Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 289184 / KG ZA 10-557
Vonnis in kort geding van 24 juni 2010
[eiser],
verblijvende te P.I. Nieuwegein te Nieuwegein,
eiser,
advocaat mr. F.A. Weijzen te Utrecht,
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
meer speciaal het Ministerie van Justitie,
waarvan onderdeel uitmaakt het Openbaar Ministerie,
zetelend te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. E.C. Gijselaar te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Staat genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, betekend op 21 juni 2010;
- de producties 1 tot en met 6 van [eiser];
- de producties 1 tot en met 13 van de Staat;
- de mondelinge behandeling op 23 juni 2010;
- de pleitnota van de Staat.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3. In verband met de spoedeisendheid van de zaak is op 24 juni 2010 vonnis uitgesproken. Het onderstaande vormt hiervan de nadere schriftelijke uitwerking. Deze uitwerking is op 1 juli 2010 aan partijen verstuurd.
2.1. [eiser] is op 25 februari 2010 bij bevel van de rechter-commissaris bij de rechtbank Utrecht in bewaring gesteld. Bij beslissing van 20 mei 2010 heeft de raadkamer van de rechtbank Utrecht de geldigheidsduur van het bevel tot gevangenhouding verlengd en een verzoek tot schorsing van [eiser] toegewezen per 21 mei 2010 te 9.00 uur tot de aanvang van de terechtzitting van 7 juni 2010. Bij beslissing van 7 juni 2010 heeft de rechtbank Utrecht de voorlopige hechtenis met ingang van 8 juni 2010 te 10.00 uur geschorst.
2.2. Op 21 mei 2010 is de hechtenis van [eiser] voortgezet als vervangende hechtenis op grond van een arrestatiebevel naar aanleiding van een aantal onherroepelijk geworden schadevergoedingsmaatregelen die bij vonnis van de rechtbank Utrecht van
14 oktober 2005 aan [eiser] zijn opgelegd. [eiser] heeft de schadevergoedingsmaatregelen gedurende de inningsperiode en de incassoperiode onbetaald gelaten. [eiser] is een bedrag van EUR 6.192,00 aan schadevergoedingsmaatregelen aan de Staat, althans het Centraal Justitieel Incassobureau (hierna: CJIB), verschuldigd, ten behoeve van het slachtoffer.
2.3. Bij brief van 11 juni 2010 heeft [eiser] de Staat, althans het CJIB, om een betalingsregeling verzocht, welke inhield dat eenmalig een bedrag van EUR 1.500,00 zou worden betaald, naast een maandelijkse betaling van EUR 250,00, in de toekomst eventueel op te hogen naar EUR 500,00 per maand.
2.4. Het CJIB heeft [eiser] bij brief van 15 juni 2010 bericht bereid te zijn [eiser] een voorlopige betalingsregeling toe te staan die inhoudt betaling ineens van het verschuldigde bedrag van EUR 6.192,00 en voldoening van een bedrag van EUR 750,00 per maand tot de hoogte van het momenteel totaal openstaande bedrag van EUR 18.911,87 op basis van schadevergoedingsmaatregelen, boetes, ontnemingsvorderingen en de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften.
2.5. [eiser] heeft bij fax van 15 juni 2010 zijn eerder voorstel voor een betalingsregeling onderbouwd met een e-mail van 14 juni 2010 van mevrouw [A] de eigenaresse van [bedrijfsnaam], inhoudende onder meer:
“(…) Het cafe is aan mij nagelaten door overlijden van mijn compagnon maar
omdat ik er alleen voor de administratie e.d. was en niets weet van het draaien van
een cafe heb ik [eiser] (de voorzieningenrechter begrijpt: [eiser]) als mijn
steun en toeverlaat in de zaak.
Het cafe staat op dit moment op het punt van faillissement, dit is gekomen nadat
[eiser] is opgepakt, hiervoor was er een goede stijgende lijn te zien.
We hadden dan ook besloten dat hij in dienst zou komen als bedrijfsleider, met
flexibele tijden gezien zijn gezondheid.
Hij zou daarvoor een bruto weeksalaris van 750,-euro gaan ontvangen. (…)”
2.6. [eiser] ontvangt een netto WAO-uitkering van EUR 600,00 per maand.
2.7. Een betalingsregeling is tot op heden niet tot stand gekomen.
3.1. [eiser] vordert samengevat – om de Staat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, op te dragen [eiser] met onmiddellijke ingang in vrijheid te stellen en de Staat te laten instemmen met de voorgestelde betalingsregeling, met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
3.2. De Staat voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.1. [eiser] heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat het CJIB bij de inning en executie van vorderingen op basis van schadevergoedingsmaatregelen een wettelijke mogelijkheid en beleidsvrijheid heeft om, in geval van bijzondere omstandigheden ook indien de veroordeelde de vervangende hechtenis reeds ondergaat, een betalingregeling te treffen. [eiser] stelt zich op het standpunt dat sprake is van een bijzondere omstandigheid en voert daartoe aan dat hij, ten gevolge van het overlijden van één van beide exploitanten van het café, als bedrijfsleider kan werken bij [bedrijfsnaam]. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft [eiser] een brief van de eigenaresse overgelegd, genoemd onder 2.5. [eiser] voert aan dat hij met het inkomen dat hij door het werk als bedrijfsleider kan genereren, in aanvulling op zijn WAO-uitkering, in staat is binnen een afzienbare termijn van tien maanden het verschuldigde bedrag aan schadevergoedingsmaatregelen aan het CJIB te voldoen. [eiser] zou dan eenmalig een bedrag van EUR 1.500,00 betalen en maandelijks een bedrag van EUR 500,00.
4.2. De Staat stelt zich op het standpunt dat het CJIB de door [eiser] verzochte betalingsregeling(en) in redelijkheid heeft kunnen afwijzen. Daartoe voert de Staat onder meer het volgende aan.
Ten eerste is er tussen [eiser] en het CJIB in het verleden al een betalingsregeling tot stand gekomen, welke door [eiser] niet is nagekomen. Hierdoor is er weinig vertrouwen in de naleving door [eiser] van een nieuwe betalingsregeling.
Ten tweede dient in aanmerking te worden genomen dat, ook wanneer een betalingsregeling tot stand komt met betrekking tot de schadevergoedingsmaatregelen waarna [eiser] onmiddellijk in vrijheid wordt gesteld, in lijn met de taken en bevoegdheden van het Openbaar Ministerie, en meer in het bijzonder het CJIB, vervolgens direct zal worden overgegaan tot de executie van de vervangende hechtenis ten gevolge van de openstaande vorderingen ter zake de geldboetes. Dit zal feitelijk betekenen dat de vordering van [eiser] onder de door hem aangevoerde omstandigheden en gelet op zijn voorstel voor een betalingsregeling niet zal resulteren in zijn onmiddellijke invrijheidstelling. Het CJIB is slechts, vanuit zeer vergaande coulance overwegingen, bereid tot schorsing van de executie van de vervangende hechtenis voor de boetes en dergelijke, indien gelet op het totaalbedrag een aanzienlijk hoger bedrag ineens wordt voldaan en ook het maandelijks te betalen bedrag significant hoger is dan de voorgestelde EUR 250,00 althans EUR 500,00.
Ook overigens is de Staat van mening dat de door [eiser] voorgestelde betalingsregeling onvoldoende is onderbouwd en onvoldoende zekerheid biedt dat het totaal bedrag van
EUR 6.192,00 zal worden betaald, althans zal worden betaald binnen een redelijke termijn die in ieder geval al aanzienlijk langer is dan (in beginsel) wettelijk is toegestaan.
4.3. De voorzieningenrechter stelt voorop dat tussen partijen is komen vast te staan dat [eiser] momenteel vervangende hechtenis ondergaat voor de onherroepelijk geworden schadevergoedingsmaatregelen. Er is op dit moment geen sprake van vervangende hechtenis (in de periode volgend op de schorsing van de voorlopige hechtenis per 21 mei 2010) voor de onherroepelijke geldboetes. Wel is reeds, zo is ter zitting door de Staat aangevoerd en niet of onvoldoende weersproken door [eiser], voorzien in de aansluitende uitvoering van de vervangende hechtenis voor de geldboetes. Uit de door de Staat als productie 9 overgelegde registratiekaart van [eiser] blijkt dat zodra de vervangende hechtenis voor de schadevergoedingsmaatregelen per 2 september 2010 zal eindigen, een aanvang wordt genomen met de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis voor de geldboetes.
4.4. Verder wordt vooropgesteld dat in het wettelijke stelsel besloten ligt dat een veroordelende beslissing van de strafrechter, waartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat, niet alleen mag maar ook moet worden ten uitvoer gelegd. In opdracht van het openbaar ministerie is het CJIB belast met de executie van onder meer schadevergoedingsmaatregelen. Uit artikel 561 van Strafvordering (Sv) volgt dat betaling van een schadevergoedingsmaatregel in beginsel zo spoedig mogelijk wordt voldaan, in ieder geval binnen twee jaar en drie maanden na de dag waarop het vonnis voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden (artikel 561 lid 4). De wijze waarop het CJIB deze maatregelen ten uitvoer legt, is neergelegd in de ‘Aanwijzing executie (vervangende) vrijheidsstraffen, taakstraffen van meerderjarigen, geldboetes, schadevergoedings- en ontnemingsmaatregelen, Europese geldelijke sancties en toepassing voorwaardelijke invrijheidsstelling’ (Staatscourant 23 juni 2008, nr. 118). In de Aanwijzing is ten aanzien van betalingregelingen opgenomen dat de verantwoordelijkheid voor het aangaan hiervan, waaronder uitstel van betaling, exclusief is voorbehouden aan het CJIB, alsmede dat het CJIB in beginsel geen afbetalingsregelingen treft, tenzij een verzoek om een betalingsregeling op grond van bijzondere omstandigheden gehonoreerd kan worden. Het CJIB is te dien aanzien in beginsel gehouden de termijn van 27 maanden, als genoemd in artikel 561 lid 4 Sv, in acht te nemen. Verder wordt een verzoek tot het treffen van een betalingsregeling in beginsel niet in behandeling genomen indien de veroordeelde daarvoor reeds de vervangende hechtenis ondergaat.
4.5. Uit het bovenstaande volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat het CJIB op grond van het bepaalde in de Wet en de Aanwijzing de ruimte heeft ook in de fase van executie van de schadevergoedingsmaatregel nog een verzoek tot het treffen van een betalingregeling te honoreren. Wel dient sprake te zijn van een bijzondere omstandigheid en een serieus te nemen betalingsregeling, in die zin dat alsnog binnen afzienbare tijd het gehele bedrag wordt voldaan. Deze ruimte van het CJIB, om onder voorwaarden betalingsregelingen te honoreren, strookt met de ratio van de schadevergoedingsmaatregel, welke herstel beoogt van de rechtmatige toestand door betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
In onderhavige zaak ligt ter beoordeling voor of het CJIB de door [eiser] verzochte betalingsregeling diende te honoreren nu de vervangende hechtenis voor de schadevergoedingsmaatregelen reeds haar aanvang had genomen.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
4.6. De executie van de vervangende hechtenis vormt het sluitstuk van het inningstraject van de schadevergoeding door de Staat ten behoeve van het slachtoffer. Daarmee eindigt de verplichting van de Staat om tot inning van de schadevergoeding te komen, met dien verstande dat de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis de verplichting tot schadevergoeding niet opheft. Hieruit volgt dat zodra de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis in het kader van de schadevergoedingsmaatregel een aanvang heeft genomen, in beginsel geen ruimte bestaat voor het aangaan van een betalingsregeling.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan de ratio van de schadevergoedingsmaatregel echter met zich brengen dat indien sprake is van zeer bijzondere omstandigheden, een serieus verzoek tot een betalingsregeling door het CJIB in redelijkheid niet mag worden afgewezen, ook als de vervangende hechtenis reeds een aanvang heeft genomen. Van een zeer bijzondere omstandigheid kan sprake zijn als zich eerst tijdens de vervangende hechtenis nieuwe feiten en omstandigheden voordoen, waaruit blijkt dat sprake is van een zodanige verandering in de financiële situatie van veroordeelde dat, in tegenstelling tot de situatie daarvoor, betaling van het gehele bedrag binnen afzienbare tijd alsnog haalbaar is.
4.7. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat zich in onderhavige situatie geen zeer bijzondere omstandigheid voordoet, op grond waarvan het CJIB het meest recente verzoek van [eiser] tot het treffen van een betalingregeling diende te beoordelen. Daarbij acht de voorzieningenrechter met name de volgende omstandigheden van belang:
- ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is gebleken dat [eiser] ook
voorafgaand aan de voorlopige hechtenis in februari 2010 inkomen genoot (uit
werkzaamheden welke hij verrichtte in [bedrijfsnaam]), zodat van een nieuw feit of
omstandigheid geen sprake is. Dat het inkomen gelet op de functie van bedrijfsleider
hoger zal liggen dan het eerder genoten inkomen, doet daaraan niet af;
- voorts is ter gelegenheid van de mondelinge behandeling gebleken dat door Van
Oven niet eerder is voldaan aan betalingsverzoeken afkomstig van het CJIB en ten
aanzien van de schadevergoedingsmaatregelen de wettelijke termijn voor betaling reeds
geruime tijd is verstreken. Zelfs een reeds eerder tussen partijen getroffen
betalingsregeling is door [eiser] (geheel) niet nagekomen;
- ten derde is gebleken dat het [bedrijfsnaam], waar [eiser] in dienst zou treden, in
een (financieel) zeer onzekere situatie verkeert. Hierdoor is het de vraag of, zou er al
sprake zijn van een zeer bijzondere omstandigheid, de activiteiten van [eiser]
voldoende zouden zijn om het café te behoeden voor een faillissement. Nu het café ook
geen zekerheid kan bieden met betrekking tot de betaling van [eiser], is
onvoldoende aannemelijk geworden dat [eiser] zijn aanbod maandelijkse
EUR 500,00 te betalen, kan (blijven) voldoen tot het totaal bedrag is voldaan.
4.8. Door [eiser] is nog aangevoerd dat tevens sprake is van een nieuwe omstandigheid nu hij inmiddels een vaste relatie heeft en gedurende zijn detentie tot inkeer is gekomen en toezegt een eventuele betalingsregeling na te zullen komen.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan het feit dat [eiser] inmiddels een vaste
relatie heeft niet als nieuwe omstandigheid gelden, nu deze relatie blijkens hetgeen ter
zitting is aangevoerd reeds bestond ten tijde van de voorlopige hechtenis in februari 2010.
Ook de omstandigheid dat [eiser] gedurende detentie tot inkeer is gekomen vormt naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan het CJIB een betalingsregeling in behandeling dient te nemen, althans dient te honoreren.
4.9. Daargelaten het voorgaande overweegt de voorzieningenrechter dat afwijzing van de vorderingen reeds om die reden is aangewezen, omdat is gebleken dat na een schorsing van de vervangende hechtenis voor de schadevergoedingsmaatregel, de directe tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis voor het grote aantal geldboetes, dat door [eiser] onbetaald is gelaten, is voorzien. De toewijzing van de vordering van [eiser] zou er daarom noodzakelijkerwijs op neer komen dat de Staat wordt gedwongen ook de vervangende hechtenis voor de geldboetes te schorsen en daarvoor bestaat geen aanleiding, omdat de ratio met betrekking tot de schadevergoedingsmaatregel niet geldt voor geldboetes. Dit betekent dat een besluit tot schorsing van de executie van de schadevergoedingsmaatregel alleen daarom al te ver zou strekken.
4.10. Een en ander leidt tot het voorlopig oordeel dat er onvoldoende aanleiding is te concluderen dat de Staat de betalingsregeling in redelijkheid had moeten honoreren.
De vorderingen zullen daarom worden afgewezen.
4.11. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Staat worden begroot op:
- vast recht EUR 263,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal EUR 1.079,00
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de Staat der Nederlanden tot op heden begroot op EUR 1.079,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Slootweg en in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2010.?