Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rekestnummer: 272473 / HA RK 09-286
Beschikking van 28 mei 2010
1. [verzoeker sub1],
wonende te [woonplaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoeker sub2],
gevestigd te [woonplaats],
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoeker sub3],
gevestigd te [woonplaats],
4. [verzoeker sub4],
wonende te [woonplaats], België,
5. [verzoeker sub5],
wonende te [woonplaats], Monaco,
6. [verzoeker sub6],
wonende te [woonplaats],
7. de vennootschap naar Antilliaans recht
[verzoeker sub7],
gevestigd te [woonplaats], Curaçao,
verzoekers,
advocaat mr. H.J. Bos,
1. [verweerder sub1],
wonende te [woonplaats], gemeente Brussel, België,
advocaat mr. P.D. Olden,
2. [verweerder sub2],
wonende te [woonplaats], België,
advocaat mr. A.F.J.A. Leijten,
3. [verweerder sub3],
wonende te [woonplaats], België,
advocaat mr. W.W. de Nijs Bik en mr. B.E.L.J.C. Verbunt,
4. de naamloze vennootschap
FORTIS N.V.,
gevestigd te Utrecht,
advocaat mr. H.J. de Kluiver en mr. M.F. Poot,
verweerders.
1. Het verloop van de (verdere) procedure
1.1. De rechter-commissaris verwijst naar de beschikking van deze rechtbank van
3 februari 2010, het proces-verbaal van 20 april 2010 en het proces-verbaal van
21 mei 2010.
1.2. Ten slotte is de uitspraak bepaald op heden.
2.1. In deze zaak heeft op 21 mei 2010 een zitting plaatsgevonden. Krachtens het verhandelde op de regiezitting van 20 april 2010 was de eerstgenoemde zitting bestemd voor het voorlopige getuigenverhoor van [verweerder sub1] (hierna: [verweerder sub1]). Hij is op die zitting niet in persoon verschenen en heeft bij monde van zijn (wel aanwezige) raadsman aan de rechtbank doen weten niet (als getuige) te zullen verschijnen voor de rechtbank te Utrecht, in elk geval niet zolang in de ingestelde cassatieprocedure, waaraan naar hij stelt schorsende werking toekomt, geen uitspraak is gedaan door de Hoge Raad. Dit op 20 mei 2010 ingestelde cassatieberoep is gericht tegen de beslissing van het gerechthof te Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, van 18 mei 2010, waarbij - zakelijk - het verzoek om [verweerder sub1]s verhoor in België te doen plaatsvinden door middel van een rogatoire commissie, is afgewezen.
2.2. Ter zitting van 21 mei 2010 heeft de rechter-commissaris meegedeeld in de onderhavige beschikking te zullen verwoorden welke gronden hij heeft gebezigd ter afwijzing van het verzoek van (de raadslieden van) [verweerder sub1], van [verweerder sub2] (hierna: [verweerder sub2]) en van [verweerder sub3] (hierna: [verweerder sub3]) om die zitting geen doorgang te doen vinden, totdat de Hoge Raad op het cassatieberoep heeft beslist.
De rechter-commissaris verstaat dat deze beslissing is gebaseerd - zakelijk weergegeven - op de navolgende gronden:
- de beschikking van de rechtbank van 25 november 2009, waarbij het verzoek tot voorlopige getuigenverhoren is toegewezen, houdt mede in dat de verhoren zullen plaatsvinden ten overstaan van deze rechtbank;
- het latere verzoek van verweerders om de verhoren in België te doen plaatsvinden door middel van een rogatoire commissie, betreft een door die verweerders gewenste afwijking van dat uitgangspunt; de afwijzing van dat verzoek door de rechtbank en de bekrachtiging daarvan door het genoemde gerechtshof, betekent dat dat uitgangspunt onverkort geldt en dat in beginsel dienovereenkomstig met de (voorbereiding van de) voorlopige getuigenverhoren kan worden voortgegaan, ongeacht een daartegen ingesteld rechtsmiddel;
- dat is niet anders op grond van het feit dat in de beschikking van het gerechtshof slechts de kostenveroordeling (ten laste van appellanten) uitvoerbaar bij voorraad is verklaard en de gevorderde uitvoerbaar-bij-voorraadverklaring voor het overige is afgewezen; de beslissing van het hof ten aanzien van de rogatoire commissie betreft een afwijzing van een daartoe strekkend verzoek en een dergelijke afwijzing leent zich naar zijn aard niet voor een uitvoerbaar-bij-voorraadverklaring;
- bij deze stand van zaken dient het verzoek om de zitting van 21 mei 2010 geen doorgang te doen vinden te worden beoordeeld door afweging van de wederzijdse belangen van partijen bij af- dan wel toewijzing ervan; deze afweging valt uit in het voordeel van verzoekers, gelet op hun belang bij een voortvarende uitvoering van de voorlopige getuigenverhoren, mede gezien het aanhangig zijn van de bodemprocedure tussen partijen rond de kwestie waarop op de voorlopige getuigenverhoren zien.
2.3. Ter zitting is de vraag aan de orde geweest of [verweerder sub1] tegen 21 mei 2010 (correct) is opgeroepen om te verschijnen als getuige. Bij gebreke van een (van de zijde van verzoekers te verlangen) andersluidende verklaring, welke ontbreekt, moet ervan worden uitgegaan dat [verweerder sub1] tegen die zitting niet (door verzoekers) is opgeroepen om als getuige te verschijnen. Die kwestie is hier echter zonder betekenis, reeds omdat [verweerder sub1] als partij ter zitting van 20 april 2010 is verschenen (niet in persoon, doch vertegenwoordigd door zijn raadsman) op welke zitting de regie van de te houden getuigenverhoren is besproken en waarbij met instemming van alle partijen is vastgesteld dat het verhoor van [verweerder sub1] (zo het gerechtshof niet anders zou bepalen en dat verhoor in Utrecht plaatsvindt) aldaar op
21 mei 2010 te 9.30 uur plaats heeft. Behalve dat op die grond bij [verweerder sub1] bekend moet worden geoordeeld dat zijn verhoor op die datum en tijd was gepland, volgt die bekendheid uit het feit dat hij op 19 mei 2010 bij monde van zijn raadsman heeft verzocht de zitting van 21 mei 2010 geen doorgang te doen vinden. Aan (de ratio van) het oproepingsvereiste zoals besloten liggend in artikel 170 Rv, is daarom voldaan. Daargelaten kan worden wat er de gevolgen van waren geweest als dat anders was geweest.
2.4. Ter zitting van 21 mei 2010 hebben verzoekers gesteld dat hetgeen op de regieziting van 20 april 2010 is verhandeld, een toezegging van [verweerder sub1] inhoudt om op 21 mei 2010 als getuige te verschijnen (in het geval het gerechtshof zou besluiten zoals het heeft gedaan), hetgeen de raadsman van [verweerder sub1] heeft weersproken. Het antwoord op de vraag of toen van een dergelijke toezegging sprake was, kan in het midden blijven. Ook als die vraag bevestigend moet worden beantwoord, geldt immers dat de rechtbank en verzoekers - wat de afdwingbaarheid van een door [verweerder sub1] af te leggen getuigenverklaring aangaat - in dezelfde positie verkeren als wanneer van een dergelijke toezegging geen sprake is, een en ander zoals hierna wordt overwogen.
2.5. Beoordeeld dient te worden welke de gevolgen zijn van het niet verschijnen van [verweerder sub1] als getuige op 21 mei 2010. Daarbij staat voorop dat de wet geen mogelijkheid biedt om een getuige die tevens partij is in het geding in het kader waarvan zijn verhoor plaats heeft, te dwingen een verklaring af te leggen. De wet biedt slechts de mogelijkheid dat de rechter die in dat geding moet oordelen, aan de weigering van die getuige om te verklaren, de rechtsgevolgen verbindt die hij geraden acht (artikel 164 Rv). Gelet enerzijds op [verweerder sub1]s uitlating dat hij (in elk geval) niet vrijwillig in Utrecht zal verschijnen om aldaar een getuigenverklaring af te leggen voordat de Hoge Raad op het ingestelde cassatieberoep heeft beslist en gelet anderzijds op de onmogelijkheid om het afleggen van een verklaring af te dwingen, is het niet zinvol om te trachten [verweerder sub1] alsnog in Utrecht te horen voordat de Hoge Raad in het cassatieberoep uitspraak heeft gedaan.
2.6. Bij deze stand van zaken moet worden geoordeeld dat geen verdere verhoren van [verweerder sub1] worden gepland, in afwachting van de beslissing van de Hoge Raad. Geen van partijen heeft zich, hoewel daarnaar ter zitting gevraagd, uitgelaten over de vraag wat bij de huidige stand van zaken de gevolgen dienen te zijn van die beslissing voor (de voortgang van) de voorlopige getuigenverhoren. Indien die beslissing inhoudt dat de rogatoire commissie dient plaats te vinden, zal uiteraard tot de uitvoering van die commissie worden overgegaan. [verweerder sub1] wenst zich, blijkens de uitlatingen van zijn raadsman, in het geval die beslissing de verwerping van het cassatieberoep inhoudt, eerst dan uit te laten over de vraag of hij, gegeven die beslissing, als getuige zal verschijnen voor deze rechtbank en een verklaring zal afleggen. Niet kan reeds nu worden geoordeeld dat, als het cassatieberoep wordt verworpen én [verweerder sub1] vervolgens meedeelt alsnog voor deze rechtbank te willen verschijnen als getuige en een verklaring af te leggen, dat verhoor dan zonder meer achterwege gelaten moet worden op grond van hetgeen tot nog toe is voorgevallen. Gelet op dit een en ander zullen verdere beslissingen omtrent het voorlopige getuigenverhoor worden aangehouden totdat de Hoge Raad op het cassatieberoep heeft beslist. De meest gerede partij wordt verzocht om de rechter-commissaris van die beslissing mededeling te doen, zo spoedig mogelijk nadat deze is gedaan. Partijen worden voorts in de gelegenheid gesteld (ter eigen beoordeling: gelijktijdig of de één na de ander, de meest gerede partij als eerste) om zich alsdan uit te laten omtrent de betekenis van die beslissing voor de (voortgang van de) voorlopige getuigenverhoren.
2.7. Het voorgaande heeft betrekking op het getuigenverhoor van [verweerder sub1]. Ter zitting van 21 mei 2010 hebben echter de raadslieden van de getuigen [verweerder sub2] en [verweerder sub3] zich ten aanzien van het verhoor van hun cliënten (wat alle genoemde deelonderwerpen betreft) op hetzelfde standpunt gesteld als de raadsman van [verweerder sub1] ten aanzien van diens cliënt. Dat betekent dat ten aanzien van de verhoren van [verweerder sub3] en [verweerder sub2] (nu zij zich, wat de onderhavige kwestie betreft, in gelijke feitelijke omstandigheden bevinden als [verweerder sub1]) op gelijkluidende wijze moet worden geoordeeld als ten aanzien van het verhoor van [verweerder sub1] wordt geoordeeld en dat de zittingen waarop de verhoren van [verweerder sub3] en [verweerder sub2] waren gepland, respectievelijk 8 en juni 2010, geen doorgang zullen vinden.
3.1. bepaalt dat de geplande zittingen van 8 en 11 juni 2010 geen doorgang vinden;
3.2. houdt de (uitvoering van de) voorlopige getuigenverhoren aan totdat door de Hoge Raad zal zijn beslist op het ingestelde cassatieberoep;
3.3. de meest gerede partij wordt verzocht om aan de rechter-commissaris van de beslissing van de Hoge Raad mededeling te doen, zo spoedig mogelijk nadat deze is gedaan; partijen worden voorts in de gelegenheid gesteld (ter eigen beoordeling: gelijktijdig of de één na de ander, de meest gerede partij als eerste) om zich alsdan uit te laten omtrent de betekenis van die beslissing voor de (voortgang van de) voorlopige getuigenverhoren;
3.4. houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A. Steenbergen en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2010.? WT