ECLI:NL:RBUTR:2010:BN2131

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
20 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/710461- 10
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsvordering in verband met verduistering en witwassen

Op 20 juli 2010 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een ontnemingszaak onder parketnummer 16/710461-10. De zaak betreft een ontbindingsvordering die voortvloeit uit een eerdere veroordeling van de verdachte voor verduistering en witwassen. Tijdens de zitting heeft de officier van justitie de vordering gewijzigd, waarbij een bedrag van € 816.500,- werd vastgesteld als het totaal van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van medeplegen, maar dat het onduidelijk was welk deel van het bedrag aan de verdachte en welk deel aan de mededader kon worden toegerekend. Daarom heeft de rechtbank besloten het bedrag gelijkelijk te verdelen, waarbij de verdachte een bedrag van € 408.250,- werd toegerekend.

De rechtbank heeft de verplichting opgelegd aan de verdachte om dit bedrag aan de staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De beslissing is genomen na het horen van de verdachte, die werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.F. Vogel. De rechtbank heeft haar oordeel gebaseerd op de bevindingen uit het dossier, waaronder de aangifte en de banktransacties die de verdachte had uitgevoerd. De rechtbank concludeerde dat de verdachte voordeel had genoten door middel van de bewezen verklaarde feiten, en dat de transacties en kasopnamen die door de verdachte waren gedaan, voldoende bewijs boden voor de ontnemingsvordering.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/710461-10
beslissing van de rechtbank d.d. 20 juli 2010
in de ontnemingszaak tegen
[verdachte]
geboren op [1964] te [geboorteplaats]
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Niewegein
raadsman mr. R.F. Vogel, advocaat te Leusden
1 De procedure.
De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- de vordering, die binnen de in artikel 511b van het wetboek van strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt;
- het strafdossier onder parketnummer 16/710461-10 waaruit blijkt dat verdachte op 20 juli 2010 door de meervoudige kamer van de rechtbank Utrecht is veroordeeld terzake van verduistering en witwassen tot de in die uitspraak vermelde straf;
- de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting;
- de overige stukken;
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is de officier van justitie gehoord. De officier van justitie heeft ter zitting de vordering gewijzigd, in die zin dat de helft van het totaal verduisterde bedrag € 816.500,-., te weten € 408.250,- dient te worden toegewezen, nu er sprake is van medeplegen en onduidelijk is welk deel aan verdachte en welk deel aan de mededader kan worden toegerekend. Daarnaast is de verdachte gehoord, bijgestaan door raadsman mr. R.F. Vogel, advocaat te Leusden.
2 De beoordeling.
De rechtbank stelt vast dat verdachte voordeel heeft genoten door middel van de bij vonnis van 20 juli 2010 bewezen verklaarde feiten. De rechtbank baseert haar schatting van de hoogte van dat genoten voordeel op de navolgende bewijsmiddelen.
Uit de aangifte blijkt dat bij vier rekeninghouders van de ABN Amro-bank, geld van hun rekening is gehaald. De rekeningen van die rekeninghouders waren overgeheveld naar het rekeningencomplex van verdachte. Hierdoor kreeg verdachte toegang tot de betreffende rekeningen.
Eerst zijn twee rekeningen van rekeninghouder [C] overgeheveld naar verdachte. Vervolgens is op 30 maart 2009 middels een kasopname respectievelijk € 200.000,- en € 50.000,- van die rekeningen opgenomen op naam van verdachte. Verder is op 15 en 17 april 2009 telkens € 12.000,- overgeboekt van de rekeningen van [C] naar de rekening van verdachte. Daarnaast heeft verdachte op 15 april 2009 € 25.000,00 opgenomen van die rekeningen en tot slot is van een van die rekeningen nog € 6.500,- overgeboekt naar de rekening van verdachte.
Daarna is een rekening van rekeninghouder [A] overgeheveld naar het rekeningencomplex van verdachte. Op 20 april 2009 heeft verdachte middels een kasopname van die rekening € 200.000,- opgenomen.
Voorts zijn op 23 april 2009 rekeningen van rekeninghouders [B] en [D] overgeheveld naar het rekeningencomplex van verdachte. Diezelfde dag is door verdachte € 150.000,00 van de rekening van [D] opgenomen. Middels internet overboekingen is verder respectievelijk € 20.000,- en € 141.000,- van de rekening van [B] overgeboekt naar de rekening van verdachte.
Voornoemde overhevelingen en transacties worden ondersteund door rekeningafschriften, overzichten van bij- en afschrijvingen van de betreffende rekeningen en bonnen van de kasopnames.
Tot slot blijkt uit uidraaien van de bij- en afschrijvingen van de rekening van verdachte dat verdachte de naar zijn bankrekening overgeboekte bedragen heeft gepind.
Gelet op de inhoud van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat:
- aannemelijk is geworden dat rekeningen van vier verschillende rekeninghouders door verdachte en zijn medepleger (niet aannemelijk is geworden dat er sprake was van meer dan één medepleger) zijn overgeheveld naar veroordeelde, tevens rekeninghouder. Veroordeelde kreeg hierdoor de beschikking over die rekeningen;
- aannemelijk is geworden dat ten name van veroordeelde kasopnamen zijn gedaan van respectievelijk € 200.000,-, € 50.000,-, € 25.000,-, € 200.000,- en € 150.000,- van rekeningen van die rekeninghouders;
- aannemelijk is geworden dat overboekingen hebben plaatsgevonden van respectievelijk € 12.000,-, € 12.000,-, € 20.000,-, € 141.000,- en € 6.500,- van rekeningen van die rekeninghouders naar de rekening van verdachte;
- aannemelijk is geworden dat veroordeelde de naar zijn bankrekening overgeboekte bedragen heeft gepind.
Gelet op het vorenstaande stelt de rechtbank het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op een bedrag van € 200.000,- + € 50.000,- + € 25.000,- + € 200.000,- + € 150.000,- + € 12.000,- +€ 12.000,- + € 20.000,- + € 141.000,- + € 6.500,- = € 816.500,-.
Uit het dossier is niet gebleken van een concrete verdeling tussen de veroordeelde en zijn medepleger. De rechtbank zal het voordeel om die reden gelijkelijk verdelen. Aan verdachte dient een bedrag van € 408.250,- te worden toegerekend.
3 De beslissing.
De rechtbank stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 408.250,-.
Zij legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter grootte van € 408.250,-, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Deze beslissing is gegeven door mr. L.M.G. de Weerd, voorzitter, mr. R.P. den Otter en mr. R.P.G.L.M. Verbunt, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. G.C. de Vries en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 20 juli 2010.