ECLI:NL:RBUTR:2010:BN2141

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
13 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-600439-10 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P. Bender
  • L. Bakker-Splinter
  • R.P.G.L.M. Verbunt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing door twee of meer verenigde personen met een lagere straf opgelegd

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Utrecht op 13 juli 2010 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die samen met een medeverdachte heeft geprobeerd een fietser af te persen. De verdachte en zijn medeverdachte, beiden met bivakmutsen, hebben op 29 april 2010 de fietser bedreigd met een groot keukenmes en geprobeerd hem te dwingen om mee het bos in te gaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot afpersing, maar heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld en zijn spijt over de gebeurtenis. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 12 maanden geëist, maar de rechtbank heeft besloten om een lagere straf op te leggen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarde dat hij zich moet houden aan de voorschriften van de reclassering. Daarnaast is er een werkstraf van 80 uren opgelegd, die kan worden omgezet in 40 dagen hechtenis als deze niet naar behoren wordt uitgevoerd. De rechtbank heeft ook bepaald dat de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, in mindering wordt gebracht op de onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De uitspraak is gedaan in het belang van de verdachte, zodat hij zijn opleiding kan hervatten en zijn leven weer op de rails kan krijgen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600439-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 13 juli 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1989] te [geboorteplaats]
thans gedetineerd in de P.I. Utrecht, Huis van Bewaring, locatie Wolvenplein
raadsman mr. A.C.J. Nettenbreijers, advocaat te Veenendaal
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 29 juni 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
De zaak is gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de zaak tegen medeverdachte[medeverdachte] onder parketnummer 16/600440-10.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met de medeverdachte heeft geprobeerd een ander af te persen en/of heeft geprobeerd zich schuldig te maken aan diefstal met (bedreiging met) geweld van geld en goederen van die ander.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met zijn medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan poging tot afpersing van [slachtoffer].
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie, dat poging tot afpersing kan worden bewezen verklaard.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het feit, te weten poging tot afpersing, wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 29 juni 2010
- de aangifte van [slachtoffer], in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen op pagina 54-57 van het proces-verbaal, dossiernummer PL0920 2010107537-1, van politie regio Utrecht, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van 1 tot en met 108.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 29 april 2010 te De Bilt op de Soestdijkseweg Zuid op een tijdstip gelegen rond
00.40 uur ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld
[slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een of meer goed(eren) en/of een hoeveelheid geld toebehorende aan [slachtoffer], tezamen en in vereniging met een als volgt heeft gehandeld:
zijnde en/of hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader
terwijl zij beiden een bivakmuts droegen
- die op een tijdstip rond 00.40 uur over het fietspad fietsende [slachtoffer] de
weg versperd door voor die fiets te gaan staan en
vervolgens het stuur van de fiets van die [slachtoffer] vast te pakken en
- meermalen tegen die [slachtoffer] gezegd/geroepen: "Onmiddelijk mee het bos in
nu", althans telkens woorden van gelijke dreigend aard en/of strekking en
- die [slachtoffer] bij zijn armen (vast)gepakt en naar de grond geduwd
waardoor die [slachtoffer] met zijn fiets op de grond is gevallen en
- die [slachtoffer] aan zijn armen omhoog getrokken en die [slachtoffer] in de
richting van het bos getrokken en
- die [slachtoffer] een groot (keuken)mes getoond,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Als bijzondere voorwaarde heeft zij overeenkomstig het advies van de reclassering gevorderd dat verplicht reclasseringstoezicht wordt opgelegd, ook als dit inhoudt het volgen van een training Cognitieve Vaardigheden.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, die gelijk is aan de duur van de tijd, die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast kan een werkstraf worden opgelegd. Verdachte wil weer naar school gaan. Bij deze strafmodaliteit zal het komende schooljaar voor verdachte niet verloren gaan.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft een paar dagen voor Koninginnedag samen met zijn medeverdachte het plan bedacht om mensen te gaan beroven, zodat zij geld kregen om Koninginnedag te vieren. Hiervoor hebben zij bivakmutsen gemaakt. Op 29 april 2010 besloten zij om naar een plek te gaan waar ze konden schuilen en voorbijgangers konden beroven. Verdachte en zijn medeverdachte zijn, terwijl zij beiden een bivakmuts droegen, uit het bos op het fietspad gesprongen. Een voorbijkomende fietser is de weg versperd door voor de fiets te gaan staan en het stuur van de fiets vast te pakken. Vervolgens is geroepen:”Onmiddellijk mee het bos in nu”. Aan de fietser is een groot keukenmes getoond. De fietser weigerde echter om mee te gaan. Op een gegeven moment zijn verdachte en zijn medeverdachte weggerend.
Voor het slachtoffer moet het een angstwekkende ervaring zijn geweest. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van een dergelijke gebeurtenis nog lange tijd angstgevoelens ondervinden. Verdachte heeft zich dan ook schuldig gemaakt aan een ernstig feit. Een dergelijk feit rechtvaardigt een langdurige vrijheidsbenemende straf. De door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf is dan ook voorstelbaar.
Ten voordele van verdachte is rekening gehouden met de omstandigheid dat hij niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld. Op de zitting heeft verdachte spijt betuigd. Hij neemt verantwoordelijkheid voor zijn gedrag. Hij wil de confrontatie met het slachtoffer aangaan om zijn excuses aan te bieden. Verdachte heeft daarnaast verklaard dat hij veel geleerd heeft van de detentie. Hij is van plan om de opleiding te hervatten en een stageplek te gaan zoeken, zodat hij zijn leven weer op het juiste spoor krijgt. Volgens de reclassering is de kans op recidive laag.
Gelet op de hierboven genoemde persoonlijke omstandigheden ziet de rechtbank reden een lagere gevangenisstraf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk opleggen, zodat verdachte het komende schooljaar zijn opleiding kan hervatten. Als bijzondere voorwaarde zal de rechtbank verplicht reclasseringstoezicht opleggen, ook als dit inhoudt het volgen van de training Cognitieve Vaardigheden, zodat verdachte hulp en steun krijgt bij zijn voornemen om zijn leven weer op de rails te krijgen. Nu de rechtbank een lagere gevangenisstraf oplegt dan die de officier van justitie heeft gevorderd, ziet de rechtbank ter compensatie aanleiding tevens een werkstraf op te leggen voor de duur van 80 uren, te vervangen door 40 dagen hechtenis.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c,14d, 22c, 22d, 45, 47 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde
personen.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 4 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, ook als dit inhoudt het volgen van de training Cognitieve Vaardigheden;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd zo vaak als door Reclassering Nederland nodig wordt geacht bij Reclassering Nederland meldt.
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 80 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen;
Voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Bender, voorzitter, mr. L. Bakker-Splinter en mr. R.P.G.L.M. Verbunt, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.H.M. van Ek, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 13 juli 2010.