ECLI:NL:RBUTR:2010:BN0975

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
10 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
287039 / JE RK 10-1222
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot intrekking mandaat Bureau Jeugdzorg aan Leger des Heils

In deze zaak heeft de kinderrechter op 10 juni 2010 een verzoek behandeld van de moeder van drie minderjarigen om het mandaat van Bureau Jeugdzorg aan het Leger des Heils in te trekken. Dit verzoek is gebaseerd op artikel 1:254 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek. De moeder stelt dat het Leger des Heils de voortgang van de hulpverlening stagneert en dat er een gebrek aan vertrouwen is. De vader van de kinderen heeft bezwaar gemaakt tegen de wijziging en verzoekt de kinderrechter om de belangen van de kinderen voorop te stellen. Het Leger des Heils heeft ook bezwaar gemaakt en stelt dat de veiligheid van de kinderen gewaarborgd blijft, ongeacht de instelling die de ondertoezichtstelling uitvoert.

De kinderrechter heeft de procedure met gesloten deuren behandeld, waarbij de betrokken partijen aanwezig waren, waaronder de moeder, de minderjarigen, en vertegenwoordigers van het Leger des Heils en Bureau Jeugdzorg. De kinderrechter overweegt dat de ondertoezichtstelling eerder is verlengd en dat de moeder nu vraagt om de mandatering aan het Leger des Heils in te trekken. De kinderrechter concludeert dat er geen wettelijke grondslag is voor het intrekken van het mandaat, aangezien dit is gebaseerd op een mandaatbesluit dat aan Bureau Jeugdzorg is verleend.

De kinderrechter wijst het verzoek van de moeder af, omdat niet is aangetoond dat de wijziging in het belang van de kinderen zou zijn. De belangen van de kinderen staan voorop en de kinderrechter benadrukt het belang van samenwerking en vertrouwen tussen de betrokken partijen. De beslissing is openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 10 juni 2010 door de kinderrechter, met de griffier aanwezig.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
Vervanging gezinsvoogdij-instelling
zaaknummer: 287039 / JE RK 10-1222
beschikking van 10 juni 2010 van de kinderrechter met betrekking tot de minderjarigen:
[minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats], op [1995],
[minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats], op [1997],
[minderjarige 3], geboren te [geboorteplaats], op [2000],
kinderen van
[de vader], wonende te [woonplaats],
en
[de moeder], wonende te [woonplaats].
1. Verloop van de procedure
[de moeder] heeft op 11 mei 2010 verzocht de ondertoezichtstelling van voormelde minderjarige op te dragen aan Bureau Jeugdzorg Amersfoort.
Op 10 juni 2010 heeft de kinderrechter het verzoek ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld. Verschenen zijn:
- [minderjarige 1];
- mevrouw [de moeder], moeder van de minderjarigen;
- mevrouw J. Wimmenhoven, namens Leger des Heils;
- de heer A. Pijpker, namens Bureau Jeugdzorg Amersfoort;
- mr. M. Grinwis-Veldman, advocaat van de moeder.
2. Beoordeling van het verzochte
Bij beschikking van 11 februari 2010 van de kinderrechter te Utrecht is de ondertoezichtstelling met betrekking tot voormelde minderjarige met ingang van 12 februari 2010 verlengd voor de duur van een jaar, waarbij de uitvoering van de maatregel is opgedragen aan het Leger des Heils te Leusden.
De moeder heeft verzocht het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering op grond van artikel 1:254 lid 5 BW te ontheffen van haar taak en Bureau Jeugdzorg Amersfoort te benoemen als gezinsvoogdij-instelling.
De moeder heeft als argumenten aangevoerd dat zij en haar partner graag aan alles willen meewerken, maar dat het Leger des Heils de voortgang van de hulpverlening volledig laat stagneren, dat de verhoudingen tussen de moeder en haar partner enerzijds en Leger des Heils anderzijds ernstig zijn verstoord en dat er geen vertrouwen is. Overdracht naar Bureau Jeugdzorg zou volgens haar geen vertraging in de benodigde hulpverlening opleveren.
De vader heeft per brief gemotiveerd bezwaar gemaakt tegen de wijziging. Hij verzoekt onder meer aan de kinderrechter om naar de belangen van de kinderen te kijken en bij de beslissing hun rust, veiligheid en stabiliteit in acht te nemen.
Het Leger des Heils heeft ter terechtzitting eveneens gemotiveerd bezwaar gemaakt tegen de wijziging. Het Leger des Heils heeft aangegeven dat bij overdracht naar Bureau Jeugdzorg hetzelfde beleid gevoerd zou worden en dat ook bij Bureau Jeugdzorg de veiligheid van de kinderen voorop zou blijven staan. Door de overdracht ontstaat voorts vertraging door de inwerktijd en veel administratieve handelingen. Het Leger des Heils betwist dat er een gegronde reden zou zijn om deze zaak over te dragen.
Ter terechtzitting heeft Bureau Jeugdzorg zich bereid verklaard om de ondertoezichtstelling zelf uit te voeren, indien dat door de kinderrechter wordt opgedragen.
De kinderrechter overweegt als volgt.
Bij beschikking van 5 februari 2009 zijn deze kinderen onder toezicht gesteld van de Stichting Bureau Jeugdzorg, waarbij de uitvoering van de maatregel is opgedragen aan het Leger des Heils. Hiervoor werd de maatregel uitgevoerd door de Stichting Gereformeerde Jeugdbescherming. De ondertoezichtstelling is bij beschikking van 11 februari 2010 voor de duur van een jaar verlengd.
In feite vraagt de moeder nu om aan Bureau Jeugdzorg op te dragen om deze mandatering aan Leger des Heils terug te nemen, althans in te trekken. Dit verzoek kan echter niet gebaseerd worden op artikel 1:254 lid 5 BW. De opdracht aan Bureau Jeugdzorg om de uitvoering over te laten aan het Leger des Heils is immers gebaseerd op het mandaatbesluit. In het mandaatbesluit is geregeld dat de Stichting die een Bureau Jeugdzorg in stand houdt (als bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg), aan de directeuren van de instelling met een landelijk bereik zoals Leger des Heils mandaat, volmacht en machtiging kan verlenen tot het nemen van besluiten en het verrichten van (rechts)handelingen die betrekking hebben op de uitvoering van (onder andere) een (voorlopige) ondertoezichtstelling. Er bestaat derhalve geen wettelijke grondslag of toetsingskader waarbinnen deze mandatering door Bureau Jeugdzorg door de kinderrechter ongedaan kan worden gemaakt. Wel kan de kinderrechter Bureau Jeugdzorg verzoeken de maatregel zelf uit te voeren. In die zin wordt het verzoek van de moeder dus wel ontvankelijk verklaard voor een beoordeling door de kinderrechter, maar het toetsingskader van artikel 1:254 lid 5 BW kan enkel naar analogie worden toegepast.
Met betrekking tot de gronden waarop dit verzoek is gebaseerd overweegt de kinderrechter als volgt. Iedereen steunt het ingezette beleid en het daarbij behorende veiligheidsplan. De belangrijkste redenen voor het wijzigingsverzoek zijn het gebrek aan samenwerking tussen de moeder en haar partner enerzijds en de gezinsvoogd anderzijds, de moeilijke communicatie en het ontbreken van vertrouwen van de moeder en haar partner in het Leger des Heils.
De kinderrechter stelt de belangen van de betrokken kinderen voorop, zodat een ongestoorde continuïteit bij de uitvoering van het beleid en het veiligheidsplan gewaarborgd moeten worden. Uiteraard moeten daarbij de samenwerking en het vertrouwen in alle partijen zoveel mogelijk bevorderd worden. Hierin dienen de moeder en de partner en de gezinsvoogd wellicht nog meer in te investeren, wellicht door middel van gesprekken en/of betere of andere (vormen van) communicatie. Nu er eerder een wisseling van gezinsvoogdij-instelling is geweest, mede gebaseerd op dezelfde redenen van de kant van de moeder en haar partner, valt niet goed in te zien waarom wederom een wisseling nu wel tot een werkzame vertrouwensbasis zou leiden, terwijl het eerder niet is gelukt. De kinderrechter zal het verzoek afwijzen, nu onvoldoende gemotiveerd is gesteld of gebleken dat deze wijziging in het belang van de kinderen zou zijn.
3. Beslissing
De kinderrechter wijst het verzoek van de moeder af om Bureau Jeugdzorg te verzoeken het mandaat aan het Leger de Heils in te trekken.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 10 juni 2010 door mr. H.A. Gerritse, kinderrechter, in bijzijn van P.J. van der Linden als griffier.