ECLI:NL:RBUTR:2010:BM8902

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
29 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-600062-10
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Winkeldiefstallen in vereniging met betrouwbare herkenning door getuigen en camerabeelden

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 29 maart 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met medeverdachten betrokken was bij meerdere winkeldiefstallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op verschillende data, samen met anderen, artikelen uit winkels heeft weggenomen. De herkenning van de verdachte en de medeverdachten door getuigen en verbalisanten was cruciaal voor de bewijsvoering. De rechtbank heeft camerabeelden bekeken die de handelingen van de verdachte en de medeverdachten documenteerden, waarbij zij in een georganiseerde manier te werk gingen. De rechtbank oordeelde dat de herkenning door de getuigen en verbalisanten betrouwbaar was, ondanks het verweer van de verdediging dat de beelden niet sluitend bewijs zouden leveren. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de feiten 2, 3, 5 en 6, maar sprak haar vrij van de feiten 1 en 4 wegens onvoldoende bewijs. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier maanden op, waarbij rekening werd gehouden met het strafblad van de verdachte en haar persoonlijke omstandigheden als alleenstaande moeder met vijf kinderen. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat deze niet eenvoudig genoeg was voor behandeling in dit strafgeding.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600062-10[P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 29 maart 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1977] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [woonadres]
raadsman mr. J.G.M. Dassen, advocaat te Utrecht
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 15 maart 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
tezamen en in vereniging zes winkeldiefstallen heeft gepleegd.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht onvoldoende wettig bewijs aanwezig om tot een bewezenverklaring van het onder 4 ten laste gelegde feit te komen en vordert daarom vrijspraak van dat feit.
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3, 5 en 6 ten laste gelegde heeft begaan en baseert zich daarbij op:
feit 1: de aangifte, de camerabeelden en de herkenning door verbalisanten;
feit 2: de aangifte, de verklaring van getuige [getuige 1], de prints van de camerabeelden en de herkenning door een verbalisant;
feit 3: de aangifte, de camerabeelden en de herkenning door verbalisanten;
feit 5: de aangifte, de camerabeelden en de herkenning door een verbalisant;
feit 6: de aangifte, de verklaring van getuige [getuige 2], de camerabeelden en de herkenning door een verbalisant.
Ten aanzien van al deze feiten is de officier van justitie van mening dat de winkeldiefstallen telkens tezamen en in vereniging met twee medeverdachten zijn gepleegd. Uit de bewijsmiddelen blijkt volgens haar duidelijk de samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten. Dat verdachte en de medeverdachten elkaar kennen blijkt niet alleen uit de verklaring van verdachte [medeverdachte 1] dat hij een relatie heeft gehad met verdachte [verdachte], maar ook uit de door de officier van justitie voorafgaand aan de zitting overgelegde verklaringen in een eerdere strafzaak waaruit blijkt dat verdachte [medeverdachte 2] een relatie heeft gehad met de moeder van verdachte [medeverdachte 1]. Verdachten kennen elkaar en waren telkens gedrieën in de winkels op de tijdstippen van de ten laste gelegde feiten. Er is telkens gebruik gemaakt van dezelfde modus operandi.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de onder 1 tot en met 6 ten laste gelegde feiten en voert daartoe het volgende aan.
Verdachte heeft zichzelf niet herkend op de beelden. Dat verdachte op de beelden is te zien kan niet met zekerheid worden vastgesteld. Bij een deel van de feiten is verdachte telkens slechts door een en dezelfde verbalisant herkend. De verbalisant kan zich hebben vergist of zich hebben laten leiden door het onderzoek. Met name bij de feiten 2, 5 en 6 kan niet worden vastgesteld dat verdachte op de beelden is te zien.
Per feit voert de verdediging het volgende aan:
feit 1: Op de beelden zijn geen wegnemingshandelingen te zien. De manier waarop verbalisanten de beelden hebben beschreven is slechts een interpretatie naar aanleiding van de aangifte. Bovendien kan niet worden vastgesteld dat er iets is weggenomen.
feit 2: Van dit feit zijn geen beelden. Aan de beschrijving van de beelden door aangeefster en de getuige kan niet veel waarde worden gehecht, nu de beelden niet kunnen worden bekeken. Verder is op de prints niet duidelijk te zien of verdachte erop staat en zijn op de prints geen wegnemingshandelingen te zien.
feit 3: De getoonde beelden lijken helder, maar zijn qua tijdstippen niet aansluitend. Verder kan uit de beelden niet de conclusie worden getrokken dat er iets is weggenomen.
feit 4: Er is onvoldoende wettig bewijs.
feit 5: Er is geen bewijs van enige wegnemingshandelinghandeling. Verder is de beschrijving van de beelden door verbalisanten subjectief.
feit 6: Niet kan worden bewezen dat er drie onderbroeken zijn weggenomen door verdachte of de medeverdachten.
De verdediging concludeert dan ook dat verdachte dient te worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak.
De rechtbank spreekt de verdachte vrij van de onder 1 en 4 ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van feit 1 overweegt de rechtbank het volgende.
Er is onvoldoende bewijs aanwezig om wettig en overtuigend te kunnen bewijzen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan. Het enkele feit dat verdachte en de medeverdachten op de betreffende datum in de winkel zijn geweest en dat uit de inventarisatielijst achteraf blijkt dat die dag bepaalde goederen zijn weggenomen uit de winkel acht de rechtbank onvoldoende om tot een bewezenverklaring van feit 1 te komen. Immers, niet is uit te sluiten dat enig ander persoon die goederen op die dag heeft gestolen. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de verdachten zich volgens aangeefster weliswaar opvallend gedroegen, maar dat zij niet heeft gezien dat verdachte of zijn medeverdachten goederen uit de winkel hebben weggenomen. De rechtbank heeft ter terechtzitting van 15 maart 2010 op de getoonde camerabeelden geen duidelijke wegnemingshandelingen waargenomen.
Ten aanzien van feit 4 overweegt de rechtbank het volgende.
Nu er van dit feit enkel een aangifte is, is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende wettig bewijs aanwezig is om te kunnen bewijzen dat verdachte dit ten laste gelegde feit heeft begaan.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 2, 3, 5 en 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
Ten aanzien van feit 3 overweegt de rechtbank het volgende.
Aangeefster [aangever 1] heeft verklaard dat op 22 augustus 2010 verschillende producten, te weten een hoeveelheid make-up artikelen en een hoeveelheid zonnebrillen, uit de winkel [bedrijf 1] aan de [adres] te Bunnik zijn weggenomen.
Ter terechtzitting van 15 maart 2010 heeft de rechtbank de beelden van de beveiligingscamera’s bekeken. Op de beelden zijn twee mannen te zien in het gangpad met verzorgingsproducten. Een oudere man (met een donkere gestreepte trui) met drie tassen (een donkerkleurige, een oranje en een blauwe) en een jongere man met een winkelmandje. De jongere man pakt iets uit zijn mandje en brengt het in de richting van de tassen van de oudere man. Daarna komt er een vrouw aanlopen met een winkelmandje. Te zien is dat zij meermalen iets uit haar mandje pakt en dat in de richting van de tassen van de oudere man brengt. De oudere man loopt met de tassen de winkel uit. Na enige tijd komt de oudere man de winkel weer binnen. Te zien is dat de vrouw en de jongere man met een gevuld winkelmandje bij de cosmetica-artikelen staan. Kort daarop lopen zij weer naar het eerste gangpad, waar de vrouw iets uit het mandje van de jongere man haalt en dat bij de oudere man in een van zijn tassen stopt. Op dat moment staan zij gedrieën in hetzelfde gangpad. Vervolgens verlaat de oudere man met de tassen weer de winkel. Op dat moment loopt de jongere man met het mandje een stukje mee tot aan de uitgang. Even later komt de man met de tassen voor de derde keer terug in de winkel. De drie personen ontmoeten elkaar weer in het eerste gangpad. De vrouw haalt iets uit het mandje van de jongere man en stopt dat bij de oudere man in een van de tassen. Vervolgens verlaat de oudere man met de tassen opnieuw de winkel. De jongere man en de vrouw staan vlak bij de uitgang en praten met elkaar. De jongere man kijkt de oudere man bij het verlaten van de winkel na. Even later zet de jongere man een leeg winkelmandje terug op de stapel en lopen hij en de vrouw met lege handen de winkel uit.
Naar het oordeel van de rechtbank is uit het voorgaande af te leiden dat de beschreven personen, tezamen en in vereniging artikelen uit de winkel hebben weggenomen. Het verweer van de advocaat dat de tijdstippen van de beelden niet aaneensluitend zijn en dat het aldus ook mogelijk is dat de personen op de beelden de spullen uit de mandjes hebben teruggezet alvorens zij naar buiten zijn gegaan acht de rechtbank niet aannemelijk gezien de zeer korte tijdsspanne tussen de beelden.
Naar aanleiding van een aangifte van een winkeldiefstal op 18 juni 2009 in het [bedrijf 1] te Bunnik, zijn prints van beveiligingsbeelden geplaatst in het recherche bulletin. Verbalisant [verbalisant 1] herkende de verdachten voor 100% als de voor hem bekende [verdachte], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Zo ook werden deze personen herkend door verbalisant [verbalisant 2] en [verbalisant 3] . Door verbalisant [verbalisant 4] zijn de hierboven door de rechtbank beschreven beelden van feit 3 uitgekeken. Verbalisant zag dat het dezelfde personen betrof als op voornoemde beelden. Medeverdachte [medeverdachte 1] is op deze beelden tevens door verbalisant [verbalisant 5] herkend als een van de verdachten.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft tegenover de politie verklaard dat hij zichzelf herkent op de beelden. Ten aanzien van hem staat daarmee vast dat de herkenning door verbalisanten juist was. Daarnaast heeft medeverdachte [medeverdachte 1] tegenover de politie verklaard dat hij de vrouw op de beelden herkent als [verdachte].
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de vrouwelijke persoon op de beelden is. Voor zover er bij de verbalisanten sprake is geweest van een verwachtingseffect acht de rechtbank deze herkenning in samenhang met de herkenning door medeverdachte [medeverdachte 1] voldoende betrouwbaar.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan tezamen en in vereniging met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2].
Uit het voorgaande leidt de rechtbank de volgende modus operandi af. Medeverdachte [medeverdachte 1] en verdachte [verdachte] verzamelen in de winkel producten in hun winkelmandje. Medeverdachte [medeverdachte 2] komt later de winkel binnen met een donkerkleurige boodschappentas en twee plastic tassen (oranje en blauw). Hij pakt geen mandje. Vervolgens worden spullen vanuit de mandjes van [medeverdachte 1] en [verdachte] overgeladen in de tassen van [medeverdachte 2]. Daarna loopt [medeverdachte 2] de winkel uit zonder te betalen, waarbij [medeverdachte 1] zijn vertrek in de gaten houdt. Deze handelwijze herhaalt zich enkele malen.
Ten aanzien van feit 5 overweegt de rechtbank het volgende.
Aangeefster [aangever 2] verklaart dat zij op 15 september 2009 drie personen – twee mannen en een vrouw – in de winkel [bedrijf 2] aan het [adres] te Maarsen zag die zij herkende van een eerdere winkeldiefstal. Toen aangeefster in de richting liep van een van de mannen zag zij dat hij in een vaart de winkel uitliep, met achterlating van een volle winkelmand met diverse gezichtscrèmes. Nadat ook de andere twee personen de winkel hadden verlaten, heeft aangeefster de schappen gecontroleerd. Ze stelde vast dat er diverse toiletartikelen waren weggenomen. Vervolgens is aangeefster de beelden van de beveiligingscamera gaan uitkijken en zag zij daarop bovengenoemde drie personen.
Ter terechtzitting van 15 maart 2010 heeft de rechtbank de beelden van de beveiligingscamera bekeken. De rechtbank stelt vast dat een man en een vrouw een mandje pakken en de winkel inlopen. Vervolgens komt een oudere man (met een donkere gestreepte trui) met drie tassen (een donkerkleurige, een oranje en een blauwe) de winkel binnen. De man met de tassen verlaat even later de winkel en wordt tot de uitgang gevolgd door de jongere man met het mandje. Even later komt de oudere man met de tassen weer terug. Hij verlaat na enige tijd opnieuw de winkel. De jongere man met het mandje loopt wederom mee tot aan de uitgang. Enkele minuten later komt de oudere man met de tassen weer de winkel in. Even later loopt hij de winkel weer uit.
Verbalisant [verbalisant 5] heeft de beelden van de beveiligingscamera bekeken. Hij zag op de beelden zowel verdachte [medeverdachte 2], met tassen, als medeverdachten [medeverdachte 1] en [verdachte]. Dit wordt ondersteund door verbalisant [verbalisant 6] die de personen op de beelden eveneens herkent als eerdergenoemde verdachten.
De herkenning van alle drie de verdachten, waaronder verdachte [verdachte], door meerdere verbalisanten in onderling verband en nauwe samenhang bezien met de modus operandi, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de vrouw op de beelden verdachte [verdachte] is en dat zij het onder 5 ten laste gelegde heeft begaan tezamen en in vereniging met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. De rechtbank betrekt daarbij dat de herkenning van verdachte door verbalisanten ten aanzien van feit drie bevestigd werd door de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1]. Gelet hierop acht de rechtbank ook deze herkenning voldoende betrouwbaar.
Ten aanzien van feit 6 overweegt de rechtbank het volgende.
Aangeefster [aangever 3] verklaart dat haar op 15 september 2009 drie personen – twee mannen en een vrouw – opvielen in de [bedrijf 3] aan de [adres] te Utrecht. Op een gegeven moment hoorde aangeefster het alarm bij het poortje afgaan (merkartikelen zijn met diefstalbeveiliging gelabeld ). Aangeefster zag dat de oudere man van het drietal op dat moment de winkel verliet. Aangeefster is direct achter deze man aangerend. Aangeefster vroeg de oudere man of ze even in zijn tas mocht kijken. Dat mocht niet. Aangeefster zag dat de jongere man van het drietal bij haar en de oudere man kwam staan. Zij zag dat deze jongere man ging bellen. Hierop is aangeefster terug naar de winkel gerend en heeft zij aan haar collega gevraagd 112 te bellen.
Getuige [getuige 2] zag dat de vrouw van het drietal Björn Borg onderbroeken in haar winkelmandje had gelegd. Hierna zag zij dat de drie personen, de vrouw en die twee mannen, bij elkaar bij de actiebak stonden. Even later hoorde zij het alarm. Uit de voorraadlijst van de winkel blijkt dat er drie Björn Borg onderbroeken (ter waarde van 117 Euro) misten, welke niet waren afgerekend.
Ter terechtzitting van 15 maart 2010 heeft de rechtbank de beelden van de beveiligingscamera bekeken. Op de beelden is te zien dat een man en een vrouw de winkel binnen lopen en dat zij beiden een mandje pakken. Even later komt een oudere man met drie tassen (een donkerkleurige, een oranje en een blauwe) de winkel in, die na enige tijd de winkel weer verlaat met de tassen. Een personeelslid loopt achter de man met de tassen aan. De jongere man met het mandje loopt daar achteraan en blijft bij de deuropening staan. Op een volgend beeld is te zien dat ook de vrouw naar buiten loopt en haar lege mandje terug op de stapel zet.
Verbalisant [aangever 4] zag op de beelden van de beveiligingscamera drie personen, te weten verdachte [verdachte] en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2].
De herkenning van verdachte, tezamen met de medeverdachten, in onderling verband en nauwe samenhang bezien met de eerder door de rechtbank vastgestelde modus operandi, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de vrouw op de beelden verdachte [verdachte] is en dat zij het onder 6 ten laste gelegde feit heeft begaan tezamen en in vereniging met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. De rechtbank betrekt daarbij dat de herkenning van verdachte door verbalisanten ten aanzien van feit drie bevestigd werd door de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1]. Gelet hierop acht de rechtbank ook deze herkenning voldoende betrouwbaar.
Ten aanzien van feit 2 overweegt de rechtbank het volgende.
Aangeefster [aangever 4] ziet op 24 juli 2009 een oudere man met twee plastic tassen het [bedrijf 1] aan het [adres] te Nieuwegein binnenkomen. Op een gegeven moment hoort zij van een collega dat die man de winkel verliet zonder daarbij langs de kassa te lopen.
Getuige [getuige 1] zag dat een man met twee volle plastic tassen naar de uitgang liep zonder de kassa te passeren.
Aangeefster en getuige hebben vervolgens de beelden van de beveiligingscamera bekeken. Op de beelden zien zij dat eerst een man en een vrouw de winkel binnenkomen en daarna de oudere man met de tassen. Zij zien dat de man en de vrouw artikelen in hun mandjes doen. Vervolgens ontmoeten beide personen de oudere man met de tassen. Zij zien op de beelden dat de man en de vrouw de inhoud van hun mandjes in de tassen van de derde man doen. Vervolgens verlaat de man met de tassen de winkel zonder iets af te rekenen. Daarna verlaten ook de vrouw en de andere man de winkel. Deze verklaring wordt ondersteund door de prints van de camerabeelden, waar telkens drie personen op staan: een jongere man, een oudere man en een vrouw.
De jongere man is door verbalisant [verbalisant 5] op deze beelden herkend als de medeverdachte [medeverdachte 1]. De rechtbank betrekt daarbij dat de herkenning van verdachte door verbalisant ten aanzien van feit drie bevestigd werd door de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1]. Gelet hierop acht de rechtbank ook deze herkenning voldoende betrouwbaar.
De herkenning van medeverdachte [medeverdachte 1] in onderling verband en nauwe samenhang bezien met de aanwezigheid van twee andere personen (een vrouw en een man met een donker gestreepte trui, welke zeer sterke overeenkomsten vertonen met de trui die verdachte draagt op de beelden van de feiten 3, 5 en 6) in de winkel en de eerder door de rechtbank vastgestelde modus operandi, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de vrouw op de beelden verdachte [verdachte] is en dat zij het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan tezamen en in vereniging met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2].
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
2.
op 24 juli 2009 te Nieuwegein ([adres]) tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen verzorgingsproducten geheel toebehorende aan winkelbedrijf [bedrijf 1];
3.
op 22 augustus 2009 te Bunnik ([adres]) tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid make-up artikelen en een hoeveelheid zonnebrillen geheel toebehorende aan winkelbedrijf [bedrijf 1];
5.
op 15 september 2009 te Maarssen ([adres]) tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen toiletartikelen geheel toebehorende aan winkelbedrijf [bedrijf 2];
6.
op 15 september 2009 te Utrecht ([adres]) tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid ondergoed (merk Björn Borg, 3 stuks), ter waarde van 117 euro, geheel toebehorende aan winkelbedrijf [bedrijf 3];
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van de feiten 2, 3, 5 en 6: telkens, diefstal door twee of meer verenigde personen.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen: een gevangenisstraf voor de duur van 20 weken (te weten 4 weken gevangenisstraf per feit), waarvan 3 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank om, indien (een van) de feiten bewezen worden verklaard bij de oplegging van de straf rekening te houden met verdachte haar persoonlijke omstandigheden. Verdachte heeft een strafblad, maar is geen veelpleger. Verder is verdachte een alleenstaande moeder met vijf kinderen
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich samen met anderen in een relatief korte periode viermaal schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Winkeldiefstallen zijn ergerlijke feiten, die naast schade vaak veel hinder veroorzaken voor de gedupeerde bedrijven en/of personen. Deze diefstallen zijn in georganiseerd verband begaan. Verdachte maakte deel uit van een groep van twee mannen en een vrouw die telkens op dezelfde, berekende, wijze te werk gingen op tijdstippen dat de winkels open waren voor publiek. Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan ernstige en brutale feiten. Per diefstal is bovendien een relatief grote hoeveelheid goederen meegenomen uit het duurdere assortiment.
De rechtbank houdt rekening met het strafblad van de verdachte waarop eerdere soortgelijke vermogensdelicten staan. Verder heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in vergelijkbare gevallen door de rechtbank worden opgelegd. Gelet op de ernst van de feiten en het strafblad van verdachte, kent de rechtbank bij het bepalen van de strafmaat geen doorslaggevende betekenis toe aan het feit dat verdachte een alleenstaande moeder is met vijf kinderen. Ondanks eerdere veroordelingen, waardoor verdachte zich er terdege van bewust moet zijn geweest dat zij het risico liep op een onvoorwaardelijke gevangenisstraf indien zij opnieuw de fout in zou gaan, heeft zij zich hierdoor niet laten weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan winkeldiefstallen.
De rechtbank acht alles overwegende een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur 4 maanden (te weten 1 maand per feit) passend en geboden.
Nu de rechtbank minder feiten bewezen acht dan de officier van justitie, zal zij in totaal een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank ziet geen aanleiding om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen.
7. De benadeelde partij
7.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond hetgeen zij bewezen heeft geacht verzocht om de vordering van de benadeelde partij [bedrijf 1] ten aanzien van de feiten 1, 3 en 5 toe te wijzen en daarbij, hoofdelijk, de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Voorts verzoekt de officier van justitie het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de vorderingen dienen te worden afgewezen, daar verdachte naar het oordeel van de verdediging dient te worden vrijgesproken.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij, [benadeelde 1], vordert namens [bedrijf 1] een schadevergoeding van € 636,20 voor feit 1, € 1.359,51 voor feit 3 en €300,83 voor feit 5.
Nu verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit waaruit de schade zou zijn ontstaan, zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering ten aanzien van dit feit.
De rechtbank acht de vordering ten aanzien van feit 3 niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De rechtbank overweegt daartoe dat het gevorderde bedrag niet overeenkomt met het bedrag dat is vermeld in de tenlastelegging, nu niet de verkoopwaarde, maar de inkoopprijs is gevorderd. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering ten aanzien van feit 3. Zij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank acht het gevorderde bedrag ten aanzien van feit 5 onvoldoende onderbouwd. De rechtbank overweegt daartoe dat het gevorderde bedrag hoger is dan het bedrag dat is vermeld in de tenlastelegging, terwijl [benadeelde 1] ter terechtzitting heeft aangegeven dat hij niet de verkoopwaarde maar de (lagere) inkoopprijs heeft gevorderd. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering ten aanzien van feit 5. Zij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1 en 4 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2, 3, 5 en 6: telkens, diefstal door twee of meer verenigde personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 4 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat die vorderingen bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Schukking, voorzitter, mr. L.M.G. de Weerd en mr. C.H.M. Pastoors, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.C. de Vries, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 29 maart 2010.