ECLI:NL:RBUTR:2010:BM4253

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
12 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
269278 / HA ZA 09-1449
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.C. Hagedoorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot voeging van gedingen in civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 12 mei 2010 uitspraak gedaan in een incident waarbij de gedaagde, aangeduid als [gedaagde], verzocht om voeging van een geding dat was ingeleid met een dagvaarding met een andere procedure die was ingeleid met een verzoekschrift. De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat op grond van artikel 222 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) voeging alleen mogelijk is voor gedingen die beide zijn ingeleid met een dagvaarding. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verzoekschriftprocedure niet kan worden gevoegd bij de dagvaardingsprocedure, omdat deze onder verschillende bepalingen van het Rv vallen. De rechtbank heeft echter erkend dat gelijktijdige behandeling van beide procedures wenselijk is om proceseconomie te bevorderen en tegenstrijdige uitspraken te voorkomen. Desondanks heeft de rechtbank de incidentele vordering van [gedaagde] afgewezen, omdat de voeging niet mogelijk was volgens de wet. De rechtbank heeft [gedaagde] als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van het incident, die zijn begroot op € 452,-. De hoofdzaak zal opnieuw op de rol komen voor conclusie van antwoord op 23 juni 2010.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 269278 / HA ZA 09-1449
Vonnis in incident van 12 mei 2010 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. J.W. Verhoef,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. J. van Andel.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis in incident van 24 februari 2010;
- de incidentele conclusie tot verwijzing en voeging (artikel 220 en 222 Rv);
- de conclusie van antwoord incident III.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De beoordeling in het incident
2.1. [gedaagde] vordert dat de hoofdzaak - voor zover nodig na verwijzing - wordt gevoegd en verder gelijktijdig wordt behandeld met de bij deze rechtbank aanhangige verzoekschriftprocedure met zaak- /rekestnummer 257515 / FA RK 08-6595. [eiser] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.2. De rechtbank stelt bij de beoordeling het volgende voorop. In het geval dat voor dezelfde rechter tussen dezelfde partijen en over hetzelfde onderwerp tegelijk zaken aanhangig zijn, of voor dezelfde rechter verknochte zaken aanhangig zijn, kan op grond van artikel 222 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) voeging van zaken worden gevorderd. Het doel dat daarmee gediend wordt is het voorkomen van tegenstrijdige en niet met elkaar overeenstemmende beslissingen. Met voeging kan ook de proceseconomie gediend zijn, in die zin dat onnodige dubbele procedures en de daaraan verbonden bezwaren, zoals onnodig dubbel werk, worden voorkomen.
2.3. De incidentele vordering van [gedaagde] betreft de voeging van een geding dat is ingeleid met een dagvaarding, de onderhavige procedure (in de hoofdzaak), met een geding dat is ingeleid met een verzoekschrift, de verzoekschriftprocedure met zaak- /rekestnummer 257515 / FA RK 08-6595 en is gegrond op artikel 222 Rv. Dit artikel is opgenomen in Boek 1, Titel 2 Rv “de dagvaardingsprocedure in eerste aanleg” en heeft derhalve slechts betrekking op gedingen die zijn ingeleid met een dagvaarding. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat op de voet van artikel 222 Rv slechts voeging kan worden gevorderd van zaken die (beide) zijn ingeleid met een dagvaarding. Weliswaar bevat Boek 1, Titel 3 Rv “de verzoekschriftprocedure in eerste aanleg” in artikel 285 Rv een bepaling van soortgelijke strekking, maar deze bepaling ziet gezien haar plaatsing in die Titel van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering enkel op gedingen die zijn ingeleid met een verzoekschrift, zodat ook hier geldt dat slechts voeging van procedures kan worden verzocht die beide zijn ingeleid met een verzoekschrift. Het voorgaande leidt de rechtbank dan ook tot de slotsom dat het niet mogelijk is de onderhavige procedure (in de hoofdzaak) en meergenoemde verzoekschriftprocedure te voegen.
Met [gedaagde] is de rechtbank echter van oordeel dat om redenen van proceseconomie en ter voorkoming van tegenstrijdige uitspraken, gelijktijdige behandeling van beide procedures wel wenselijk is. In het onderhavige geval is daaraan echter reeds tegemoet gekomen doordat zowel in de onderhavige procedure als in de verzoekschriftprocedure is overwogen dat de comparitie na antwoord in deze procedure (in de hoofdzaak) gelijktijdig zal plaatsvinden met de voortzetting van de mondelinge behandeling in de verzoekschriftprocedure. De rechtbank verwijst hiervoor naar hetgeen zij onder rechtsoverweging 3.7. van het vonnis in incident d.d. 24 februari 2010 heeft overwogen. In voormelde zin heeft [gedaagde] derhalve ook geen belang bij de door haar gevorderde voeging.
2.4. Op grond van hetgeen de rechtbank hiervoor onder punt 2.3. heeft overwogen, zal de incidentele vordering worden afgewezen.
2.5. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.
3. De beslissing
De rechtbank
in het incident
3.1. wijst het gevorderde af,
3.2. veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 452,-,
in de hoofdzaak
3.3. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 23 juni 2010 voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C. Hagedoorn en in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2010. MAR