Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 270099 / HA ZA 09-1578
Vonnis van 18 augustus 2010
1. [eiser sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [eiser sub 2],
wonende te [woonplaats],
3. [eiser sub 3],
wonende te [woonplaats],
4. [eiser sub 4],
wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. D. Fasseur,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. J.C. Bolte.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagde] genoemd worden, dan wel afzonderlijk als [eiser sub 1], [eiser sub 2], [eiser sub 3] of [eiser sub 4] worden aangeduid.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 21 oktober 2009
- het proces-verbaal van comparitie van 22 januari 2010
- de akte van [eisers]
- de akte van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eisers] woont aan de [adres]. [gedaagde] woont aan de [adres]. De woningen van partijen bevinden zich naast elkaar in hetzelfde blok.
2.2. Naast de woning van [gedaagde] bevindt zich, deels op zijn perceel en deels op het perceel aan de [adres], een pad dat loopt langs zijn woning naar de [adres].
2.3. Op voornoemd pad was een erfdienstbaarheid van weg van en naar de [adres] gevestigd. Bij notariële akte van 15 september 1959 is het pad bestemd tot buurweg. Hierna zal dit pad worden aangeduid als ‘de buurweg’.
2.4. Achter de percelen van [eisers] (langs de achtertuinen) loopt ook een pad, haaks op de buurweg. Vanaf dat pad kan [eisers] via de buurweg uitwegen van en naar de [adres].
2.5. [eisers] kan de openbare weg ook bereiken via een pad naar de [adres]. Dit pad is circa 2 meter breed en sluit rechtlijnig aan op het pad gelegen aan de achtertuinen van [eisers] De uitweg naar de [adres] is eigendom van de gemeente.
2.6. [gedaagde] heeft in 2005 ten behoeve van een verbouwing aan zijn woning een aantal bouwhekken geplaatst op de buurweg waardoor de doorgang werd versmald tot 1.01 meter. Na voltooiing van de bouwwerkzaamheden resteerde een breedte van circa 1.20 meter. Deze breedte heeft de buurweg ten tijde van de onderhavige procedure nog steeds en vormt onderwerp van het geschil tussen partijen.
2.7. [eisers] heeft, na een gesprek met [gedaagde], bij brieven van 22 augustus 2008 en 9 oktober 2008 geprotesteerd tegen de versmalling van de buurweg en verzocht de buurweg terug te brengen in de oorspronkelijke staat. [gedaagde] heeft dat geweigerd.
3. Het geschil
3.1. [eisers] vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde], uitvoerbaar bij voorraad om:
1. binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis het pad dat bestemd is tot buurweg ten einde te dienen tot uitweg om te komen van en te gaan naar de [adres], terug te brengen tot een breedte van 2.01 meter en die breedte aan te houden totdat in gemeen overleg een andere breedte wordt overeengekomen, dan wel bij wet of rechterlijk vonnis een andere breedte wordt opgelegd,
2. zulks op straffe van een dwangsom van € 2.000,00 indien [gedaagde] daaraan geen gevolg geeft, alsmede een dwangsom van € 200,00 per dag dat [gedaagde] in gebreke blijft aan dit vonnis te voldoen
een en nader met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.2. [gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van
[eisers], althans tot afwijzing van hun vorderingen.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [eisers] stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] de buurweg niet zonder zijn toestemming mocht versmallen. Nu hij dat, ondanks de uitdrukkelijke weigering van de toestemming van [eisers], wel heeft gedaan heeft [gedaagde] hem beperkt in zijn recht van buurweg.
4.2. Artikel 719 (oud) BW bepaalde dat voetpaden, dreven of wegen aan verscheidene buren gemeen, en welke hun tot uitweg dienen, niet dan met gemene toestemming kunnen worden verlegd, vernietigt of tot een ander gebruik gebezigd, dan waartoe dezelfde bestemd zijn geweest.
4.3. In het huidige BW ontbreekt het instituut van de buurweg. Ingevolge artikel 160 Overgangswet worden de bestaande rechten, bevoegdheden en verplichtingen met betrekking tot buurwegen die vóór de inwerkingtreding van het huidige BW zijn ontstaan, gehandhaafd.
4.4. [gedaagde] betwist niet dat er sprake is van een buurweg als bedoeld in artikel 719 (oud) BW waaraan [eisers] zijn rechten ontleent, zodat dit ten processe vast staat. [gedaagde] betwist dat de breedte van de buurweg 2 meter was. Hij voert aan dat hij voor de verbouwing de breedte van de buurweg heeft opgemeten en dat die toen 1.78 meter breed bleek te zijn. [eisers] beaamt dit en stelt dat de buurweg in de loop der jaren door het aanbrengen van een isolerende muur bij de woningen van de [adres] is teruggebracht tot 1.80 meter. Dit gevoegd bij het feit dat [eisers] bewijs aanbiedt van het feit dat de buurweg vóór de plaatsing van de hekken door [gedaagde] 1.80 meter breed was, betekent dat de feitelijke grondslag zijn vordering om de buurweg terug te brengen tot 2.01 meter niet kan dragen. Gelet op het voorgaande zal in het onderhavige geding worden uitgegaan van een oorspronkelijke breedte van de buurweg van circa 1.80 meter.
Vereiste van voldoende belang
4.5. [gedaagde] voert aan dat [eisers] geen belang heeft bij zijn vordering tot verwijdering van de versmalling, nu het onder 2.5. genoemde pad naar de [adres] [eisers] een alternatieve uitweg van 2 meter breed biedt. In de optiek van [eisers] biedt de uitweg naar de [adres] hem echter onvoldoende garantie voor de toekomst. De gemeente kan immers als eigenaar van dat pad op ieder moment besluiten het te bebouwen, versmallen of anderszins te herbestemmen. Om die reden is en blijft [eisers] aangewezen op de buurweg naar de [adres].
4.6. De rechtbank moet constateren dat het onderhavige feitencomplex geen directe aanknopingspunten biedt voor [eisers]’ bezorgdheid of zijn mogelijkheid om via het pad naar de [adres] uit te wegen bestendig zal blijken. Hij voert geen feiten of omstandigheden aan waaruit blijkt van een reële dreiging dat die uitweg als zodanig zal komen te vervallen of zal worden versmald. Anderzijds kan de rechtbank de vrees van [eisers] evenmin als louter illusoir van de hand wijzen. Dit betekent dat [eisers] voldoende belang heeft bij de mogelijkheid om de openbare weg ([adres]) te kunnen bereiken via de buurweg. Het enkele feit dat [eisers] thans (nog) kan uitwegen via het pad naar de [adres], kan dan ook niet tot het oordeel leiden dat [eisers] ingevolge artikel 3:303 BW geen (voldoende) rechtens te respecteren belang heeft bij zijn vordering. Het verweer van [gedaagde] wordt derhalve op dit punt verworpen.
4.7. Daarmee komt de rechtbank toe aan het verweer van [gedaagde], dat
[eisers] met zijn vordering misbruik van zijn bevoegdheid maakt. [gedaagde] voert aan dat, ondanks de door hem aangebrachte versmalling, de buurweg nog voldoende ruimte aan [eisers] biedt om van en naar de [adres] te kunnen gaan. Onjuist is volgens [gedaagde] dat [eisers] door de versmalling niet langer via de buurweg met een aanhangwagen, rollator of rolstoel van en naar de [adres] kan gaan. De buurweg meet immers dezelfde breedte als het pad dat langs de tuinen van [eisers] voert: 1.20 meter. De poort die dat pad ontsluit is ook 1.20 meter breed. Volgens [gedaagde] wordt het recht van [eisers] om te kunnen gaan en komen via de buurweg naar de [adres] dan ook niet en zeker niet noemenswaardig beperkt. Dit geplaatst tegenover het nadeel dat [gedaagde] bij opheffing van de versmalling stelt te lijden, te weten de langsrazende scooters, heeft [eisers] in de ogen van [gedaagde] geen te respecteren rechtsbelang bij zijn vordering.
4.8. Artikel 3:13 BW bepaalt dat degene aan wie een bevoegdheid toekomt, haar niet kan inroepen voor zover hij die bevoegdheid misbruikt. Het gaat immers om het beginsel dat een rechthebbende ook bij de uitoefening van zijn bevoegdheid het belang van zijn naasten niet geheel uit het oog mag verliezen.
4.9. Partijen verschillen ten eerste van mening over de vraag of de buurweg smaller is dan het pad dat achter de percelen van [eisers] loopt. [eisers] stelt dat de buurweg smaller is dan het pad langs de tuinen. Hij verwijst daarbij naar de foto die als bijlage 1 aan het proces-verbaal van de comparitie is gehecht. Daarop zijn twee paaltjes ter weerszijden van het pad gewaarmerkt. Tussen die paaltjes is een breedte van 1.35 meter gemeten. Het hek waarmee het pad achter de percelen is afgesloten is weliswaar 1.20 meter breed, maar dit betreft slechts een plaatselijke versmalling. Daarvan ondervindt [eisers] naar eigen zeggen minder hinder dan van de versmalling over een langere afstand zoals bij de buurweg het geval is. [gedaagde] betwist dit en wijst er op dat zowel de buurweg als ook het pad langs de tuinen vier straattegels breed is. Dit betwist [eisers] op zijn beurt niet.
4.10. De rechtbank constateert dat de onder 4.9. genoemde foto duidelijk laat zien dat het pad in breedte varieert. Voorbij de gewaarmerkte paaltjes, ter hoogte van de haag, is het pad duidelijk smaller. Daar komt bij dat het hek dat het pad naar de tuinen ontsluit 1.20 meter breed is. Waar [eisers] in de buurweg van 1.20 meter breed een belemmering ziet om met een rollator of een rolstoel te passeren, vormen de breedte van het hek en het pad reeds een belemmering om de tuinen te bereiken. Gelet op de beperkte manoeuvreermogelijkheid van een aanhangwagen, valt niet in te zien hoe daarmee dat hek moet worden gepasseerd, om vervolgens via het pad van circa 1.20 meter breed de tuin in te kunnen draaien. Hetzelfde geldt voor een rollator en een rolstoel. Overigens hecht de rechtbank er aan op te merken dat een feit van algemene bekendheid is dat een rollator en een rolstoel doorgaans een deuropening (90 tot 100 centimeter) kunnen passeren. Niet valt in te zien dat de buurweg van 1.20 meter daartoe onvoldoende ruimte biedt.
4.11. Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] voor de aangebrachte versmalling van de buurweg rechtens toestemming van [eisers] nodig had. [gedaagde] heeft desalniettemin de buurweg zonder toestemming van [eisers] en zelfs tegen diens uitdrukkelijke wens in versmald. De rechtbank beseft dat [eisers] zich in zoverre gegriefd voelt door de handelwijze van [gedaagde]. Dit sluit echter niet uit dat, indien het nadeel dat [gedaagde] door het afbreken van de erfafscheiding zou lijden, zowel op zichzelf beschouwd als in zijn verhouding met het belang dat [eisers] met zijn vordering nastreeft, zo groot is dat, alle verdere omstandigheden in aanmerking genomen, [eisers] in redelijkheid niet tot uitoefening van zijn recht om opheffing van de versmalling te vorderen zou kunnen komen.
4.12. Voor [eisers] valt, door de beperkte toegangsbreedte van het hek en het pad achter de tuinen, bij toewijzing van zijn vordering geen ander voordeel te behalen, dan dat de buurweg over de gehele lengte (weer) 60 centimeter breder wordt. Dit voordeel, geplaatst tegenover het nadeel dat [gedaagde] daardoor zou lijden, is zeer gering. [gedaagde] heeft immers onweersproken gesteld dat een bredere buurweg ernstige overlast van voorbij razende scooters met zich brengt. Het doen afbreken van de erfafscheiding van [gedaagde] zou in de gegeven omstandigheden een fundamentele onevenwichtigheid creëren tussen dat zeer geringe voordeel voor [eisers] en het door [gedaagde] te lijden nadeel. Om die reden kan niet met recht worden verlangd dat [gedaagde] de buurweg terugbrengt tot een breedte van circa 1.80 meter.
4.13. Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen van [eisers] dienen te worden afgewezen.
4.14. [eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- vast recht € 262,00
- salaris advocaat 1.130,00 (2,5 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.392,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op EUR 1.392,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Phaff en in het openbaar uitgesproken op
18 augustus 2010.