zaaknummer: 699820 UE VERZ 10-782 IV
beschikking d.d. 17 augustus 2010
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [verzoeker],
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. P.W.H.M. Willems,
de stichting
Stichting Tobiasschool,
gevestigd te Zeist,
verder ook te noemen Tobiasschool,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. M.R.A. Dekker.
1. Het verloop van de procedure
[verzoeker] heeft op 17 juni 2010 een verzoekschrift ingediend.
Tobiasschool heeft een verweerschrift ingediend.
Het verzoek is ter zitting van 3 augustus 2010 behandeld.
Daarvan is aantekening opgemaakt.
Hierna is uitspraak bepaald.
2.1.[verzoeker], geboren op [1950], is sedert 1 augustus 1991 in dienst van Tobiasschool, laatstelijk als directeur. Het laatstgenoten brutoloon bedraagt € 5.031,57 bruto per maand incl. emolumenten.
2.2. [verzoeker] heeft vanaf 1991 zonder noemenswaardige problemen haar taken, aanvankelijk als leerkracht, later als directeur, verricht.
2.3. Tijdens de bestuursvergadering op 6 januari 2010 brengt het bestuur een factuur van [A] (hierna [A]) ter sprake. Deze factuur heeft betrekking op een begeleidings/coachingtraject van [verzoeker]. Het betreft een bedrag ad € 2.427,62. Het bestuur verzoekt [verzoeker] om opheldering te geven over deze factuur. Afgesproken wordt dat [verzoeker] een en ander uitzoekt.
2.4. Bij (aangetekende?) brief van 14 januari 2010 deelt Tobiasschool aan [verzoeker] onder meer mee:
‘Op de vraag aan u waar dit bedrag voor staat antwoordde u dat dit privé-kosten zijn die door de ziektekostenverzekering betaald worden.
In gesprekken daarna op donderdag 7 januari, 8 januari en 12 januari tussen u en bestuursleden is geprobeerd helderheid te krijgen over de gang van zaken en de reden waarom privé-kosten op naam van de school gefactureerd zijn.
U bent niet in staat geweest hierop voldoende antwoord te geven, reden waarom bij het bestuur het vertrouwen in u als directeur onder druk is komen te staan.
Daarom is ook uw tekeningsbevoegdheid en uw bevoegdheid om contractuele belangrijke beslissingen te nemen opgeschort tot een nader te bepalen datum.
Het bestuur is van mening, dat dit een ernstige situatie is die nader onderzocht dient te worden. We gaan ervan uit dat dit vooralsnog een incident is en dat noch uit het verleden, noch in de toekomst een zelfde feit aangetoond zal worden.
In dit kader hebben wij u in de gelegenheid gesteld een schriftelijke toelichting te geven over hetgeen is gebeurd, hoe een en ander mogelijk was alsmede hoe u denkt een en ander te gaan oplossen. Hierbij hebben wij u het handvat gegeven te overwegen slechts pedagogische taken te verrichten. Dit schrijven dient uiterlijk voor woensdag 20 januari 2010 in het bezit te zijn van de secretaris. Mevrouw [B].
(…)’
2.5. Enkele dagen later meldt [verzoeker] zich ziek wegens spanningen en een verwaarloosde griep.
2.6. Bij e-mail van 26 januari 2010 verzoekt de broer van [verzoeker], de heer [C], het bestuur om niet met de kwestie te wachten totdat [verzoeker] hersteld is. De heer [C] is bereid om met het bestuur in gesprek te gaan over de gerezen situatie zodat [verzoeker] zo snel mogelijk haar werk kan hervatten.
2.7. Het bestuur heeft hierop laten weten nog steeds een schriftelijke reactie van [verzoeker] te willen ontvangen.
2.8. In de probleemanalyse van de bedrijfsarts van 21 februari 2010 is onder meer te lezen:
‘In de eerst komende weken is er geen reële inzetbaarheid te verwachten. Advies is dat betrokkene hervat met 50% na de crocusvakantie.
De verwachting op langere termijn is dat betrokkene weer volledig inzetbaar zal zijn voor het werk. Indien bewust incident dit niet in de weg staat is het uitgangspunt dat betrokkene drie tot vier weken na hervatting het werk volledig zou kunnen oppakken.’
2.9. Bij brief van 25 februari 2010 nodigt Tobiasschool [verzoeker] uit voor een gesprek op maandag 1 maart 2010. Doel van het gesprek is te komen tot een plan van aanpak volgens de regels zoals door de Arbodienst bepaald en met de brief van 14 januari 2010 als basis.
2.10. Bij e-mail van 28 februari 2010 laat [verzoeker] weten nog niet in staat te zijn aan dit gesprek deel te nemen.
2.11. Bij aangetekende brief van 3 maart 2010 deelt Tobiasschool aan [verzoeker] onder meer mee dat zij nog immer niet schriftelijk haar zienswijze heeft gegeven op de door haar genoten begeleiding en coaching door [A]. Voorts wijst Tobiasschool [verzoeker] erop dat zij niet handelt als van een goed werknemer gevergd kan worden, nu zij niet ingaat op het verzoek om een schriftelijke verklaring over de genoten begeleiding en anderzijds niet ingaat op de uitnodiging om te praten over re-integratie. Aangekondigd wordt dat op korte termijn een nieuwe uitnodiging volgt om op het spreekuur van de bedrijfsarts te komen. Aansluitend volgt een uitnodiging van het bestuur.
2.12. Bij e-mail van 8 maart 2010 deelt de heer [C] Tobiasschool onder meer mee dat hij de opstelling van het bestuur ongepast vindt.
2.13. Op 9 maart 2010 rapporteert de bedrijfsarts dat [verzoeker] op dat moment volledig arbeidsongeschikt is op basis van overspanning. Het advies luidt om per 22 maart 2010 te hervatten op arbeidstherapeutische basis voor 8-10 uur per week voor een periode van twee weken.
2.14. Bij aangetekende brief van 11 maart 2010 deelt Tobiasschool mee dat zij van de Arbo-dienst heeft vernomen dat [verzoeker] in staat is om met Tobiasschool in overleg te treden. Tobiasschool nodigt [verzoeker] uit op vrijdag 19 maart 2010 om 08.30 uur. Agendapunt is de ontstane problematiek met betrekking tot de factuur van [A]. Aangekondigd wordt dat de bespreking in het kader van de re-integratieverplichting in een later stadium wordt gevoerd.
2.15. Bij e-mail van 14 maart 2010 (niet overgelegd) verzoekt [verzoeker] om uitstel van dit gesprek, omdat haar broer in het buitenland verblijft.
2.16. Bij aangetekende brief van 15 maart 2010 deelt Tobiasschool mee dat zij niet bereid is om het gesprek te verzetten.
2.17. Op 19 maart 2010 vindt de bespreking plaats. Het voltallige bestuur is aanwezig, hoewel dit niet was aangekondigd. [verzoeker] wordt bijgestaan door de heer [D] en haar dochter. Als productie 27 bij verzoekschrift heeft Tobiasschool een gespreksverslag overgelegd. Hierin is te lezen dat de heer [E] constateert dat [verzoeker] niet wil meewerken aan het re-integratieplan en dat er sprake is van werkweigering. Hij deelt tevens mee gebruikt te maken van de BZA, hetgeen betekent onmiddellijke stopzetting van het salaris, totdat er een gesprek gevoerd zal zijn. Hiertoe zal op een later moment een afspraak gemaakt worden. [verzoeker] wordt opgedragen haar sleutel van de school in te leveren.
2.18. Bij e-mail van 19 maart 2010 (productie 28 bij verzoekschrift) geeft [F] aan de heer [C] haar lezing op hetgeen besproken is op 19 maart 2010. Hieruit volgt dat [verzoeker] en Tobiasschool overeenstemming hadden over de hervatting op basis van 8 uur per week. Voorts volgt uit deze e-mail dat de heer [E] aan [verzoeker] heeft gevraagd: ‘leg ons nu eens wat er met die declaratie is gebeurd’ Hierop heeft [verzoeker] meegedeeld ‘dat ze het daar niet over wilde hebben, en dat dit gesprek alleen diende te gaan over de werkhervatting’. Ook heeft -aldus de e-mail van [F] - [verzoeker] verklaard dat ze het probleem heel graag wil oplossen, maar op een ander tijdstip en in aanwezigheid van haar broer.
2.19. Bij e-mail van 24 maart 2010 laat de heer [C] weten dat hij de gang van zaken tijdens het gesprek op 19 maart 2010 afkeurt. Hij stelt dat Tobiasschool in strijd met het beginsel van goed werkgeverschap handelt, door het ontrekken van de tekeningsbevoegdheid van [verzoeker], het laten inleveren van de sleutel, de dreiging om het salaris stop te zetten en het inschakelen van een jurist. Volgens de heer [C] maakt Tobiasschool zich schuldig aan intimidatie en schriftelijk geweld. De heer [C] kondigt aan dat [verzoeker] volledig is ingestort en dat er weer contact wordt opgenomen zodra zij enigszins is hersteld.
2.20. Bij aangetekende brief van 29 maart 2010 deelt Tobiasschool onder meer mee dat er op advies van de bedrijfsarts aandacht is geschonken aan het incident rondom de factuur.
Voorts wijst Tobiasschool [verzoeker] erop dat zij de re-integratiepogingen ondermijnt en in strijd met het bepaalde in artikel 7:660a BW handelt. Om deze reden heeft Tobiasschool besloten het salaris van [verzoeker] op te schorten, zolang de vertraging voortduurt. [verzoeker] wordt uitgenodigd om op 1 april 2010 het plan van aanpak op te stellen.
2.21. Bij e-mail d.d. 30 maart 2010 deelt [verzoeker] mee dat ze volledig is ingestort en verzoekt ze Tobiasschool om contact op te nemen met haar huisarts.
2.22. Op 12 april 2010 deelt de bedrijfsarts mee dat [verzoeker] volledig arbeidsongeschikt is op advies van de huisarts en psycholoog. Geadviseerd wordt om het incident met derden te bespreken en aansluitend een re-integratieplan te maken na het volgende spreekuur op 6 mei 2010.
2.23. Op 20 april 2010 sluiten partijen een mediationovereenkomst.
Het mediationtraject wordt zonder resultaat beëindigd.
2.24. Rond 12 april 2010 ontvangt Tobiassschool een brief van [verzoeker], gedateerd op 12 januari 2010 (productie 33 bij verzoekschrift) waarin zij de gevraagde toelichting geeft op de factuur van [A].
2.25. Op verzoek van [verzoeker] geeft UWV op 8 juni 2010 een deskundigenoordeel over de re-integratie-inspanningen van Tobiasschool.
Hierin is te lezen:
‘De werkgever heeft zeer veel gedaan, maar niet altijd het juiste
Men had bij gebleken weigering om tot een inhoudelijk gesprek te komen over het ‘ incident’, door moeten gaan met de opstelling van een PVA. Hierin had ook het voorwaardelijke gesprek in opgenomen kunnen worden en de verantwoordelijkheid van de WN had men hierin kunnen concretiseren. Op die manier was voor alle partijen duidelijk gebleken wie, wanneer, welke rol moet spelen en welke verantwoordelijkheid men behoort te nemen. Dit alles gericht op een duidelijke enkelvoudig te interpreteren doelstelling. Mogelijk had hiermee verdere escalatie ook kunnen worden voorkomen.’
3.1. [verzoeker] verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van verandering van omstandigheden, onder toekenning van een vergoeding gebaseerd op C=2. Zij voert daartoe - naast het hiervoor weergegeven feitencomplex - samengevat het volgende aan.
3.2. De ontstane situatie dient geheel te worden toegerekend aan Tobiasschool. Er is geen sprake van fraude aan de zijde van [verzoeker] en Tobiasschool heeft zich - gelet op het jaren lange uitstekende functioneren van [verzoeker] - ongekend hard en intimiderend opgesteld. Er is sprake van bijzonder slecht werkgeverschap. Gelet op het langer dienstverband, de leeftijd bij ontslag en de slechte arbeidsmarktpositie is C=2 gerechtvaardigd.
4.1. Tobiasschool heeft gemotiveerd verweer gevoerd op de inhoud waarvan hierna - voor zover van belang - zal worden ingegaan. Tobiasschool concludeert primair tot afwijzing van het verzoek en subsidiair tot toekenning van een vergoeding van maximaal € 25.358,93 bruto.
5.1. Voorop wordt gesteld dat, nu [verzoeker] ter gelegenheid van de mondelinge behandeling desgevraagd heeft verklaard geen heil te zien in voortzetting van het dienstverband, de arbeidsovereenkomst ontbonden wordt per 1 september 2010. Aan de orde is derhalve de vraag of aan [verzoeker], ten laste van Tobiasschool, een vergoeding toegekend dient te worden. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
5.2. [verzoeker] bepleit een vergoeding gebaseerd op C=2. Dit veronderstelt dat Tobiasschool ten aanzien van de ontstane situatie een ernstig verwijt te maken valt. Een van de verwijten die [verzoeker] de school maakt, ziet op de communicatie sinds 6 januari 2010. Tobiasschool heeft - aldus [verzoeker] - haar sindsdien bestookt met aangetekende en qua toon harde brieven. Dit was onnodig en strookte - aldus [verzoeker] - niet met haar jarenlange uitstekende functioneren.
5.3. Vast staat dat de communicatie tussen partijen na 6 januari 2010 een formeel karakter kreeg. Aanleiding hiervoor was het feit dat Tobiasschool [verzoeker] tijdens de bestuursvergadering op 6 januari 2010 confronteerde met een factuur van [A]. Omdat [verzoeker] tijdens deze vergadering de gewenste duidelijkheid niet kon verschaffen, kreeg zij de gelegenheid om deze alsnog schriftelijk te verstrekken. Ondanks de op 7, 8 en 12 januari 2010 gevoerde gesprekken, was het bestuur niet tevreden met tot dan toe door [verzoeker] gegeven toelichting. Uit de niet weersproken brief van 14 januari 2010 blijkt dat [verzoeker] tijdens de bespreking op 12 januari 2010 gezegd heeft dat het om privé-kosten ging die de verzekeraar zou vergoeden. Voorts staat vast dat de gewenste schriftelijke toelichting - gedateerd op 12 januari 2010, overgelegd als productie 33 bij verzoekschrift - niet al op 12 januari 2010 aan Tobiasschool is overhandigd, maar pas op of rond 12 april 2010. Onduidelijk is waarom deze schriftelijke toelichting zo lang op zich heeft laten wachten, nu voor [verzoeker] duidelijk moet zijn geweest dat het bestuur een heldere verklaring wenste. Dit klemt eens te meer nu [verzoeker] ervan uitging dat zij wel toestemming had om ook deze coach op kosten van de school in te schakelen. Nu de gewenste duidelijkheid uitbleef, zag het bestuur zich - naar de kantonrechter begrijpt - genoodzaakt om zich formeler te gaan opstellen. [verzoeker] heeft deze veranderde opstelling als intimiderend en stresserend ervaren. Zonder afbreuk te willen doen aan de emoties van [verzoeker], is het vanuit werkgevers perspectief niet ongebruikelijk om in een situatie als de onderhavige, te kiezen voor een formele benadering. Hierbij past het om de betrokken werknemer per aangetekende post te informeren en instrueren.
5.4. [verzoeker] verwijt Tobiasschool tevens dat zij op grove wijze de samenwerking heeft bedorven, zodat thans uitsluitend nog de ontbinding van de arbeidsovereenkomst resteert.
5.5. Deze benadering is naar het oordeel van de kantonrechter te eenzijdig. Op de eerste plaats gaat [verzoeker] voorbij aan de oorzaak van de ontstane frictie. De oorzaak is gelegen in het feit dat [verzoeker] - zonder formele toestemming - op kosten van de school een persoonlijk coach heeft ingeschakeld. Door er (in goed vertrouwen) vanuit te gaan dat de school ook de kosten voor deze coach ([A]) voor haar rekening zou nemen, heeft [verzoeker] het risico genomen, dat het bestuur haar op enig moment ter verantwoording zou roepen. Dit risico heeft zich vervolgens op 6 januari 2010 verwezenlijkt. Op de tweede plaats blijkt uit de overgelegde en hiervoor weergegeven correspondentie dat Tobiasschool [verzoeker] meerdere malen heeft uitgenodigd om opheldering te (komen) geven en te praten over re-integratie. Toen partijen eindelijk een afspraak hadden op 19 maart 2010, gaf [verzoeker] te kennen alleen te willen praten over re-integratie. Dit, terwijl Tobiasschool bij de brief van 11 maart 2010 aan [verzoeker] had meegedeeld dat de ontstane problematiek met betrekking tot de factuur van [A] op de agenda zou staan. Aldus had [verzoeker] zich op dit punt kunnen voorbereiden. Daar staat tegenover dat [verzoeker] op 19 maart 2010 onaangenaam werd verrast door de - onaangekondigde - aanwezigheid van het voltallige bestuur. Dit heeft bij [verzoeker] kennelijk een gevoel van onveiligheid te weeg gebracht. Uit het verslag van dit gesprek volgt voorts dat [verzoeker] verklaard heeft graag aan het werk te willen. De conclusie van de heer [E] dat [verzoeker] niet wil meewerken aan het re-integratieplan is dan ook niet juist. Integendeel, [verzoeker] wilde graag meewerken aan re-integratie, maar wilde die dag niet praten over de factuur. Nu de bedrijfsarts herhaaldelijk heeft geadviseerd om eerst te praten over ‘het incident’ alvorens te hervatten, ontstond er een patsstelling. Desalniettemin had het bestuur zich op 19 maart 2010 jegens [verzoeker] aanmerkelijk constructiever kunnen opstellen. Het bestuur wist immers al dat [verzoeker] uitsluitend in aanwezigheid van haar broer over de factuur wenste te praten en dat haar broer op 19 maart 2010 verhinderd was. Er was bovendien voldoende reden om op constructieve wijze een vervolgafspraak te maken, nu er overeenstemming bestond over het re-integratietraject. Om onduidelijke redenen heeft het bestuur bij monde van de heer [E] de situatie laten escaleren, door te dreigen met stopzetting van het salaris. Tevens werd [verzoeker] gesommeerd om ter plekke haar sleutel in te leveren. Deze disciplinaire maatregelen waren - mede gelet op het jarenlange goede functioneren van [verzoeker] - onnodig diffamerend en derhalve in strijd met het bepaalde in artikel 7:611 BW.
5.6. [verzoeker] stelt voorts dat Tobiasschool te kort is geschoten in haar re-integratieverplichting. Deze stelling wordt verworpen. Anders dan [verzoeker] is de kantonrechter van oordeel dat het deskundigenoordeel van UWV deze conclusie niet rechtvaardigt. UWV concludeert immers dat ‘Tobiasschool zeer veel heeft gedaan, maar niet altijd het juiste’. Volgens UWV is Tobiasschool tekortgeschoten omdat zij geen plan van aanpak heeft opgesteld, waarin als voorwaarde opgenomen had kunnen worden dat partijen eerst moesten praten over het incident.
5.7. Zoals uit het voorgaande blijkt speelt de onuitgesproken dan wel onvoldoende besproken kwestie over de factuur de hoofdrol in het ontstaan van het onderhavige conflict. De reden waarom deze kwestie niet aanstonds werd opgelost, ligt naar het oordeel van de kantonrechter voornamelijk in de risicosfeer van [verzoeker]. Onduidelijk is immers waarom zij de herhaaldelijk verzochte schriftelijke toelichting, gedateerd op 12 januari 2010, eerst op of rond 12 april 2010 heeft verstrekt. Dit klemt te meer, nu van [verzoeker], gelet op haar functieniveau, redelijkerwijs verwacht kon worden, deze relatief eenvoudige kwestie snel en zelfstandig op te kunnen lossen. Omdat een oplossing uitbleef en de bedrijfsarts had geadviseerd om eerst de kwestie met de factuur op te lossen, is er geen plan van aanpak opgesteld. Het door UWV gemaakte verwijt dient dan ook geplaatst te worden in het licht van de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden.
5.8. Samenvatten kan worden geconcludeerd dat de oorzaak van de ontstane vertrouwenbreuk enerzijds te maken heeft met het handelen/nalaten [verzoeker] sinds 6 januari 2010 ten aanzien van de factuur. Dit had tot gevolg dat het bestuur zich formeler is gaan opstellen, waardoor [verzoeker] zich geïntimideerd voelde. Anderzijds heeft het bestuur op 19 maart 2010 de situatie onnodig laten escaleren. Nu beide partijen een aandeel hebben gehad in het ontstaan van de vertrouwensbreuk, bestaat er geen aanleiding om de verzochte vergoeding gebaseerd op C=2 toe te kennen.
5.9. Op grond van Aanbeveling 3.5. van de Aanbevelingen van de Kring van Kantonrechters van 1 januari 2009 is de ontbindingsvergoeding voor werknemers wier pensioendatum in zicht komt, in beginsel niet hoger dan het inkomen dat zij bij het voortduren van de arbeidsovereenkomst tot hun pensioengerechtigde datum zouden hebben genoten. Hierbij moet per individuele zaak worden nagegaan of de door de werknemer genoemde pensioendatum aannemelijk kan worden geacht. [verzoeker] heeft op dit punt verklaard dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat zij eerder dan met 65 jaar met pensioen zou gaan. Tobiasschool daarentegen stelt dat de gemiddelde pensioenleeftijd in het onderwijs net iets onder de 62 jaar ligt. Wat hier verder ook van zij, nu gesteld noch gebleken is dat [verzoeker] op enig moment te kennen heeft gegeven op haar 62ste met pensioen te willen en de Tobiasschool evenmin andere feiten heeft gesteld die, mits juist, aanleiding geven om aan te nemen dat [verzoeker] voor haar 65ste levensjaar met pensioen wilde gaan, wordt ervan uitgegaan dat zij - zonder het onderhavige conflict - tot haar 65ste had willen doorwerken. Op 30 april 2015 bereikt [verzoeker] de leeftijd van 65 jaar. De te betalen vergoeding bestaat dan ook uit de (gekapitaliseerde) aanvulling op de inkomstenderving tot 65 jaar.
5.10. Tobiasschool heeft onweersproken gesteld dat [verzoeker] de eerste 12 maanden een uitkering zal ontvangen gebaseerd op 78% en nadien op 70% van haar salaris. Uitgaande van het door Tobiasschool gestelde en door [verzoeker] verder niet weersproken salaris van € 5.031,57 bruto per maand bedraagt de gekapitaliseerde aanvulling:
- 12 maanden 22% van € 5.031,57 : 12 x € 1.106,95 = € 13.283,34 bruto
- 44 maanden 30% van € 5.031,57 : 44 x € 1.509,47 = € 66.416,68 bruto
Totaal € 79.699,84 bruto
(afgerond € 79.700,00 bruto).
5.11. Voor zover een bedrag wordt toegewezen hoger dan € 25.358,93, vraagt Tobiasschool aandacht voor de financiële situatie van de school. Uit de overgelegde jaarrekening volgt dat het eigen vermogen eind 2009 € 121.527,00 bedraagt. Volgens de Tobiasschool maakt toewijzing van een hoger bedrag, de school weerloos ten opzichte van toekomstige tegenvallers.
5.12. Dit verweer wordt als onvoldoende onderbouwd verworpen. Gesteld noch gebleken is dat het eigen vermogen van de school op een zeker niveau dient te blijven. Voorts is gesteld noch gebleken dat de school binnen afzienbare tijd te kampen krijgt met tegenvallers, die zij niet zal kunnen opvangen indien een hoger dan het aangeboden bedrag wordt toegewezen. Het berekende bedrag ad € 79.700,00 bruto wordt dan ook toegewezen.
5.13. Nu de toe te kennen vergoeding lager is dan verzocht, wordt [verzoeker] in de gelegenheid gesteld haar verzoek in te trekken.
5.14. Gelet op de aard van het onderhavige geschil, worden de proceskosten gecompenseerd.
6.1. stelt [verzoeker] in de gelegenheid het verzoek uiterlijk 27 augustus 2010 in te trekken;
en voor het geval het verzoek niet tijdig wordt ingetrokken:
6.2. ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 september 2010;
6.3. kent aan Tobiasschool ten laste van [verzoeker] een vergoeding toe van
€ 79.700,00 bruto en veroordeelt [verzoeker] tot betaling van deze vergoeding aan Tobiasschool;
6.4. compenseert de proceskosten in die zin, dat partijen de eigen kosten dragen;
en voor het geval het verzoek tijdig wordt ingetrokken:
6.5. veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten aan de zijde van Tobiasschool, tot de uitspraak van deze beschikking begroot op € 800,00 aan salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.M. Vanwersch, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 17 augustus 2010.