ECLI:NL:RBUTR:2010:BN2447
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verdelingsverzoek na echtscheiding en procedurele aspecten van de dagvaardingsprocedure
In deze zaak heeft de man een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank Utrecht, gericht op de verdeling van een gemeenschap van goederen die is ontstaan door het inmiddels ontbonden huwelijk met de vrouw. De rechtbank heeft de procedure beoordeeld en vastgesteld dat de regels van de dagvaardingsprocedure van toepassing zijn op de verdeling, zoals vastgelegd in artikel 3:185 van het Burgerlijk Wetboek en de artikelen 677 en verder van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering. De rechtbank heeft opgemerkt dat een verdeling niet kan worden ingeleid met een verzoekschrift, tenzij het als nevenverzoek bij een echtscheiding wordt gevraagd. Aangezien de echtscheidingsprocedure al geruime tijd was beëindigd, was deze weg niet meer open.
De rechtbank heeft de wetsgeschiedenis van het wetsvoorstel 27 554 in overweging genomen, maar kwam tot de conclusie dat deze niet bepalend was voor de uitleg van de relevante wetsbepalingen. De rechtbank heeft daarom besloten dat de procedure moet worden voortgezet volgens de regels van de dagvaardingsprocedure. De man werd opgedragen om het inleidende processtuk te verbeteren en aan te vullen, en dit aan de vrouw te laten betekenen voor de rol van 25 augustus 2010. De rechtbank heeft benadrukt dat de vrouw alleen via een advocaat verweer kan voeren.
De beschikking is gegeven door rechter mr. H.J.H. van Meegen, in aanwezigheid van griffier mr. N.I. Ganzevoort, en is openbaar uitgesproken op 14 juli 2010.