ECLI:NL:RBUTR:2010:BM5851

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
20 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600046-10
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak wegens zwaar lichamelijk letsel door met een auto op het slachtoffer in te rijden

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 20 april 2010, stond de verdachte terecht voor het ten laste gelegde feit van het proberen toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer door met zijn auto op hem in te rijden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte onvoorzichtig en onverantwoord door zijn buurt had gereden, vooral gezien de gladde omstandigheden door sneeuwval en een lekke band. Echter, het rijgedrag op zich was niet voldoende bewijs om vast te stellen dat de verdachte opzettelijk op het slachtoffer was ingereden of hem had willen bedreigen. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren voor de ten laste gelegde feiten.

De rechtbank sprak de verdachte vrij van zowel het primair als subsidiair ten laste gelegde feit. Aangezien de verdachte werd vrijgesproken van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan, werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. De zaak werd inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 april 2010, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De officier van justitie achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van getuigen en de beschikbare bewijsstukken niet voldoende waren om de verdachte te veroordelen.

De beslissing van de rechtbank omvatte de vrijspraak van de verdachte, de niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij in zijn vordering, en de afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank hefte tevens het bevel tot voorlopige hechtenis op, met ingang van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummers: 16/600046-10 en 16/444161-08 (tul) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 20 april 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1963] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in PI Utrecht - HvB locatie Nieuwegein te Nieuwegein,
raadsvrouwe mr. S. Bergsma, advocaat te Amersfoort.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 15 april 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met zijn auto met (relatief) hoge snelheid tweemaal op voornoemde [slachtoffer] in te rijden dan wel af te rijden. Subsidiair is dit tenlastegelegd als een bedreiging;
feit 2: [slachtoffer] heeft bedreigd door (met relatief hoge snelheid) met zijn auto dicht langs (de auto van) [slachtoffer] te rijden, stilstaande achter diens auto het gaspedaal van zijn auto in te trappen en dreigend naar die [slachtoffer] te kijken.
3. De beoordeling van het bewijs
3.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, waarbij het opzet bestond in voorwaardelijke zin.
Het onder 2 ten laste gelegde feit acht de officier van justitie eveneens wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van de zinsnede “op een tijdstip gelegen kort na de gedragingen ten laste gelegd onder feit 1”. Ten aanzien van dat gedeelte heeft zij een partiële vrijspraak gevorderd.
3.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe is van mening dat verdachte vrijgesproken dient te worden van de ten laste gelegde feiten. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het wettig en overtuigend bewijs dat verdachte op [slachtoffer] is ingereden dan wel is afgereden, ontbreekt. Voorts heeft de raadsvrouwe bepleit dat verdachte niet het (voorwaardelijk) opzet had om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dan wel die [slachtoffer] te bedreigen.
3.3. Het oordeel van de rechtbank
3.3.1. Vrijspraak
Ten aanzien van feit 1 primair en subsidiair
De rechtbank stelt voorop dat verdachte met zijn auto onvoorzichtig en onverantwoord door zijn buurt heeft gereden, temeer gelet op de omstandigheid dat het wegdek de bewuste dag ten gevolge van sneeuwval erg glad was en verdachte met een vastzittend linker achterwiel reed waarvan de band lek was. Naar het oordeel van de rechtbank kan het rijgedrag van verdachte zonder meer als gevaarlijk en angstaanjagend worden gekwalificeerd. Dit impliceert echter niet dat hiermee vaststaat dat verdachte op [slachtoffer] is ingereden dan wel is afgereden en opzettelijk heeft geprobeerd die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dan wel hem te bedreigen.
Aan de orde is de vraag of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte met zijn auto tweemaal, in ieder geval eenmaal, op [slachtoffer] is ingereden dan wel is afgereden. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Aangever [slachtoffer] heeft bij de rechter-commissaris verklaard – voor zover hier van belang – dat verdachte recht op de achterkant van zijn auto afreed, verdachte vervolgens uitweek en met een rotgang naar de kruising scheurde.
Uit de door de getuige [getuige] bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring blijkt – voor zover hier van belang – dat verdachte aan de rechterkant van de weg reed en moest uitwijken om langs de auto van [slachtoffer] te gaan. Dat heeft hij ook gedaan, aldus voornoemde getuige.
Dat verdachte met zijn auto de auto van [slachtoffer] heeft ontweken, zoals [slachtoffer] en [getuige] hebben verklaard, wordt ondersteund door de op het wegdek aangetroffen bandensporen. Hierbij verwijst de rechtbank naar de foto’s 10 en 11 welke opgenomen zijn in het proces-verbaal van verkeersongevalanalyse (het “VOA-rapport”).
De rechtbank merkt verder op dat zij geen duidelijke indicatie heeft van de afstand tussen de plaats waar [slachtoffer] stond en het langsrijdende voertuig van verdachte. Daardoor is het onduidelijk of [slachtoffer] daadwerkelijk gedwongen was om opzij te springen teneinde te voorkomen dat hij aangereden zou worden, zoals in de tenlastelegging is vermeld.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met zijn auto op [slachtoffer] is ingereden dan wel is afgereden. Reeds om die reden behoeft het verweer dat verdachte niet het (voorwaardelijk) opzet had om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dan wel die [slachtoffer] te bedreigen geen nadere bespreking.
De rechtbank zal verdachte gelet op het voorgaande vrijspreken van zowel het onder feit 1 primair als het subsidiair tenlastegelegde.
Ten aanzien van feit 2
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit is de rechtbank van oordeel dat hetgeen onder de gedachtenstreepjes 1 en 3 is opgenomen op grond van de zich in het dossier bevindende stukken bewezen kan worden verklaard. De rechtbank is echter van oordeel dat deze gedragingen, ook in onderlinge samenhang bezien, niet als een bedreiging met zware mishandeling, laat staan met enig misdrijf tegen het leven gericht, gekwalificeerd kan worden.
Met betrekking tot hetgeen onder gedachtenstreepje 2 is opgenomen, merkt de rechtbank op dat de feitelijke omschrijving niet door de inhoud van het dossier wordt gesteund. Daaruit blijkt immers dat verdachte zijn auto naast de auto van [slachtoffer] tot stilstand had gebracht en niet achter de auto van [slachtoffer], zoals in de tenlastelegging is vermeld.
De rechtbank zal verdachte daarom eveneens vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde feit.
4. De benadeelde partij
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe te wijzen en daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering dan wel de vordering af te wijzen, omdat verdachte vrijgesproken dient te worden van de ten laste gelegde feiten. Voorts heeft raadsvrouwe aangevoerd dat niet is gebleken dat de schade door de ten laste gelegde feiten is toegebracht.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 560,70, waarvan € 10,70 ter zake van materiële schade en € 550,00 ter zake van immateriële schade, als gevolg van de ten laste gelegde feiten.
Nu verdachte wordt vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
5. De vordering tot tenuitvoerlegging
5.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 19 december 2008 ten uitvoer zal worden gelegd.
5.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft de afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging bepleit, omdat verdachte vrijgesproken dient te worden van de ten laste gelegde feiten.
5.3. Het oordeel van de rechtbank
Nu verdachte wordt vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen.
6. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de ten laste gelegde feiten;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in zijn vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af;
Voorlopige hechtenis
- heft op het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Veldhuijzen, voorzitter, mr. J.P. Killian en
mr. J. Schukking, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van der Landen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 20 april 2010.