 8 maanden naar een kindertehuis heeft gebracht omdat zij zich tengevolge van haar slechte economische situatie niet in staat achtte voor [minderjarige] te zorgen. In een onderzoek naar [minderjarige] is te lezen dat hij na zijn komst in het kindertehuis heel verdrietig was, meerdere dagen heeft gehuild en niet wilde eten. Na enige maanden had hij zich min of meer aangepast, maar was nogal triest, passief en apathisch. In het kindertehuis is hij vervolgens opgegroeid tot het moment van de aardbeving. In de periode daarna heeft hij de angst en onmacht van de volwassenen in zijn omgeving ervaren. Vervolgens is hij door een verwoest, chaotisch land naar het vliegveld gereisd. Voor het eerst van zijn leven heeft hij een vliegreis meegemaakt en is geland in een zeer koud, donker, onbekend land met mensen die zijn taal niet of nauwelijks spreken. Gelet op deze ervaringen van [minderjarige] is het in zijn belang dat hij in een stabiele verzorgings- en opvoedingssituatie terecht komt en niet nog meer verlieservaringen en/of traumatische ervaringen te verwerken krijgt.
3.6. Over de heer [A] is het volgende bekend. De heer [A] en mevrouw [B] zijn, alvorens de beginseltoestemming door de Minister van Justitie is gegeven, door de Raad gescreend door middel van een gezinsonderzoek. Zij waren in Haïti bezig met een procedure om [minderjarige] te kunnen adopteren. In 2009 hebben de heer [A] en mevrouw [B] een week met [minderjarige] in Haïti doorgebracht. Voordat de procedure kon worden afgerond is mevrouw [B] op 11 januari 2010 overleden. De volgende dag, op
12 januari 2010 vond in Haïti een aardbeving plaats. Door deze beide gebeurtenissen kon de procedure in Haïti niet worden voortgezet. In Haïti is het namelijk juridisch niet toegestaan dat alleenstaande mannen een kind adopteren. Feitelijk is [minderjarige] na de aardbeving met toestemming van de Haïtiaanse autoriteiten met een aantal andere kinderen naar Nederland gekomen. Hij verblijft sinds 21 januari 2010 bij de heer [A].
3.7. De Raad heeft de gezinssituatie van de heer [A] en wijlen zijn echtgenote samen beoordeeld en de minister van justitie positief geadviseerd over het afgeven van een beginseltoestemming. De heer [A] hecht veel waarde aan de resultaten van dit onderzoek. De rechtbank waardeert deze resultaten op een andere wijze. Omdat de Raad geen onderzoek heeft gedaan naar de opvoedingsvaardigheden van de heer [A] alleen, kan de rechtbank de waarde van dit positief afgeronde gezinsonderzoek helaas niet meer onverkort als uitgangspunt nemen.
3.8. De rechtbank zal daarom de situatie van de heer [A] als weduwnaar nader bekijken. In het leven van de heer [A] hebben in januari 2010 twee ingrijpende gebeurtenissen plaatsgevonden.
Ten eerste heeft de heer [A] een adoptiekind in zijn gezin opgenomen. Van het opnemen van een adoptiekind is bekend dat het een zeer spanningsvolle situatie is. Het is niet voor niets dat een adoptiefouder adoptieverlof kan opnemen om in zoveel mogelijk rust te werken aan het tot stand laten komen van een band tussen de adoptiefouder en het kind. Vanuit de stichting adoptievoorziening, de organisatie die mensen bij adoptie ondersteunt, wordt dan ook geadviseerd na aankomst de adoptiefouder en het kind zoveel mogelijk rust te geven en met het bezoek van vreemden in het begin zeer terughoudend te zijn. Zoals al overwogen zijn kinderen die ter adoptie zijn afgestaan zeer kwetsbaar. De verzorging- en opvoeding van een adoptiekind vergt in het algemeen ook meer van de opvoeders, zeker kort na aankomst van het kind.
Daarnaast is de partner van de heer [A] overleden. Het overlijden van een partner is de gebeurtenis in het leven die de meeste spanning veroorzaakt en het functioneren van een persoon zeer kan beïnvloeden. De impact hiervan blijkt ondermeer uit het protocol van de Raad over het gezinsonderzoek ten behoeve van het afgeven van beginseltoestemming. Hierin is opgenomen dat het gezinsonderzoek wordt opgeschort indien de gezinssituatie feitelijk is gewijzigd bijvoorbeeld door het overlijden van een kind of van een partner. De achterliggende gedachte is dat een gezinsonderzoek inzicht moet geven in de actuele gezinssituatie. Het overlijden van een partner wordt dus als zodanig ingrijpend gezien dat de gezinssituatie eerst weer een tijd stabiel moet zijn, voordat beoordeeld kan worden of het gezin in staat is een adoptiekind te ontvangen.
3.9. De heer [A] geeft aan dat hij geen behoefte heeft aan professionele ondersteuning bij het omgaan van deze twee tegelijkertijd plaatsvindende zeer spanningsvolle situaties. Hij is van mening dat hij voldoende heeft aan begeleiding en ondersteuning van zijn familie en vrienden. Het rouwen over het verlies van zijn vrouw doet hij naar zijn zeggen ’s avonds, als [minderjarige] slaapt. Ter zitting heeft de heer [A] aangegeven dat hij zich niet kan voorstellen ooit behoefte te hebben aan professionele ondersteuning.
3.10. De Raad acht de situatie van de heer [A] zeer fragiel en is van mening dat het in het belang van [minderjarige] is dat op de opvoedingssituatie van [minderjarige] bij de heer [A] wordt toegezien en waar nodig professioneel wordt ondersteund. De Raad gaat er vanuit dat [minderjarige] wordt opgevoed door de heer [A], die de noodzakelijke hulp en begeleiding voor zichzelf en [minderjarige] zal dienen te accepteren.
3.11. Gebleken is anderzijds uit de rapportage van Nidos dat in de afgelopen periode de heer [A] in staat is geweest voldoende aandacht, begeleiding en liefde te geven aan [minderjarige]. Nidos acht daarom de heer [A] in staat de voogdij op zich te nemen.
3.12. Deze constatering van voldoende aandacht, begeleiding en liefde op dit moment neemt niet weg dat de heer [A] geconfronteerd wordt met twee zeer spanningsvolle gebeurtenissen. Uit het verhandelde ter zitting en uit de stukken is de heer [A] van mening is dat hij de verzorging en opvoeding van [minderjarige] uitstekend aankan met (enkel) de steun van familie en vrienden.
3.13. De rechtbank is van oordeel dat deze stellingname van de heer [A] te positief is. De rechtbank acht de kans aanzienlijk dat de heer [A] op enig moment door de twee spanningsvolle gebeurtenissen niet optimaal functioneert als opvoeder van [minderjarige]. Bovendien leidt de rechtbank uit de houding van de heer [A] af dat hij niet snel geneigd zal zijn dit te erkennen en hulp in zijn netwerk te zoeken, laat staan dat hij open staat voor professionele hulp. De inschatting van de heer [A] dat hij voldoende ondersteuning in zijn netwerk heeft, miskent het feit dat de verzorging en opvoeding van kinderen die ter adoptie zijn afgegeven andere speciale vaardigheden en extra kennis van de opvoeder(s) en van hun eventuele netwerk eist. Deze inschatting is des te opvallender omdat hij een cursus heeft moeten volgen waar de mogelijke problemen en moeilijkheden bij het opvoeden van adoptiekinderen zijn besproken. De heer [A] is ook op het belang gewezen om tijdig hulp en begeleiding te vragen. Voor de vervroegd overgekomen kinderen uit Haïti, zoals [minderjarige], is juist specifiek laagdrempelige hulp beschikbaar. Daarnaast heeft de heer [A] het algemene advies om het bezoek van vreemden in het begin zeer beperkt te houden zonder overleg met enige ter zake kundige in de wind geslagen.
3.14. Zoals hierboven is beschreven is de kwetsbaarheid van [minderjarige] groot. Naar het oordeel van de rechtbank is het in het belang van [minderjarige] dat er een stabiele verzorgings- en opvoedingssituatie is met zo min mogelijk risico’s. Zoals hierboven al uitgebreid is overwogen is de situatie van de heer [A] naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende stabiel en zijn er daarnaast aanzienlijke risico’s. Bovendien onderkent de heer [A] deze risico’s niet voldoende. De rechtbank is daarom van oordeel dat het op dit moment niet in het belang van [minderjarige] is dat de heer [A] de volledige verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] krijgt. Het is in het belang van [minderjarige] dat Nidos zijn situatie volgt en indien en voorzover nodig de heer [A] aanwijzingen kan geven. Ten overvloede wijst de rechtbank er in dit verband op dat het nadrukkelijk het uitgangspunt van de Raad is dat [minderjarige] bij de heer [A] opgroeit, maar voorlopig onder de verantwoordelijkheid van Nidos.
3.15. Hoewel zich in het dossier geen schriftelijke instemmingsverklaring bevindt van Nidos, is ter zitting gebleken dat zij bereid is de uitvoering van de voogdij op zich te nemen.
3.16. De rechtbank zal daarom het verzoek van de Raad toewijzen en Nidos tot voogd benoemen op grond van artikel 1:253q en r BW.
3.17. Voor de duidelijkheid merkt de rechtbank op dat na verloop van tijd één van de partijen (de Raad, de heer [A] of Nidos) een verzoek tot overdracht van de voogdij aan de heer [A] kan doen. De grondslag voor een dergelijk verzoek zal dan gelegen zijn in het belang van [minderjarige].
4.1. belast de stichting Nidos, gevestigd te Utrecht met de (tijdelijke) voogdij op grond van de artikelen 1:253 q en r BW over [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2005, te Port-au-Prince (Haïti),
4.2. verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.A.A. van Kalveen, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. M van Doesburg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op
29 april 2010.?