RECHTBANK UTRECHT
Sector kanton
zaaknummer: 661821 AC EXPL 09-8723 LH 464
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiseres],
eisende partij,
gemachtigde: mr. J. Bel,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Yves Rocher Nederland B.V.,
gevestigd te Soest,
verder ook te noemen Yves Rocher,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. D. Brouwer.
Het verloop van de procedure
[eiseres] heeft een vordering ingesteld.
Yves Rocher heeft geantwoord op de vordering.
[eiseres] heeft voor repliek en Yves Rocher heeft voor dupliek geconcludeerd.
Hierna is uitspraak bepaald.
1.1. [eiseres], geboren op [geboortedatum], is van 1 december 1995 tot en met 31 december 2006 in dienst geweest van Yves Rocher, laatstelijk in de functie van Operator Controlpack. De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor minimaal 80 en maximaal 160 uren per maand. Voor de minimaal gegarandeerde arbeidsomvang per maand (van 80 uren) heeft het loon laatstelijk € 823,12 bruto (exclusief vakantiebijslag) bedragen.
1.2. Om bedrijfseconomische redenen heeft Yves Rocher in 2006 besloten haar distributie-activiteiten naar het buitenland te verplaatsen. Hierdoor kwamen in haar vestiging te Soest 63 van de 118 arbeidsplaatsen (daaronder die van [eiseres]) te vervallen. Teneinde de gevolgen op te vangen die de reorganisatie voor het getroffen personeel zou hebben, is Yves Rocher op 4 juli 2006 met FNV Bondgenoten de ‘Sociale Begeleidingsregeling Yves Rocher Nederland B.V.’ (hierna te noemen het Sociaal Plan) overeengekomen. Artikel 19 van het Sociaal Plan bepaalt: ‘1. De werkgever verstrekt aan de boventallige werknemer voor wie geen andere passende functie beschikbaar is en aansluitend aan de beëindiging van de arbeidsovereenkomst werkloos wordt, een eenmalige ontslagvergoeding (-). 2. De hoogte van de ontslagvergoeding zal worden vastgesteld op basis van de leeftijd van de werknemer, het aantal jaren dat de werknemer bij de werkgever in dienst is geweest en de hoogte van het laatstgenoten bruto maandsalaris. De toe te passen berekeningswijze luidt als volgt. a. Aantal (gewogen) dienstjaren (-). b. Basisvergoeding. De hoogte van de basisvergoeding bedraagt het laatstgenoten bruto maandsalaris, vermeerderd met vaste en overeengekomen (bruto) looncomponenten, zoals vakantietoeslag. 3. De hoogte van de ontslagvergoeding is gelijk aan het aantal (gewogen) dienstjaren vermenigvuldigd met de basisvergoeding, ofwel A x B. (-)’ In artikel 2 onder 6 van het Sociaal Plan is het begrip ‘bruto maandsalaris’ gedefinieerd als ‘het overeengekomen maandinkomen’.
1.3. Nadat het CWI te Amersfoort op 21 juli 2006 ontslagvergunning had verleend, heeft Yves Rocher de arbeidsovereenkomst met [eiseres] op 27 juli 2006 opgezegd. De opzegging geschiedde tegen 1 januari 2007, omdat [eiseres] te kennen had gegeven tot de sluiting van de expeditieafdeling te willen doorwerken. In de opzeggingsbrief heeft Yves Rocher aan [eiseres] bevestigd dat het Sociaal Plan op haar van toepassing is. Op de ontslagvergoeding zou Yves Rocher ‘(i)n het eindgesprek in december (-) terugkomen.’
1.4. Omstreeks begin augustus 2006 hebben partijen met elkaar gesproken over de referteperiode die bij de berekening van het (de hoogte van de ontslagvergoeding mede bepalende) bruto maandsalaris in acht zou worden genomen. Waar Yves Rocher aanvankelijk voornemens was uit te gaan van het gemiddelde maandsalaris over de laatste vijf jaren, waarbij de ‘piekmomenten’ buiten beschouwing zouden worden gelaten, heeft [eiseres] hiertegen bezwaar gemaakt, omdat dan de jaarlijks in dezelfde perioden terugkerende ‘piekmomenten’ ten onrechte bij de berekening van het gemiddelde maandsalaris niet zouden meewegen. Met het voorstel van [eiseres] om uit te gaan van het gemiddelde maandsalaris over veertien maanden en daarbij ook deze ‘pieken’ mee te rekenen, heeft Yves Rocher ingestemd.
1.5. Omdat in de periode van augustus tot en met december 2006 het dienstverband met andere personeelsleden (voortijdig) is beëindigd, heeft [eiseres] in de laatste vijf maanden van haar dienstverband (veel) meer uren gewerkt dan zij gewoon was.
1.6. Yves Rocher heeft aan [eiseres] een ontslagvergoeding van € 20.485,30 bruto betaald, daarbij uitgaande van 20,5 gewogen dienstjaren en een gemiddeld maandsalaris over de maanden juni 2005 tot en met juli 2006 van € 999,28 bruto (inclusief vakantiebijslag). Ook nadat zij door [eiseres] was aangemaand om bij de berekening van de ontslagvergoeding uit te gaan van een gemiddeld bruto maandsalaris van € 1.182,-- (exclusief vakantiebijslag), heeft Yves Rocher de vergoeding niet naar boven willen bijstellen.
De vordering en de standpunten van partijen
2.1. [eiseres] vordert de veroordeling van Yves Rocher om aan haar te voldoen € 6.384,18, bestaande uit € 5.684,18 bruto aan onbetaald gebleven ontslagvergoeding en € 700,-- aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de verschuldigdheid, met veroordeling van Yves Rocher in de proceskosten.
2.2. [eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat haar op grond van artikel 19 van het Sociaal Plan een ontslagvergoeding toekomt, berekend op basis van het gemiddelde maandsalaris over de laatste veertien maanden van haar dienstverband, derhalve over de maanden november 2005 tot en met december 2006. Dit volgt uit een taalkundige uitleg van artikel 19 lid 2 van het Sociaal Plan, dat de ontslagvergoeding stelt op het product van het aantal gewogen dienstjaren en ‘het laatstgenoten bruto maandsalaris’. Omstreeks begin augustus 2006, toen voorzienbaar was dat [eiseres] in de maanden daarna meer zou werken, hebben partijen de referteperiode in overleg gesteld op de laatste 14 maanden van het dienstverband, en niet - zoals Yves Rocher stelt - op de laatste 14 maanden vóór augustus 2006. Dit strookt met het feit dat de ontslagvergoeding pas in december 2006 werd, en kon worden, berekend. Dat het moest gaan om een representatieve periode en dat daarom de maanden augustus tot en met december 2006 buiten beschouwing dienden te blijven, is Yves Rocher pas na de beëindiging van het dienstverband gaan betogen. Voor [eiseres] vormde de ontslagvergoeding, berekend naar het gemiddeld hogere salaris over de laatste 14 maanden van haar dienstverband, een compensatie voor het nadeel dat zij (gezien de wijziging van de Werkloosheidswet in oktober 2006) ondervond doordat zij niet - zoals een aantal collega’s - heeft geopteerd voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst tegen een datum, gelegen vóór 1 oktober 2006.
3. Yves Rocher betwist de vordering. Artikel 19 lid 2 van het Sociaal Plan en de daarin voorkomende woorden ‘het laatstgenoten bruto maandsalaris’ moeten worden uitgelegd volgens de in de rechtspraak ontwikkelde zogenoemde ‘CAO-maatstaf’. Omdat artikel 2 onder 6 van het Sociaal Plan het begrip ‘bruto maandsalaris’ definieert als ‘het overeengekomen maandinkomen’, alsmede omdat artikel 19 lid 2 onder b van het plan ‘vaste en overeengekomen (bruto) looncomponenten’ onder het laatstgenoten bruto maandsalaris begrijpt, moet onder het ‘laatstgenoten’ salaris naar objectieve maatstaven worden verstaan het laatstgenoten overeengekomen salaris, zodat niet-structurele loonbestanddelen daaronder niet vallen. Dit strookt met het rechtsvermoeden van artikel 7:610b BW. Yves Rocher heeft voorts nadrukkelijk bedongen dat de laatste vijf maanden van het dienstverband van [eiseres], waarin zij voorzienbaar veel meer zou werken, niet in de afgesproken referteperiode van 14 maanden zouden worden begrepen, omdat de arbeidsomvang in die periode een sterk vertekend beeld zou geven. In de maanden augustus tot en met december 2006 maakte [eiseres] (boven het contractueel gegarandeerde minimum van 80 uren per maand) gemiddeld ruim 70 meeruren per maand, terwijl dat gemiddelde in de periode van juni 2005 tot en met juli 2006 op nog geen 10 meeruren lag.
De beoordeling van het geschil
4.1. Yves Rocher heeft bij haar conclusie van dupliek nog stukken in het geding gebracht. Omdat [eiseres] niet in de gelegenheid is geweest om daarop te reageren, zullen deze stukken niet ten nadele van [eiseres] in de beoordeling van het geschil worden betrokken.
4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat [eiseres] recht heeft op een ontslagvergoeding overeenkomstig het bepaalde in het Sociaal Plan dat Yves Rocher in juli 2006 heeft afgesloten met FNV Bondgenoten, van welke vakbond [eiseres] lid is. Partijen zijn het er ook over eens dat het aantal gewogen dienstjaren van [eiseres] 20,5 bedraagt en dat ter berekening van ‘het laatstgenoten bruto maandsalaris’, gezien het wisselende maandinkomen van [eiseres], een referteperiode van 14 maanden passend is, zodat daarin de jaarlijks terugkerende pieken worden meegewogen. De kern van het geschil betreft daarmee de vraag over welke periode (van 14 maanden) het gemiddeld door [eiseres] genoten maandsalaris moet worden bepaald dat - vermenigvuldigd met het aantal gewogen dienstjaren - resulteert in het bedrag van de verschuldigde ontslagvergoeding. [eiseres] meent dat het gemiddelde maandsalaris over de periode van november 2005 tot en met december 2006, zijnde de laatste 14 maanden van haar dienstverband, in aanmerking moet worden genomen, terwijl Yves Rocher meent dat de referteperiode de maanden juni 2005 tot en met juli 2006 beslaat, zodat bij de berekening van de ontslagvergoeding de extra meeruren die [eiseres] vanwege het verminderende personeelsbestand vanaf augustus 2006 tot de sluiting van haar afdeling heeft gemaakt buiten beschouwing blijven. De kantonrechter overweegt het volgende.
4.3. Waar [eiseres] haar vordering allereerst baseert op artikel 19 lid 2 van het Sociaal Plan, wordt voorop gesteld dat bij de uitleg van een sociaal plan als het onderhavige, ook indien deze niet als een collectieve arbeidsovereenkomst kan worden aangemerkt, als uitgangspunt geldt dat in beginsel de bewoordingen daarvan, gelezen in het licht van de gehele tekst van het sociaal plan, van doorslaggevende betekenis zijn (vgl. HR 17 september 1993 NJ 1994,173 en HR 26 mei 2000 JAR 2000,151). De uitleg dient te geschieden naar objectieve maatstaven, waarbij onder meer acht kan worden geslagen op de elders in het sociaal plan gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden (vgl. HR 31 mei 2002 JAR 2002,153). Weliswaar is in praktisch opzicht de taalkundige betekenis die de bewoordingen, gelezen in de context van dat geschrift als geheel, in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben, bij de uitleg van groot belang, maar mede betekenis komt toe aan de ratio van de betreffende regeling, de redelijkheid van de uitkomst en de mate waarin de uitleg past binnen het systeem van de regeling als geheel, waarvan de bepaling waarop een beroep wordt gedaan deel uitmaakt (vgl. HR 20 februari 2004 NJ 2005, 493).
4.4. Gezien deze in de rechtspraak ontwikkelde ‘CAO-norm’ is enerzijds de taalkundige uitleg die [eiseres] aan het bepaalde in artikel 19 lid 2 van het Sociaal Plan en de daarin vervatte woorden ‘het laatstgenoten bruto maandsalaris’ wenst te geven, niet houdbaar. Zoals uit het partijdebat blijkt, laat het Sociaal Plan in de situatie van een zogenoemd ‘min-max-contract’ ruimte voor verschillende interpretaties. Met een grammaticale uitleg van de gebruikte bewoordingen kan daarom niet worden volstaan. Waar [eiseres] haar vordering niet baseert op het door haar in de maand december 2006 genoten salaris, heeft zij klaarblijkelijk ook zelf de onredelijkheid daarvan ingezien. Anderzijds kan ook Yves Rocher niet worden gevolgd in haar uitleg aan de hand van de elders in het Sociaal Plan gekozen formuleringen. Zij ziet eraan voorbij dat in artikel 2 onder 6 alleen het begrip ‘bruto maandsalaris’ wordt gedefinieerd, maar deze definitiebepaling geen uitsluitsel geeft over de wijze waarop de term ‘laatstgenoten’ in artikel 19 lid 2 aanhef van het Sociaal Plan in dit geval moet worden verstaan. Ook aan het feit dat artikel 19 lid 2 onder b ertoe leidt dat bij de berekening van de ontslagvergoeding, behalve het laatstgenoten bruto maandsalaris, ook de vaste overeengekomen looncomponenten meetellen, valt geen aanwijzing ten gunste van het standpunt van Yves Rocher te ontlenen. Daaruit volgt immers niet dat bij de vaststelling van de hoogte van het maandsalaris slechts het bedongen basissalaris in aanmerking komt. Daartegen verzet zich het gebruik van de term ‘laatstgenoten’, dat naar algemeen spraakgebruik ziet op hetgeen feitelijk is betaald. Overigens moet ook het loon dat [eiseres] toekwam voor de door haar gewerkte meeruren (boven het gegarandeerde minimum van 80 uren per maand) als overeengekomen maandsalaris worden aangemerkt.
4.5. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de partijen bij het Sociaal Plan, Yves Rocher en FNV Bondgenoten, kennelijk niet - althans niet kenbaar - hebben stilgestaan bij de vraag op basis van welk loonbedrag de ontslagvergoeding van een werknemer met een wisselend arbeidspatroon, zoals [eiseres], moet worden berekend. Yves Rocher en [eiseres] hebben dit omstreeks begin augustus 2006 onder ogen gezien en zijn met elkaar in overleg getreden over een passende referteperiode. Zij hebben die in overleg gesteld op 14 maanden. De achterliggende gedachte hierbij was dat partijen het redelijk en billijk vonden dat bij de berekening van de aan [eiseres] toekomende ontslagvergoeding ook het loon in de jaarlijks terugkerende ‘piekmomenten’ zou meetellen. In zoverre hebben partijen gezamenlijk invulling gegeven aan de leemte die het Sociaal Plan liet en aan de redelijkheid en aannemelijkheid van het rechtsgevolg dat naar hun beider mening het Sociaal Plan voor hun rechtsbetrekking behoorde te hebben.
4.6. De aanleiding voor de afspraak die partijen omstreeks begin augustus 2006 met elkaar hebben gemaakt, was het verschil van mening over de lengte van de referteperiode en over het meetellen van (het loon bij) structurele pieken. De kantonrechter gaat enerzijds voorbij aan de stelling van [eiseres] dat tevens is overeengekomen dat de laatste vijf maanden van haar dienstverband in de referteperiode waren begrepen. Dat volgt niet - zonder meer - uit het feit dat Yves Rocher eerst in december 2006 op de ontslagvergoeding wilde terugkomen. Het door [eiseres] gedane bewijsaanbod is in uiterst algemene bewoordingen gesteld, en wordt als onvoldoende gespecificeerd gepasseerd. De kantonrechter gaat er anderzijds veronderstellenderwijs vanuit dat evenmin uitdrukkelijk is afgesproken, zoals Yves Rocher stelt maar [eiseres] betwist, dat het bij de referteperiode ging om de 14 maanden voorafgaand aan augustus 2006. Het wordt er daarom voor gehouden dat, ofschoon begin augustus 2006 voor partijen voorzienbaar was dat [eiseres] in de rest van het jaar (veel) meer zou werken dan zij gewend was, de gevolgen daarvan voor de hoogte van de ontslagvergoeding niet met zoveel woorden zijn geregeld.
4.7. Resteert de vraag hoe de afspraak die partijen omstreeks begin augustus 2006 over (de lengte van) de referteperiode - wèl - hebben gemaakt moet worden uitgelegd, in het bijzonder of [eiseres] daaraan het vertrouwen heeft mogen ontlenen dat de referteperiode de maanden november 2005 tot en met december 2006 zou betreffen. Bij de beantwoording van deze vragen komt het aan op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (HR 13 maart 1981 NJ 1981,635). Anders dan [eiseres] kennelijk meent, is dit iets anders dan dat het voor Yves Rocher begin augustus 2006 voorzienbaar was dat zij in de rest van het jaar meer zou werken dan zij gewoon was te doen.
4.8. De kantonrechter acht het bij bedoelde uitleg van doorslaggevende betekenis dat partijen in verband met de berekening van de ontslagvergoeding een referteperiode hebben willen afspreken die recht doet aan de schommelingen die [eiseres]’s arbeidsomvang (en daarmee haar loon) gezien haar arbeidsverleden vertoonde. Gelet op de gedachtewisseling van partijen begin augustus 2006 hebben zij gezocht naar een representatieve referteperiode, waarin de jaarlijks terugkerende piekdrukte was opgenomen. Hiermee is niet in overeenstemming dat [eiseres] er aanspraak op zou kunnen maken - of erop mocht vertrouwen - dat bij de berekening van haar ontslagvergoeding ook de periode die ten tijde van de gemaakte afspraak nog moest komen (de maanden augustus tot en met december 2006), en die geen representatief beeld van haar structurele arbeidsomvang gaf, zou meetellen. Gezien het in die periode gewerkte aantal meeruren en de bijzondere reden daarvan, gelegen in het vanwege de geplande sluiting slinkende personeelsbestand, moet de situatie in de laatste vijf maanden van het dienstverband als zo uitzonderlijk worden aangemerkt, dat deze bij de vaststelling van een representatieve referteperiode buiten beschouwing moeten blijven. Dat [eiseres], zoals zij stelt, uit was op een compensatie van het nadeel dat voor haar uit de gewijzigde WW voortvloeide, maakt dit niet anders, omdat niet is gesteld of gebleken dat zij zich over deze beweegreden indertijd jegens Yves Rocher heeft uitgelaten.
4.9. Op het voorgaande stuit de vordering af. [eiseres] wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de proceskosten.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van Yves Rocher, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 500,-- aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J.M. de Laat, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2010.