RECHTBANK UTRECHT
Sector kanton
zaaknummer: 619266 UC EXPL 09-3440 LH 464
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiseres],
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. R.I.R. [eiseres],
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [gedaagde],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. R. Plieger.
Het verloop van de procedure
[eiseres] heeft een vordering ingesteld.
[gedaagde] heeft geantwoord op de vordering.
[eiseres] heeft voor repliek en [gedaagde] heeft voor dupliek geconcludeerd.
Hierna is uitspraak bepaald.
[gedaagde] heeft een (voorwaardelijke) tegeneis ingediend.
[eiseres] heeft geantwoord op de tegeneis.
[gedaagde] heeft voor repliek en [eiseres] heeft voor dupliek geconcludeerd.
[gedaagde] heeft schriftelijk gereageerd op de bij dupliek in het geding gebrachte producties.
Hierna is uitspraak bepaald.
1.1. [gedaagde] is van 1 september 2004 tot en met 31 oktober 2006 in dienst geweest van [eiseres], aanvankelijk als juridisch medewerker en vanaf haar beëdiging als advocaat per 24 september 2004 als advocaat-stagiaire, laatstelijk (bij een arbeidstijd van 40 uren per week) tegen een bruto loon van € 2.400,-- per maand (exclusief vakantiebijslag). [gedaagde] heeft voornamelijk pro Deo asiel- en vreemdelingenzaken behandeld. In 2005 en 2006 werd aan haar door de Raad voor Rechtsbijstand het maximum van 250 toevoegingen verleend. De heer mr. [A] is als haar patroon opgetreden.
1.2. In de arbeidsovereenkomst, die voor onbepaalde tijd is aangegaan, is in artikel 9 bepaald: ‘Werkgever zal de onkosten die de stagiaire in redelijkheid in verband met de uitoefening van haar beroep heeft gemaakt volledig vergoeden. De cursuskosten, verbonden aan de beroepsopleiding advocatuur, blijven voor rekening van de stagiaire. Werkgever zal deze kosten voorschieten. De kosten van de overige opleidingsmaatregelen, waaronder VSO-kosten, komen ten laste van de werkgever.’ Artikel 17 van de arbeidsovereenkomst luidt: ‘Werknemer verplicht zich met het aangaan van deze overeenkomst in elk geval gedurende de duur van haar gehele stage in dienst van werkgever te blijven. Ingeval van tussentijdse beëindiging door bijvoorbeeld opzegging door werknemer zullen alle door werkgever gemaakte en nog te maken kosten verband houdende met de beroepsopleiding van werknemer als stagiaire, volledig voor rekening van werknemer komen.’
1.3. In het eerste jaar van haar advocatenstage heeft [gedaagde] de beroepsopleiding advocatuur gevolgd. [eiseres] heeft daarvan de kosten, € 4.050,--, voldaan.
1.4. In het periodieke stageverslag van 5 oktober 2005 heeft [gedaagde] haar algemene indruk van de stage als volgt omschreven: ‘goede begeleiding door patroon; ruim aanbod aan rechtsgebieden; goede sfeer kantoor.’ Op 6 oktober 2005 heeft [gedaagde], die toen al het maximum aantal toevoegingen voor dat jaar had bereikt, de Raad voor Rechtsbijstand verzocht om toe te staan dat haar extra toevoegingen zouden worden verleend, mede gezien haar deskundigheid op het gebied van het vreemdelingenrecht.
1.5. Op 27 juli 2006 heeft [gedaagde] zich bij [eiseres] ziek gemeld. De arbo-arts heeft [eiseres] op 16 augustus 2006 bericht dat [gedaagde] was uitgevallen met ‘werkgerelateerde overspannings-klachten’ en heeft haar voorlopig niet tot werken in staat geacht. Vanwege overspannenheid heeft de huisarts van [gedaagde] haar verwezen naar een psychotherapeut. De behandeling aldaar is op 26 september 2006 beëindigd.
1.6. Op 25 september 2006 heeft [gedaagde] de arbeidsovereenkomst met [eiseres] opgezegd, tegen 31 oktober 2006. Vanaf 1 november 2006 is [gedaagde] elders als zelfstandig advocaat werkzaam. [eiseres] heeft aanspraak gemaakt op terugbetaling door [gedaagde] van de kosten van de beroepsopleiding. [gedaagde] heeft, ook na sommatie, niet tot terugbetaling willen overgaan.
De vorderingen en de standpunten van partijen
2.1. [eiseres] vordert, na vermeerdering van de eis, dat wordt vastgesteld dat [gedaagde] de arbeidsovereenkomst tegen 31 oktober 2006 heeft opgezegd en in gebreke is aan [eiseres] de kosten van de beroepsopleiding te voldoen. Voorts vordert [eiseres] de veroordeling van [gedaagde] om aan haar te voldoen € 4.050,-- aan opleidingskosten en € 3.629,06 aan over de periode van 26 september tot en met 31 oktober 2006 onverschuldigd betaald bruto salaris, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 18 augustus 2007 tot de voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
2.2. [eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] op grond van het bepaalde in artikel 17 van de arbeidsovereenkomst gehouden is aan haar de kosten van de beroepsopleiding te voldoen, nu zij de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd voordat haar stage was geëindigd. [eiseres] betwist dat [gedaagde] door de werkdruk, de sfeer op kantoor of het optreden van haar patroon overspannen kan zijn geraakt. De werkdruk was niet (te) hoog, het aantal toevoegingszaken dat [gedaagde] behandelde overschreed niet het toegestane aantal, de werksfeer op kantoor was goed en de stagebegeleiding naar behoren. Voor [gedaagde] stond de deur van haar patroon altijd open. [gedaagde] heeft voorafgaand aan haar ziekmelding nooit klachten over de werkomstandigheden geuit. Zij was niet gedwongen te werken in strijd met de gedragsregels voor advocaten. Nu uit de door [gedaagde] overgelegde verklaring van haar psychotherapeut blijkt dat zij op 26 september 2006 van haar ziekte hersteld was, heeft [eiseres] haar over de periode van 26 september tot en met 31 oktober 2006 onverschuldigd loon c.a. betaald.
3. [gedaagde] betwist de vordering. [eiseres] kan geen aanspraak maken op betaling van de kosten van de beroepsopleiding, omdat [gedaagde] door toedoen van [eiseres] medio 2006 overspannen is geraakt en zich genoopt zag de arbeidsovereenkomst op te zeggen. De werkdruk was ontoelaatbaar hoog en zij was gedwongen haar werkzaamheden in strijd met de gedragsregels voor advocaten te verrichten. Van een gedegen begeleiding door haar patroon, die veelal afwezig was, is geen sprake geweest. De werksfeer op kantoor was slecht en door de intimiderende opstelling van haar patroon voelde [gedaagde] zich niet vrij hierover met hem te spreken. Dat zij [eiseres] niet eerder van haar grieven in kennis heeft gesteld, werd mede ingegeven door het plichtsbesef van [gedaagde] jegens haar cliënten. De vordering is bovendien niet toewijsbaar, omdat - gezien de verhouding tussen de lage beloning en de hoge omzet van [gedaagde] - de redelijkheid en billijkheid zich daartegen verzet.
In (voorwaardelijke) reconventie
4.1. Voor het geval de vordering in conventie wordt toegewezen, vordert [gedaagde], na vermindering van de eis, de veroordeling van [eiseres] om aan haar te voldoen € 5.050,--, bestaande uit € 3.250,-- aan netto loon over de periode van juli tot en met oktober 2006 en aan vakantiebijslag en € 1.800,-- aan vergoeding voor niet-gevolgde VSO-opleidingen, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
4.2. [gedaagde] legt aan haar vordering ten grondslag dat [eiseres] is tekort geschoten in de nakoming van de uit de arbeidsovereenkomst voortgevloeide verplichting om haar in staat te stellen de benodigde Voortgezette Stagiaire Opleiding (VSO)-punten te behalen. [eiseres] is verplicht de daardoor veroorzaakte schade te vergoeden, die door [gedaagde] wordt begroot op 20 VSO-punten à € 90,-- per punt. Voorts maakt [gedaagde] aanspraak op betaling van in de periode van haar ziekte in 2006 onbetaald gebleven loon en vakantiebijslag.
5. [eiseres] betwist de vordering. Het is aan [gedaagde] zelf te wijten dat zij in 2006 achterliep met het volgen van VSO-opleidingen. De benodigde punten had zij overigens ook in het derde stagejaar nog kunnen behalen. Ook in de laatste vier maanden van het dienstverband is aan [gedaagde] - meer dan - het verschuldigde loon c.a. betaald. [eiseres] legt de salarisspecificatie over de maanden juli tot en met oktober 2006 over.
De beoordeling van het geschil
6.1. Nu de rechtsgeldigheid van het studiekostenbeding van artikel 17 van de arbeidsovereenkomst op zichzelf tussen partijen niet in geschil is, komt het bij de beoordeling van de vordering van [eiseres] aan op de beantwoording van de vraag of haar jegens [gedaagde] een beroep op dat beding toekomt. Ingevolge artikel 6:248 lid 2 BW moet toepassing van die contractuele bepaling achterwege blijven, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. De kantonrechter overweegt dienaangaande het volgende.
6.2. Waar [gedaagde] allereerst heeft betoogd dat [eiseres] zich in redelijkheid niet op het studiekostenbeding kan beroepen omdat zij zich door toedoen van [eiseres] genoopt heeft gezien de arbeidsovereenkomst voortijdig te beëindigen, volgt de kantonrechter haar in dat standpunt niet. [gedaagde] heeft haar stelling, dat de omstandigheden waaronder zij haar werk in dienst van [eiseres] heeft moeten verrichten zodanig waren dat van haar niet gevergd kon worden het dienstverband te laten voortduren, onvoldoende onderbouwd. Voor zover [gedaagde] heeft bedoeld haar standpunt te adstrueren met het gestelde in de door haar bij dupliek overgelegde verslagen van haarzelf en van haar gewezen collega [B], heeft zij nagelaten op te helderen ter toelichting of staving van welke stelling(en) die verslagen bedoeld zijn. Nu deze verslagen een veelheid aan grieven over de gang van zaken op het kantoor van [eiseres] bevat, die slechts ten dele in verband zouden kunnen worden gebracht met de werkomstandigheden van [gedaagde], had zij - mede met het oog op de mogelijkheid van [eiseres] om zich daartegen te verweren - de verslagen van een toelichting dienen te voorzien en moeten aangeven welk onderdeel daarvan in haar visie in dit geding van belang is. [gedaagde] had niet mogen volstaan met het onbecommentarieerd overleggen van die verslagen.
6.3. Hetgeen aangaande de werkomstandigheden, de ziekteoorzaak en de opzeggingsgrond in het partijdebat wèl uitdrukkelijk aan de orde is gesteld, rechtvaardigt niet de conclusie dat de vroegtijdige beëindiging van het dienstverband aan [eiseres] moet worden toegerekend. De omstandigheid dat aan [gedaagde] jaarlijks het maximum aantal toevoegingen werd verleend, brengt niet - zonder meer - mee dat de werkdruk te hoog was, nu [gedaagde] anderzijds haar
- voorafgaand aan haar indiensttreding bij [eiseres] opgedane - kennis en ervaring van het vreemdelingenrecht, het rechtsgebied waarop zij zich toelegde, heeft benadrukt. Ook de brief van 6 oktober 2005 wijst eerder in tegengestelde richting, nu daaruit blijkt dat [gedaagde] in het begin van haar stageperiode kennelijk de behandeling van het maximale aantal toevoegingen per jaar al in de eerste drie kwartalen van 2005 wist af te ronden. Niet gesteld is welke gedragsregels [gedaagde] in haar werkzaamheden voor [eiseres] meent te hebben moeten overtreden. [eiseres] heeft voldoende gemotiveerd betwist dat het aan adequate stagebegeleiding door haar patroon heeft ontbroken. Ook de klachten over de werksfeer en de handelwijze van haar patroon heeft [gedaagde], tegenover de betwisting daarvan door [eiseres], onvoldoende onderbouwd. [gedaagde] heeft niet deugdelijk kunnen verklaren waarom in het stageverslag van 5 oktober 2005 van haar grieven geen melding is gemaakt. Hierbij neemt de kantonrechter mede in aanmerking dat het van [gedaagde], (ook) als (beginnend) advocaat, verwacht mocht worden dat zij de haar onwelgevallige werkcondities tijdig bij [eiseres] aan de orde had gesteld. Vast staat dat zij dit niet heeft gedaan. Aldus heeft zij [eiseres] niet in de gelegenheid gesteld passende actie te ondernemen. Tenslotte kan ook de vaststelling van de arbo-arts, dat de overspannenheid van [gedaagde] werkgerelateerd was, niet tot een ander oordeel leiden, omdat niet is gebleken dat de arbo-arts hiernaar zelfstandig onderzoek heeft gedaan. Hetzelfde geldt voor de overgelegde verklaring van de psychotherapeut van [gedaagde], die zich op de hem door [gedaagde] gedane mededelingen baseert.
6.4. [gedaagde] heeft voorts betoogd dat [eiseres] zich niet op artikel 17 van de arbeidsovereenkomst mag beroepen, omdat dit gezien de hoogte van haar loon, in verhouding tot haar omzet, in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. De kantonrechter begrijpt haar standpunt aldus, dat het vanwege haar elders opgebouwde deskundigheid op het gebied van het vreemdelingenrecht, waardoor zij ook als stagiaire al direct in staat was een groot aantal toevoegingszaken af te wikkelen en een behoorlijke omzet te maken, niet aanvaardbaar is om de kosten van de beroepsopleiding voor haar rekening te laten komen. Dit verweer slaagt. Onder deze, door [eiseres] onvoldoende betwiste, omstandigheden is het in strijd met de eisen van goed werkgeverschap, en daarmee naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, om de kosten van de beroepsopleiding voor advocaten, zijnde een functiegerichte opleiding die [gedaagde] moest volgen om de bedongen arbeid te kunnen verrichten, ten laste van [gedaagde] te brengen. Gezien haar bij aanvang van het dienstverband reeds aanwezige expertise en het beperkte rechtsgebied waarop [gedaagde] zich als advocaat-stagiaire veelal heeft begeven, was het voornamelijk in het belang van [eiseres] dat zij de beroepsopleiding volgde, en valt daarom de verplichting tot het volgen van die opleiding in de risicosfeer van [eiseres]. De daaraan verbonden kosten komen daarom voor haar rekening.
6.5. Op het moment dat zij nog slechts de gelegenheid voor dupliek in reconventie te concluderen, heeft [eiseres] haar eis vermeerderd, in die zin dat zij ook € 3.629,06 aan over de periode van 26 september tot en met 31 oktober 2006 onverschuldigd betaald bruto salaris van [gedaagde] vordert. Wat er van de (on)tijdigheid van deze eisvermeerdering zij, voor toewijzing van dit gedeelte van de vordering bestaat geen grond, omdat uit de verklaring van de psychotherapeut van [gedaagde] niet volgt dat zij op 26 september 2006 weer zodanig was opgeknapt dat zij de bedongen arbeid voor [eiseres] kon hervatten. [eiseres] heeft niet gesteld wat de bemoeiingen van de door haar ingeschakelde arbo-arts vanaf medio augustus 2006 zijn geweest. Het moet er daarom voor worden gehouden dat [eiseres] sindsdien verdere verzuimbegeleiding achterwege heeft gelaten. Daarmee heeft [eiseres] zichzelf de mogelijkheid ontnomen om te doen controleren of de arbeidsongeschiktheid van [gedaagde] heeft voortgeduurd. Nu niet is komen vast te staan dat [gedaagde] op enig moment vóór 1 november 2006 weer zodanig hersteld was dat zij haar werk voor [eiseres] kon hervatten, wordt dit deel van de vordering afgewezen.
6.6. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vordering van [eiseres] niet toewijsbaar is. Waar tevens een verklaring voor recht is gevorderd dat de arbeidsovereenkomst door [gedaagde] tegen 31 oktober 2006 is opgezegd, heeft [eiseres] daarbij geen belang, omdat die opzegging niet is betwist. [eiseres] wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de proceskosten.
7. [gedaagde] heeft haar tegeneis ingesteld voor het geval de vordering in conventie wordt toegewezen. Nu de vordering van [eiseres] is afgewezen, is de voorwaarde waaronder de reconventionele vordering is ingediend, niet vervuld en blijft daarom buiten bespreking.
De beslissing
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde], tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 500,-- aan salaris gemachtigde;
stelt de vordering buiten behandeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J.M. de Laat, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2010.