ECLI:NL:RBUTR:2010:BN4493

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
20 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 10/2513 (voorlopige voorziening) en SBR 10/2514 (beroep)
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • I.J.B. Corbey
  • M.M. van Luijk-Salomons
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot de opleiding B Geneeskunde aan de Universiteit van Amsterdam na intrekking aanmelding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Utrecht op 20 augustus 2010 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen een besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van haar aanmelding voor de opleiding B Geneeskunde aan de Universiteit van Amsterdam (UvA) voor het studiejaar 2010-2011. De intrekking vond plaats omdat de Minister het bewijsstuk van verzoeksters voltooide vooropleiding niet binnen de gestelde termijn had ontvangen. Verzoekster had hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening zodat zij alsnog kon worden toegelaten tot de opleiding.

De voorzieningenrechter overwoog dat, op basis van de overgelegde voorlopige cijferlijst, verzoekster voldoende bewijs had geleverd dat zij voldeed aan de vooropleidingseisen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de intrekking van de aanmelding onterecht was, omdat de cijferlijst alle benodigde informatie bevatte, ondanks dat deze niet expliciet het niveau 'VWO' vermeldde. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de beslissing op bezwaar van de Minister en herstelde de aanmelding van verzoekster, waardoor zij recht had op een bewijs van toelating tot de opleiding B Geneeskunde aan de UvA.

Daarnaast werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat verzoekster geen belang had bij het treffen van een voorziening, gezien de beslissing in de hoofdzaak. De Minister werd veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, die op € 1314,- werden vastgesteld. De uitspraak is bindend en kan binnen zes weken na verzending in hoger beroep worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummers: SBR 10/2513 (voorlopige voorziening) en SBR 10/2514 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak van
[verzoekster], te [woonplaats], verzoekster,
gemachtigde: mr. S.M.C. Nuyten, advocaat te Amsterdam
over een besluit van
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder,
gemachtigde: mr. K.P. Hofstee
Inleiding
1.1 Bij besluit van 6 juli 2010 heeft verweerder de aanmelding en voorselectie van verzoekster voor de opleiding B Geneeskunde aan de Universiteit van Amsterdam voor het schooljaar 2010-2011 ingetrokken. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 27 juli 2010 heeft verweerder het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. Verzoekster heeft hiertegen beroep bij deze rechtbank ingesteld. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat verzoekster op basis van haar decentrale selectie alsnog wordt toegelaten tot de opleiding waarvoor zij zich heeft aangemeld dan wel enige andere voorlopige voorziening te treffen die ertoe leidt dat verzoekster op basis van haar decentrale selectie en haar aanmelding met ingang van het studiejaar 2010-2011 aan deze opleiding kan beginnen. Voorts heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
1.2 Het verzoek is behandeld ter zitting van 17 augustus 2010, waar verzoekster is verschenen. Verzoekster en verweerder hebben ter zitting bij monde van hun gemachtigden hun standpunten toegelicht.
Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is voorts bepaald dat, indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, deze onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak. Deze situatie doet zich hier voor.
Ten aanzien van het beroep (SBR 10/2514)
2.3 Verzoekster heeft zich aangemeld voor de opleiding B Geneeskunde aan de Universiteit van Amsterdam (UvA). In de periode van 3 tot en met 11 juni 2010 heeft zij deelgenomen aan de decentrale selectie en bij brief van 21 juni 2010 heeft de UvA haar bericht dat aan haar rangnummer 31 is toegekend. Ter zitting is door partijen verklaard dat dit rangnummer tot toelating tot de opleiding zou leiden als verzoekster aan de overige voorwaarden voor toelating zou voldoen.
2.4 In de bestreden beslissing stelt verweerder zich op het standpunt dat de aanmelding en voorselectie voor de opleiding B Geneeskunde aan de UvA voor het studiejaar 2010-2011 is ingetrokken omdat verweerder het bewijsstuk van verzoeksters voltooide vooropleiding niet binnen de gestelde termijn heeft ontvangen.
2.5 Tussen partijen is niet in geschil dat de cijferlijst met aanduiding Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs (VWO) buiten de gestelde termijn is ontvangen door verweerder.
2.6 Verzoekster heeft als meest verstrekkend standpunt aangevoerd dat de cijferlijst die verweerder tijdig -voor 23 juni- heeft ontvangen, reeds alle benodigde informatie bevatte voor een beoordeling van de mate waarin zij aan de vooropleidingseisen voldeed en voor het bepalen van lotingsklasse. Immers uit de cijferlijst is af te leiden dat verzoekster geslaagd is voor de volgende vakken: Nederlands, Engels, Latijn, lichamelijke opvoeding, biologie, natuurkunde, wiskunde B, scheikunde en Duits. Het combinatiecijfer is gebaseerd op maatschappijleer, algemene natuurwetenschappen, klassieke culturele vorming (KCV) en een profielwerkstuk. Uit de vermelding van de vakken Latijn en KCV blijkt, dat het een diploma moet zijn voor de opleiding VWO, hoewel de school per ongeluk de vermelding “voorbereidend wetenschappelijk onderwijs” niet bovenaan de voorlopige cijferlijst heeft afgedrukt.
2.7 Op grond van artikel 7.53 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) is voor de opleiding B Geneeskunde een toelatingsbeperking ingesteld.
2.8 Op grond van artikel 7.57f van de WHW is de aankomend student verplicht een bewijs in te sturen waaruit blijkt dat aan de vooropleidingseisen wordt voldaan. Deze eis is uitgewerkt in artikel 7 van de Regeling aanmelding en selectie hoger onderwijs (de Regeling): voor 23 juni moet de aangemelde student een gewaarmerkt afschrift van zijn cijferlijst of van zijn getuigschrift aan Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) overleggen.
2.9 Artikel 7.57a, tweede lid, van de WHW, bepaalt dat een student zich pas kan inschrijven voor de propedeutische fase van een opleiding waaraan een toelatingsbeperking is verbonden, na overlegging van een door de Minister afgegeven bewijs van toelating. Het vierde lid van dat artikel bepaalt dat de voorschriften in verband met de afgifte en de geldigheidsduur van het bewijs van toelating bij ministeriële regeling worden vastgesteld.
2.10 Ten aanzien van de decentrale selectie bepaalt de Regeling dat de instelling aan de Minister een lijst verstrekt met decentraal geselecteerden. De Minister verwijdert vervolgens op grond van artikel 31 van deze Regeling van die lijst degenen die niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 7 van de Regeling en degenen die op grond van artikel 15 van de regeling direct worden geplaatst. Vervolgens verstrekt de Minister aan het vooraf bepaalde aantal decentraal geselecteerden die nog op de lijst staan een bewijs van toelating. De overige deelnemers aan decentrale selectie kunnen nog middels centrale loting voor een bewijs van toelating in aanmerking komen.
2.11 Artikel 7 van de Regeling geeft invulling aan de eis van artikel 7.57f van de WHW door onder meer te bepalen dat het bewijs van de (inhoud van de ) vooropleiding wordt geleverd door voor 23 juni dan wel voor 5 juli een gewaarmerkt afschrift van de cijferlijst of het getuigschrift aan de Minister te zenden
2.12 Op grond van artikel 11 van de Regeling wordt de aanmelding voor de selectieprocedure als vervallen beschouwd indien niet aan de eisen van paragraaf 3, waaronder artikel 7 van de regeling is voldaan.
2.13 De voorzieningenrechter ziet zich derhalve geplaatst voor de vraag of de door verzoekster overgelegde voorlopige cijferlijst zonder vermelding van het niveau een voldoende bewijsstuk is dat zij aan de vooropleidingseisen voldeed.
2.14 Met verzoekster is de voorzieningenrechter van oordeel dat de eis dat een voorlopige cijferlijst het opschrift “VWO” of “voorbereidend wetenschappelijk onderwijs” bevat, in de relevante artikelen van de WHW, de Regeling of de door de Minister bekendgemaakte handelwijze niet wordt gesteld. De door verzoekster vóór 23 juni 2010 aan verweerder toegezonden voorlopige cijferlijst was een gewaarmerkt afschrift van een cijferlijst als bedoeld in artikel 7, eerste lid, sub a, van de Regeling. De cijferlijst bevatte immers alle gegevens die de Minister blijkens de door DUO uitgegeven informatie verlangt op een voorlopige cijferlijst. Aangezien deze cijferlijst niet vermeldt in welke opleiding verzoekster examen heeft afgelegd dient beoordeeld te worden of deze cijferlijst verder voldoende informatie bevat op basis waarvan verweerder onomstotelijk kan vaststellen of verzoekster voldoet aan de vooropleidingseisen voor de opleiding B Geneeskunde aan de UvA. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder door het overleggen van deze cijferlijst voor 23 juni 2010 voldoende informatie had om te beoordelen of verzoekster had voldaan aan de vooropleidingseis. Uit de aanhef blijkt dat de cijferlijst is verstrekt door het Baarnsch Lyceum, school voor Havo, atheneum en gymnasium. Met een HAVO diploma en cijferlijst zou verzoekster niet aan de vooropleidingseisen hebben voldaan. Uit de op de cijferlijst vermelde vakken Latijn en KCV blijkt echter afdoende dat haar vooropleiding het juiste niveau had, te weten VWO. Hierbij acht de voorzieningenrechter van belang dat verweerder zitting heeft verklaard dat de door verzoekster overgelegde cijferlijst geen HAVO cijferlijst kan zijn. Het feit dat er een Regeling modellen diploma’s van 10 juni 2008 is, welke regeling voorschriften bevat hoe een cijferlijst er uit moet zien, maakt het niet anders. In zowel de WHW als de Regeling wordt nergens verwezen naar de Regeling modellen diploma’s. Nu laatstgenoemde regeling zich tot scholen richt en niet tot verzoekster, kan deze niet aan verzoekster worden tegengeworpen.
2.15 De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat in dit geval de door verzoekster voor 23 juni 2010 overgelegde voorlopige cijferlijst een bewijsstuk is als bedoeld in artikel 7 van de regeling en artikel 7.57f van de WHW, zodat verweerder haar aanmelding voor de selectieprocedure niet vervallen had mogen verklaren.
2.16 Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met de bepalingen uit de WHW en de Regeling en artikel 7:12 van de Awb. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat verzoekster een bewijs van toelating had gekregen indien zij tijdig had voldaan aan haar verplichting om een bewijsstuk van de voltooide vooropleiding, aangezien ze verder aan alle eisen voor toelating voldoet en een verdere beoordeling van de aanvraag niet meer nodig is. De voorzieningenrechter ziet, gelet op het feit dat het studiejaar op 1 september begint, aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:72, vierde lid, van de Awb en zelf in de zaak te voorzien inhoudende dat de beslissing van 6 juli 2006 wordt herroepen en dat aan verzoekster een bewijs van toelating tot de opleiding B Geneeskunde aan de Universiteit van Amsterdam wordt verstrekt.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening (SBR 10/2513):
2.17 Gelet op de beslissing in de hoofdzaak heeft verzoekster geen belang bij het treffen van een voorziening en wordt dit verzoek afgewezen. Wel is er, gelet op de beslissing in de hoofdzaak, aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten en het betaalde griffierecht.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening:
2.18 De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. De kosten zijn op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1314,- (1 punt voor het indienen van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 437,-).
Beslissing
De voorzieningenrechter
Ten aanzien van het beroep:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de beslissing op bezwaar van 27 juli 2010;
herroept de beslissing van 6 juli 2010;
bepaalt dat aan verzoekster een bewijs van toelating tot de opleiding B Geneeskunde aan de Universiteit van Amsterdam wordt verstrekt;
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
bepaalt dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van
€ 150,- vergoedt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding ten bedrage van € 874,-, te betalen aan verzoekster.
Ten aanzien van het verzoek:
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
bepaalt dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van
€ 150,- vergoedt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding ten bedrage van € 437,-, te betalen aan verzoekster.
Aldus vastgesteld door mr. I.J.B. Corbey en in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2010.
De griffier: De voorzieningenrechter:
mr. M.M. van Luijk-Salomons mr. I.J.B. Corbey
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen de uitspraak op het beroep kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Tegen de afwijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.
De uitspraak van de voorzieningenrechter is bindend tussen partijen. Die binding heeft ook betekenis bij een eventueel vervolg van deze procedure, bijvoorbeeld indien het beroep gegrond wordt verklaard en verweerder een nieuw besluit moet nemen. Als een partij niet met hoger beroep opkomt tegen een oordeel van de rechtbank waarbij uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een standpunt van die partij is verworpen, staat de bestuursrechter die partij in beginsel niet toe dat standpunt in een latere fase van de procedure opnieuw in te nemen.